ECLI:NL:RBSGR:2008:BD5299

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
292959 / HA ZA 07-2490
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van brandschade na brandstichting in woning van eiser

In deze zaak vorderde eiser, [X], vergoeding van brandschade van zijn verzekeraar Aegon Schadeverzekering N.V. na twee branden in zijn woning op 8 en 10 juli 2006. De woning was verzekerd tegen brandschade, maar Aegon weigerde de schadevergoeding met het argument dat de branden opzettelijk door eiser waren veroorzaakt. Aegon baseerde haar verweer op rapporten van het onderzoeksbureau I-tek, dat concludeerde dat er sprake was van brandstichting en dat eiser mogelijk betrokken was bij deze branden. Eiser ontkende deze beschuldigingen en voerde aan dat hij op het moment van de branden niet thuis was en dat zijn alibi niet kon worden weerlegd.

De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering en de argumenten van beide partijen. Aegon stelde dat eiser niet had voldaan aan zijn verplichtingen uit de polisvoorwaarden, waaronder het verstrekken van juiste informatie en medewerking aan het onderzoek. De rechtbank oordeelde echter dat Aegon onvoldoende bewijs had geleverd dat eiser opzettelijk had gelogen of dat hij betrokken was bij de brandstichting. De rechtbank concludeerde dat Aegon niet gerechtigd was om de schadevergoeding te weigeren en dat eiser recht had op de gevorderde schadevergoeding van € 80.009,33, vermeerderd met wettelijke rente.

In reconventie vorderde Aegon vergoeding van kosten die zij had gemaakt voor het onderzoek naar de branden, maar ook deze vordering werd afgewezen. De rechtbank veroordeelde Aegon in de proceskosten van eiser, zowel in conventie als in reconventie. Dit vonnis werd uitgesproken op 18 juni 2008.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 292959 / HA ZA 07-2490
Vonnis van 18 juni 2008
in de zaak van
[X],
wonende te [woonplaats],
eiser in conventie,
verweerder in reconventie,
procureur mr. E. Grabandt,
tegen
de naamloze vennootschap AEGON SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur mw.mr. P.C.M. de Graaf.
Partijen zullen hierna [X] en Aegon genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 juli 2007 met productie;
- de conclusie van antwoord in conventie, tevens eis in reconventie van 26 september 2007 met producties;
- het tussenvonnis van 10 oktober 2007;
- het proces-verbaal van comparitie van dinsdag 29 januari 2008 en de daarin vermelde stukken.
1.2. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [X] heeft met Aegon een verzekeringsovereenkomst gesloten met polisnummer [nummer] waarbij de woning aan de [adres 1] (verder te noemen “de woning”) is verzekerd tegen onder meer brandschade.
2.2. Op zaterdag 8 juli 2006 (kort na middernacht) en op maandag 10 juli 2006 (eveneens kort na middernacht) heeft brand gewoed in de woning. Beide branden zijn het gevolg van brandstichting. De eerste brand heeft gewoed in een inbouwkast in een slaapkamer op de eerste verdieping als gevolg waarvan de deur en de vloer van de kast zijn beschadigd. Bij de tweede brand is de gehele zolderverdieping verloren gegaan. De door beide branden aan de woning toegebrachte schade bedraagt in totaal € 80.009,33 inclusief BTW.
2.3. Aegon heeft het onderzoeksbureau I-tek (verder te noemen I-tek) opgedragen een technisch/tactisch onderzoek naar de branden in te stellen. I-tek heeft een rapport uitgebracht op 25 augustus 2006 (verder te noemen: Rapport I) en een aanvullend rapport op 7 maart 2007 (verder te noemen: “Rapport II”). I-tek komt tot de slotsom dat bij beide branden sprake is geweest van brandstichting. De conclusie van laatstgenoemd rapport luidt als volgt:
“(…)
Conclusie
Op grond van bovenstaande gegevens kan worden gesteld, dat niet uit te sluiten is, dat verzekerde betrokken is geweest bij de brandstichting(en).
Hoewel niet onwaarschijnlijk is, dat een sleutelhouder betrokken bij het ontstaan van de brand betrokken is geweest kan op basis van onderzoek worden gesteld dat op de bovenverdieping kennelijk een raam heeft open gestaan ten tijde van het ontstaan van beide branden.
Derhalve kan niet worden uitgesloten, dat de brandstichter de woning middels het verder openen van één van deze reeds openstaande ramen heeft betreden.
Gelet op de wijze van brandstichting, het feit dat met name op de zolderverdieping brand is gesticht, waarbij de dader op de zolder heeft moeten klimmen bij afwezigheid van een trap lijkt het minder voor de hand te liggen, dat er sprake is geweest van baldadigheid.
In hoeverre verzekerde de belangen van opdrachtgever heeft geschaad, doordat de gevraagde informatie in een zo laat stadium werd verstrekt en dat daardoor de voortgang van het onderzoek werd belemmerd of onmogelijk werd gemaakt, wordt ter beoordeling aan opdrachtgever overgelaten.
(…)”.
2.4. Bij brief van 1 mei 2007 heeft Aegon meegedeeld geen dekking te verlenen voor de schade en de overeenkomst met onmiddellijke ingang beëindigd. Aegon heeft haar standpunt, voor zover hier van belang, in deze brief als volgt toegelicht:
“(…)
Dit vanwege de hierna vermelde redenen:
U heeft niet voldaan aan de in de polisvoorwaarden 3001 opgenomen verplichtingen na schade:
4. Verplichtingen in geval van schade
Zodra een verzekerde kennis draagt of behoort te dragen van een gebeurtenis die voor ons tot schadevergoeding kan leiden, is hij verplicht:
(…)
4.6 zijn volle medewerking te verlenen bij de regeling van de schade en alles na te laten, wat onze belangen zou kunnen schaden;
4.7 alle gegevens die op een schade betrekking hebben aan ons te geven en de daarop betrekking hebbende brieven en stukken onmiddellijk aan ons door te zenden;
(…)
4.9 de aanwijzing van ons of van door ons ingeschakelde deskundigen nauwkeurig te volgen en de ter zake van de schade gestelde vragen volledig en naar waarheid te beantwoorden.
De verzekering geeft geen dekking nu u de verplichtingen zoals gesteld in artikel 4.6 en 4.9 niet bent nagekomen en daardoor onze belangen hebt geschaad.
Tijdens het onderzoek is vastgesteld dat tot twee keer toe brand gesticht is in uw woning, waarbij door de tweede brandstichting grotere schade aan uw woning is ontstaan.
Omtrent uw activiteiten gedurende de avond van de eerste brandstichting heeft u verklaard dat u omstreeks 23 uur naar huis bent gereden na het bezoek aan café [café] te [Q].
Dit betreft normaliter een autorit van 20 tot hooguit 25 minuten.
Tevens heeft u verklaard dat u die avond niet had of was gebeld.
Later bleek echter dat u door uw verklaring een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. Hierdoor heeft u uw activiteit in de tijd tussen het vertrek van het café en uw thuiskomst na 1 uur ’s nachts verborgen gehouden, evenals het telfonisch contact om 00.58 uur met uw echtgenote.
Voorts heeft u niet voldaan aan het verzoek van de onderzoekers de telefoonspecificatie te overleggen van de mobiele telefoon van uw echtgenote, waardoor geen controle kon worden uitgevoerd van het waarheidsgehalte van uw voormelde verklaring.
Eerst geruime tijd nadat daarom door de onderzoekers werd gevraagd is door u een afschrift verstrekt van uw verklaring in het politieonderzoek. In dat onderzoek bent u overigens geconfronteerd met tegenstrijdigheden in uw verklaringen, zoals bijvoorbeeld ten aanzien van de aankoop van de aan u getoonde fles thinner. Uit uw voormelde verklaring op 21 oktober 2006 bleek dat u door uw vrouw gebeld was met de vraag wanneer u thuis zou komen. U gaf daarin aan dat u op de avond voor de eerste brand teveel zou hebben gedronken, en dat u daarom niet kon herinneren wat u in de tijd tussen uw vertrek bij het café en uw thuiskomst nog meer heeft gedaan.
Deze verklaring achten wij ongeloofwaardig.
De caféhouder heeft desgevraagd verklaard dat u op die avond enige glazen bier en voor uw vertrek nog enige glazen frisdrank had gedronken, alsmede dat u gewoonlijk zelf naar huis reed of door uw vrouw werd opgehaald. (Bijvoorbeeld als dat door alcoholgebruik gewenst zou zijn). Onaannemelijk is dat u voor de autorit naar uw woonhuis meer dan de gebruikelijke tijd nodig hebt gehad.
Er is geen enkele reden om aan te nemen dat derden buiten uw medeweten in uw woning brand hebben gesticht. Er zijn geen gespannen relaties waardoor de brand verklaarbaar is.
Evenmin is een indicatie van brandstichting door vandalisme aanwezig.
Er heeft geen diefstal plaatsgevonden van in de woning aanwezige goederen. Sporen van verbreking of inklimming zijn niet aangetroffen. De benedenverdieping was slotvast afgesloten. Van de sloten zijn geen sleutels verloren geraakt.
(…)
Het een en ander in aanmerking nemende zijn wij door uw verzuim van de polisverplichtingen in onze belangen geschaad en is een ernstig vermoeden ontstaan van uw eigen betrokkenheid bij de aan uw woning toegebrachte schade.
Mogelijk spelen uw financiële verplichtingen ten aanzien van uw woningen hierbij een rol. Uw woning aan de [adres 2] was reeds geruime tijd door u te koop aangeboden, zonder resultaat. Kort voor de brand is het dienstverband met uw vorige werkgever beëindigd.
(…)”.
2.5. [X] heeft de woning op 1 maart 2006 samen met zijn echtgenote gekocht. [X] woonde ten tijde van de brand in een woning aan de [adres 2] te [P]. Bij de brand van 8 juli 2006 is [X] om 02.00 uur door de politie op het adres [adres 2] gewekt om hem van de brand in de woning (aan de [adres 1]) op de hoogte te stellen. Bij de brand op 10 juli 2006 is eveneens op het adres [adres 2] gewekt, thans door een buurmeisje wonende naast de woning (aan de [adres 1]) om hem van de brand in kennis te stellen.
3. Het geschil
in conventie
3.1. [X] vordert veroordeling van Aegon bij vonnis, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, om aan [X] te betalen € 80.009,33, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 2 mei 2007 tot de dag van voldoening en met veroordeling van Aegon in de kosten van het geding.
3.2. Aan zijn vordering legt [X] ten grondslag dat Aegon op grond van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst is gehouden tot vergoeding van de door [X] geleden schade die het gevolg is van de branden die op 8 juli en 10 juli 2007 in de woning hebben plaatsgevonden.
3.3. Aegon voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in reconventie
3.4. Aegon vordert veroordeling van [X] bij vonnis, uitvoerbaar te verklaren bij voorraad, tot betaling van € 13.373,99 te vermeerderen met wettelijke rente vanaf de betaling van de kosten waaruit dit bedrag is samengesteld, althans vanaf 26 september 2006 en met veroordeling van [X] in de kosten van het geding.
3.5. De kosten bestaan uit door Aegon gemaakte kosten van onderzoek door I-tek (€ 8.610,40), kosten van salvage (€ 1.231,67) en kosten van schadevaststelling (€ 3.531,92). Deze kosten vormen schade van Aegon als gevolg van frauduleus handelen van [X]. Door de handelwijze van [X] heeft Aegon uitgebreid onderzoek moeten doen naar de toedracht van een evenement dat, naar [X] wist, niet onder de dekking van de verzekeringsovereenkomst kon vallen. [X] dient daarom deze kosten aan Aegon te vergoeden.
3.6. [X] voert gemotiveerd verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling in conventie
4.1. Ten aanzien van beide brandschades stelt Aegon zich op het standpunt dat zij op de volgende gronden niet tot vergoeding van de door [X] geleden brandschade is gehouden:
a.
Primair voert Aegon aan dat beide schades door [X] met opzet zijn veroorzaakt en wijst Aegon de vordering daarom van de hand met een beroep op artikel 7:952 BW respectievelijk het daarmee zakelijk overeenstemmende artikel 1.2 van de polisvoorwaarden. Aegon baseert haar standpunt in hoofdzaak op de bevindingen van I-tek in de onder 2.3 genoemde rapporten.
b.
Subsidiair voert Aegon aan dat [X] aan Aegon opzettelijk onjuiste gegevens heeft verstrekt om Aegon te misleiden, zodat ook Aegon op grond van artikel 7:941 lid 5 BW respectievelijk het daarmee zakelijkmaterieel overeenstemmende artikel 1.1 van de polisvoorwaarden de vordering niet tot vergoeding is gehouden. Aegon doelt in dit verband op onware verklaringen van [X] over zijn alibi voor de eerste nacht van de brand; over de aanwezigheid van een houten plaat op de achterdeur en over in de woning aangetroffen flessen thinner.
c.
Meer subsidiair beroept Aegon zich op niet nakoming door [X] van zijn verplichtingen uit de artikelen 4.6, 4.7 en 4.9 van de polisvoorwaarden (verwezen wordt naar de onder 2.4 aangehaalde brief van Aegon waarin deze polisvoorwaarden zijn opgenomen). Door de onware verklaringen van [X] heeft Aegon geen volledig onderzoek kunnen doen naar de betrokkenheid van [X] bij de brandstichtingen.
4.2. De rechtbank onderscheidt de branden van 8 en 10 juli 2006 als twee afzonderlijk te beoordelen schades in de zin van polis, zodat voor beide schades dient te worden nagegaan of Aegon terecht op (één of meer van de) onder 4.1 genoemde gronden vergoeding van de schade aan [X] heeft geweigerd.
Opzettelijke brandstichting
4.3. Bezien in relatie tot de brief van Aegon van 1 mei 2007 (aangehaald onder 2.4) staat voor Aegon centraal dat het alibi van [X] in de nacht van 7 op 8 juli 2006 voor de eerste brand vragen oproept. Als onvoldoende weersproken staat vast dat [X] in de avond van 7 juli tot circa 23.00 uur in café [café] (in de stukken ook [naam] genoemd, rechtbank) in [Q] is geweest en daarna met zijn auto naar huis is gereden, een traject van 20 km dat normaal per auto 20 tot 25 minuten in beslag neemt. [X] heeft om 00.58 uur – zo blijkt uit de door [X] in november 2006 verstrekt specificatie – telefonisch contact gehad met zijn thuis verblijvende echtgenote gehad en is dus niet vóór dit tijdstip thuis gearriveerd (Rapport II, met name p. 8). [X] is vervolgens om omstreeks 02.00 uur thuis door de politie telefonisch van de brand op de hoogte gesteld (p-v van 10 juli 2006, bijlage 4 bij Rapport II). [X] heeft geen concrete informatie verschaft over zijn doen en laten in de periode tussen zijn vertrek uit het café en zijn thuiskomst. Als verklaring geeft [X] dat hij “straalbezopen” is geweest (de door [X] en zijn echtgenote ondertekende verklaring van 22 februari 2007, bijlage 5 bij Rapport II) als gevolg van drankgebruik bij zijn (voormalige) werkgever [Y] en aansluitend in café [café]. Ter comparitie heeft [X] daaraan nog toegevoegd dat hij bij [Y] was om afscheid van collega’s te nemen en dat hij daarvoor twee kratjes bier had meegenomen.
4.4. Aegon baseert haar primaire verweer - dat bij beide branden sprake is van opzettelijke brandstichting door [X] - daarnaast op begeleidende omstandigheden die volgens Aegon dit standpunt ondersteunen. Aegon acht bij [X] een financieel motief voor de brandstichting aanwezig daar [X] kort voor de brand is ontslagen, ten tijde van de brand geen inkomen had en al gedurende enige maanden vóór de brand dubbele woonlasten had door de aankoop van de woning. Verder acht Aegon onaannemelijk dat derden de hand in de brandstichting hebben gehad. Daartoe voert Aegon op basis van de rapportage van I-tek aan dat bij de brand gebruik is gemaakt van thinner, dat als brandversneller minder gangbaar is; dat [X] over de aanwezigheid van de thinner tegenover de politie tegenstrijdig heeft verklaard en dat de aanwezigheid van thinner in de woning aan derden niet bekend was. Voorts voert Aegon aan dat de woning was afgesloten en geen braaksporen zijn aangetroffen, waarbij Aegon opmerkt dat - anders dan [X] heeft verklaard - de achterdeur van de woning na de eerst en tweede brand wel voorzien was van een houten plaat (Rapport I, p. 16 en Rapport II p. 3). Voorts acht Aegon in dit verband nog van belang dat uit de woning niets is gestolen en dat buurtonderzoek niet duidt op de aanwezigheid van baldadige jeugd. Aegon benadrukt verder nog dat [X] enige maanden heeft geweigerd gevolg te geven aan het verzoek om gespreksspecificaties te verstrekken van de mobiele telefoons van [X] en zijn echtgenote en afschriften van de verklaringen die hij bij de politie heeft afgelegd. Ook heeft [X] geweigerd in te stemmen met afzonderlijk verhoor van zijn echtgenote.
4.5. De rechtbank stelt vast dat het verweer van Aegon met betrekking tot de onduidelijkheid over de verblijfplaats van [X], zoals weergeven onder 4.3, zich uitsluitend richt op de eerste brandstichting in de woning op 8 juli 2006. Met betrekking tot zijn verblijfplaats bij de tweede brand heeft [X] verklaard dat hij op zondagmiddag met zijn gezin naar een verjaardag is geweest, dat hij vanaf 19.30 uur thuis is geweest en dat hij die nacht door een buurmeisje is gewekt die vertelde dat er brand was en dat hij zich toen naar de brand heeft begeven (verklaring van [X] van 12 juli 2006, bijlage I bij Rapport I). Deze lezing is door Aegon niet bestreden. Zoals Aegon ter comparitie staat voor haar centraal dat bij de tweede brand thinner is gebruikt, de brand op zolder is ontstaan en de woning alleen toegankelijk was via een openstaand raam op de eerste verdieping.
Aegon heeft de juistheid van het alibi van [X] voor de nacht van 9 op 10 juli 2006 niet bestreden. Aegon heeft ook niets gesteld waaruit volgt dat, gegeven dit alibi, [X] niettemin ten tijde van het ontstaan van de brand ter plaatse kan zijn geweest. Ter comparitie heeft Aegon verklaard dat ook niet te hebben onderzocht, omdat zij de tweede brand beziet in het licht van de eerste brand.
Het verweer van Aegon dat [X] ook de brand van 10 juli 2006 heeft gesticht, wordt als onvoldoende gemotiveerd gepasseerd, nu uitgaande van de juistheid van het door [X] gegeven alibi, niet valt in te zien dat [X] bij de brand van 10 juli betrokken kan zijn geweest. De door Aegon voor de tweede brand verder nog van belang geachte omstandigheden behoeven daarom alleen bespreking voorzover van belang in verband met het ontstaan de brand van 8 juli 2006.
4.6. Beoordeeld dient vervolgens te worden of uit door Aegon aangevoerde feiten volgt dat [X] wel de brand van 8 juli 2006 heeft gesticht. Het enkele feit dat over de verblijfplaats van [X] gedurende een deel van de nacht van 7 op 8 juli 2006 door [X] volgens Aegon onvoldoende duidelijkheid is verschaft, is daartoe onvoldoende. Op geen enkele wijze is immers vastgesteld dat [X] toen bij de woning is geweest. In haar onder 2.4 aangehaalde brief van 1 mei 2007 heeft Aegon ook zelf kennelijk geen grond gezien geen aanleiding gezien om van brandstichting door [X] uit te gaan.
Wel dient te worden bezien of de verklaring van [X] over zijn verblijfplaats in de nacht van 7 op 8 juli bezien in samenhang met de door Aegon aangevoerde begeleidende omstandigheden leiden tot het vermoeden dat [X] de brand van 8 juli 2006 heeft gesticht. Daartoe overweegt de rechtbank nog het volgende.
4.7. Aegon heeft de aanwezigheid van een financieel motief bij [X] sterk benadrukt. [X] heeft de woning op 1 maart 2006 gekocht voor € 172.000,00 en in verband daarmee een hypothecaire lening gesloten van € 212.000,00. Voor [X] ontstonden aldus dubbele woonlasten door de reeds bestaande hypotheek van € 183.000,00 (de verklaring van [X] van 12 juli 2006, bijlage 2 bij Rapport I). Dat [X] door zijn ontslag per 1 juli 2006 in omstandigheden kwam te verkeren, die hem een financieel belang gaven bij de brand van de woning, vindt geen steun in de rapportage van I-tek, die wel van deze feiten uitgaat. Anders dan Aegon aanvoert, heeft [X], na aankondiging van een bedrijfsinkrimping waarbij ook [X] betrokken zou worden, zelf ontslag genomen en afgezien van een ontslagregeling. [X] wilde zijn eigen bedrijf beginnen, zoals hij al vaker had aangekondigd en heeft dat ook gedaan, zoals blijkt uit zijn inschrijving bij de Kamer van Koophandel (Rapport I p. 13 en 14). [X] wordt door zijn ex werkgever omschreven als een “handig persoon” en door zijn assurantietussenpersoon als een “hard werkend persoon” (Rapport I, p. 13 en 15). Hiermee strookt de verklaring [X] ter comparitie over de voorspoedige gang van zaken in het door hem gestarte bedrijf (omzet 2006 € 20.000 en 2007 € 55.000,00). Van betalingsachterstand in de betaling van de woonlasten was ten tijde van de brand geen sprake terwijl de echtgenote van [X] een arbeidsongeschiktheidsuitkering geniet van € 350,00 per maand en daarnaast een smartengelduitkering heeft ontvangen (Rapport I p.12 en 15). Volgens de verklaring van [X] ter comparitie bedraagt deze uitkering circa € 110.000,00 (zie ook het p-v van 21 oktober 2006, bijlage 3 bij Rapport II). Verder is gesteld noch gebleken dat [X] na de brand alsnog betalingsachterstanden heeft opgelopen. Van belang is ook dat [X], volgens zijn assurantietussenpersoon al eerder panden heeft gekocht en na renovatie heeft verkocht (Rapport I, p. 15) zodat een situatie als de onderhavige voor hem niet nieuw was.
Voor een financieel motief bij [X] zoals door Aegon aangenomen, ziet de rechtbank dan ook geen enkele grond. Met het voorgaande strookt dat [X] inmiddels op eigen kosten de brandschade aan het dak heeft laten herstellen (de verklaring van [X] van 22 februari 2007, bijlage 5 bij Rapport II).
4.8. Volgens I-tek is alleen bij de brand van 10 juli 2006 gebruik gemaakt van een brandversnellende thinner (Rapport I, p. 8). Daaruit valt dan ook geen aanwijzing in het nadeel van [X] te putten voor de gang van zaken bij de brand van 8 juli 2006. Voorzover Aegon deze aanwijzing baseert op een - volgens Aegon - tegenstrijdige verklaring van [X] in het verhoor door de politie, kan de rechtbank Aegon daarin niet volgen. Volgens het p-v van 10 juli 2006 verklaart [X] tegenover de politie dat hij alle verfspullen heeft gekocht bij HUBO. In het p-v van 13 juli 2006 verklaart [X] dat hij niet alleen verfspullen heeft gekocht bij HUBO, zoals hij aanvankelijk heeft verklaard, maar ook bij een ander adres, [adres 3], waar ook zijn schoonvader verfspullen heeft gekocht. Een [X] onbekende fles thinner kan daarom ook door zijn schoonvader op dat adres zijn gekocht, aldus de verklaring van [X] (Rapport II, bijlage 4). Welke relevante tegenstrijdigheid in deze aanvulling schuilt, valt naar het oordeel van de rechtbank niet in te zien.
4.9. Ten aanzien van het ontbreken van braaksporen stelt de rechtbank voorop dat blijkens de conclusie van I-tek (Rapport II, p. 8) niet valt uit te sluiten dat een onbekende derde de brand heeft gesticht. Geconcludeerd wordt immers dat weliswaar niet onwaarschijnlijk is dat een sleutelhouder is betrokken bij het ontstaan van de brand, maar tevens wordt vastgesteld dat kennelijk een raam op de bovenverdieping heeft opengestaan, zodat niet valt uit te sluiten dat de brandstichter zich via dit raam toegang tot de woning heeft verschaft.
Aegon voert in dit verband aan dat [X] over de aanwezigheid van braaksporen vervolgens heeft verklaard dat na beide branden de houten plaat die hij op keukendeur had bevestigd omdat de ruit ontbrak, na de eerste brand en de tweede brand eruit was. [X] heeft deze laatste verklaring ter comparitie herhaald. Deze verklaring is volgens Aegon onwaar en in strijd met de eerdere verklaring van [X] van 12 juli 2006, omdat zowel na de eerste als de tweede brand de keukendeur aan de achterzijde van de woning wel was voorzien van een houten plaat. De rechtbank overweegt daarover het volgende.
In zijn verklaring van 12 juli 2006 (Rapport I, bijlage 2) heeft [X] expliciet verklaard dat de plaat van de keukendeur aan de achterzijde er uit was. Aegon verwijst naar de rapportage van I-tek (Rapport II, p. 3) waar het volgende wordt vermeld:
“In zijn verklaring, die is afgelegd op 10 juli 2006, omstreeks 12.30 uur, verklaart verzekerde dat de woning geheel was afgesloten. In de keukendeur, aan de achterzijde van de woning was een houten plaat in de sponning aangebracht, daar het glas van de keukendeuren nog niet was geplaatst. Naar zijn mening was deze plaat er gemakkelijk uit te drukken”.
Voormelde passage is ontleend aan de verklaring die [X] op 10 juli 2006 tegenover de politie heeft afgelegd (Rapport II, bijlage 4) en luidt als volgt:
“Toen ik het huis verliet heb ik alles afgesloten. In de keukendeur zat, in plaats van glas, een houtenplaat die vast zat met glaslatten. Deze plaat was er gemakkelijk uit te drukken”.
Deze verklaring heeft naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar betrekking op de situatie bij het verlaten van de woning en dus niet op de situatie zoals [X] deze aantrof bij de brand. Voor de kennelijk hierop gebaseerde gevolgtrekking van Aegon dat de verklaring van [X] - dat bedoelde plaat ook na de eerste brand weg was - onwaar is, is dan ook geen grond. [X] heeft met betrekking tot het ontbreken van de plaat in de keukendeur aan de achterzijde van de woning een consistent en niet onaannemelijk standpunt ingenomen, zoals laatstelijk met stelligheid verwoord ter comparitie.
Dat volgens de rapportage van I-tek (Rapport I, p.16), waarnaar Aegon eveneens verwijst, de brandweer gedeeltelijk anders heeft verklaard, is onvoldoende om tot een andere beoordeling van de verklaring van [X] te komen, nu de verklaring van de brandweer slechts berust op een summiere weergave van een met de brandweer op 9 augustus 2006 gevoerd telefoongesprek, inhoudend dat bij de eerste brand de raamopening was voorzien van een houtenplaat maar dat men zich de toestand bij de tweede brand niet meer kon herinneren.
4.10. In het licht van het bovenstaande is de omstandigheid dat uit de woning niets is gestolen en buurtonderzoek niet wijst op de aanwezigheid van baldadige jeugd, geen grond om daarop een vermoeden te baseren dat [X] de brand van 8 juli 2006 heeft gesticht. Dit te meer nu [X] wel melding heeft gemaakt van een gerucht over baldadige jeugd (Rapport I, p. 13) en dat ter comparitie nog nader toegelicht.
4.11. Door Aegon is daarnaast nog als “curieuze bijzonderheid” ten nadele vermeld dat [X] gedurende enkele maanden heeft geweigerd om aan het onderzoek van Aegon mee te werken. Op zichzelf is juist dat I-tek en vervolgens Aegon bij brieven van 22 september en 31 oktober 2006 (Rapport II, bijlagen 1 en 2) nadrukkelijk om toezending van aanvullende gegevens hebben verzocht, waarmee wordt gedoeld op de verklaring van [X] tegenover de politie en de gespreksspecificaties van de mobiele telefoon van [X] en zijn echtgenote. Medio november 2006 heeft [X] de gespreksspecificatie van zijn mobiele telefoon verstrekt. I-tek heeft daarna meegedeeld dat de specificatie van de mobiele telefoon van de echtgenote van [X] achterwege kon blijven. In januari 2007 zijn de gevraagde p-v’s aan I-tek verstrekt, door bemiddeling van de verzekeringstussenpersoon van [X] (Rapport II, p. 2 en 3), zodat Aegon toen alle verlangde stukken in haar bezit had.
In zijn verklaring van 22 februari 2007 (Rapport II, bijlage 5) evenals ter comparitie heeft [X] toegelicht dat het hem grote moeite heeft gekost om van zijn provider een gespreks-specificatie te verkrijgen en aldus voor het uitblijven van de specificatie een aannemelijke verklaring gegeven. Eveneens heeft [X] ter comparitie een aannemelijke verklaring gegeven voor het uitblijven van de p-v’s, aldus dat hij zich daarvoor tevergeefs heeft ingespannen en dat pas de pogingen zijn verzekeringstussenpersoon tot resultaat hebben geleid. Dat het hierbij schortte aan medewerking van [X] is ook daarom niet aannemelijk nu [X] I-tek een schriftelijke machtiging heeft verstrekt voor het inwinnen van informatie bij derden onder wie de politie ten behoeve van het onderzoek (Rapport I, p.2 en bijlage 3).
Ook voor de weigering van [X] om zijn vrouw afzonderlijk te horen, geeft [X] in zijn verklaring van 22 februari 2007 over de gezondheidstoestand van zijn echtgenote – die wel samen met [X] is gehoord en diens verklaring mede heeft ondertekend – een aannemelijke en door Aegon ook niet betwiste verklaring.
4.12. Op grond van hetgeen onder 4.7 tot en met 4.11 is overwogen ziet de rechtbank ten aanzien van de brand op 8 juli 2006 ook geen grond om als vermoeden aan te nemen dat deze door [X] is gesticht. De rechtbank neemt daarbij tevens in aanmerking dat Aegon niet de moeite heeft genomen om met behulp van de aan haar medio november 2006 verstrekte specificatie van de telefoongesprekken van [X] de door haar gewenste duidelijkheid te verkrijgen over de verblijfplaats van [X] in de nacht van 7 op 8 juli 2006. Zoals Aegon zelf stelt, kan Aegon met behulp van deze specificatie onderzoek laten doen naar de mastgegevens van de mobiele telefoon om vast te stellen waar [X] zich toen bevond. Dat dit onderzoek niet meer mogelijk was toen Aegon medio november 2006 bedoelde gegevens ontving, is gesteld noch gebleken.
Opzettelijke misleiding
4.13. Uit hetgeen is overwogen onder 4.8 (met betrekking tot de flessen thinner in de woning) en onder 4.9 (met betrekking tot de houten plaat op de achterdeur) volgt dat naar het oordeel van de rechtbank onware verklaringen door [X] op deze punten niet is gebleken. Blijft over de vraag of [X] met zijn verklaring over zijn alibi in de nacht van 7 op 8 juli 2006 opzettelijk heeft misleid, welke vraag overigens - zoals hiervoor onder 4.5 reeds werd overwogen - alleen van belang is voor de brand op 8 juli 2006. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de verklaring van [X] onwaar is, daar niet valt uit te sluiten dat hij inderdaad “straalbezopen” is geweest.
Juist is - zoals Aegon aanvoert - dat [X] in zijn verklaring van 12 juli 2006 (Rapport I, bijlage 4) geen melding maakt van zijn bezoek aan zijn (voormalige) werkgever, zijn dronkenschap en het mobiele telefoonverkeer, zoals dat wel het geval is in het verhoor door de politie op 21 oktober 2006 en zijn verklaring van 22 februari 2007 (Rapport II, bijlagen 3 en 5). De verschillen tussen de aanvankelijke verklaring van [X] van 12 juli 2006 – waarin hij wel vermeldt dat hij café [café] heeft bezocht en daar wel een paar biertjes had gedronken, terwijl voorts door hem niet wordt uitgesloten dat hij die avond wel mobiel is gebeld - en zijn latere verklaringen van 21 oktober 2006 respectievelijk 22 februari 2007 zijn niet zodanig dat daaruit volgt dat [X] Aegon opzettelijk heeft willen misleiden.
Een en ander brengt mee dat evenmin het verweer van Aegon gebaseerd op artikel 1.1 van de polisvoorwaarden dan wel op artikel 7: 941 lid 5 BW opgaat.
Schending van artikel 4 van de polisvoorwaarden
4.14. Indien [X] zijn verplichtingen ex artikel 4.6, 4.7 en 4.9 niet is nagekomen, kan gelet op artikel 7:941 lid 4 BW slechts leiden tot verval van uitkering indien Aegon daardoor in een redelijk belang is geschaad. Aegon noemt als concreet belang dat - indien zij van de beweerde dronkenschap van [X] eerder op de hoogte was geweest - eigenaar en bezoekers van het door [X] bezochte café aanstonds gehoord hadden kunnen worden alsmede de voormalige werkgever van [X]. Verder zou de politie zijn gevraagd om onderzoek van de mastgegevens van de mobiele telefoon van [X], indien [X] eerder Aegon van de telefoongesprekken via zijn mobiele telefoon had geïnformeerd. De rechtbank overweegt daarover als volgt.
4.15. De door Aegon genoemd belangen betreffen uitsluitend de brand van 8 juli 2006, zodat niet nakoming van genoemde verplichting alleen tot verval van uitkering van de bij die brand ontstane schade kan leiden, welke schade slechts een fractie van de totale schade vormt.
Onder 4.12 heeft de rechtbank reeds overwogen dat Aegon hoewel zij sedert medio november 2006 over de gespreksgegevens van de mobiele telefoon van [X] beschikt, deze niet heeft benut om klaarheid te verkrijgen over diens verblijfplaats in de nacht van 7 op 8 juli 2006. Zoals Aegon zelf stelt kan met behulp van de mastgegevens worden vastgesteld waar iemand zich bevond. Nu Aegon de beschikking heeft verkregen over gegevens om de door haar gewenste duidelijkheid over [X] verblijfplaats ten tijde van de brand van 8 juli te verkrijgen, is door Aegon onvoldoende onderbouwd in welk redelijk belang zij is geschaad. Indien Aegon beschikt over de gegevens om nader uitsluitsel te krijgen over de verblijfplaats van [X] in het relevante deel van de nacht van 7 op 8 juli 2006, valt niet zonder meer in te zien dat zij in een redelijk belang is geschaad door het niet aanstonds horen van de door haar genoemde personen. De vraag of [X] zich aan schending van genoemde polisbepalingen schuldig heeft gemaakt, kan daarom in het midden blijven.
4.16. Uit het bovenstaande volgt dat het verweer van Aegon dient te worden verworpen zodat de vordering van [X] toewijsbaar is. Als in het ongelijk gestelde partij zal Aegon in de kosten van de procedure worden veroordeeld.
5. De beoordeling in reconventie
5.1. Hetgeen in conventie is beslist brengt mee dat de vordering van Aegon zal worden afgewezen. Aegon zal daarom in de kosten van de procedure in reconventie worden veroordeeld.
6. De beslissing
De rechtbank:
in conventie:
- veroordeelt Aegon om aan [X] te betalen € 80.009,33 te vermeerderen met wettelijke rente daarover vanaf 2 mei 2007 tot de dag van algehele voldoening;
- veroordeelt Aegon in de kosten van de procedure, aan de zijde van [X] tot op heden begroot op € 1.830,85 aan verschotten en € 1.788,00 aan salaris procureur;
- verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
in reconventie:
- wijst de vordering af;
- veroordeelt Aegon in de kosten van de procedure die aan de zijde van [X] worden begroot op € 452,00 aan salaris procureur;
Dit vonnis is gewezen door mr. G.H.I.J. Hage en in het openbaar uitgesproken op 18 juni 2008.