ECLI:NL:RBSGR:2008:BD5409

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
18 juni 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
288476 / HA ZA 07-1728
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • Chr.A.J.F.M. Hensen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over handelsrechtelijk deel van een vonnis tussen [X]-Bouw en [R]

In deze zaak, die voor de Rechtbank 's-Gravenhage is behandeld, betreft het een executiegeschil over het handelsrechtelijk deel van een eerder vonnis. De eiser, [X]-Bouw B.V., heeft [R] gedagvaard naar aanleiding van een vonnis van de kantonrechter van 23 november 2006, waarin [R] was verboden de handelsnaam [Y] Bouw te gebruiken. De rechtbank heeft op 18 juni 2008 uitspraak gedaan in deze zaak, waarbij de vorderingen van [X]-Bouw zijn afgewezen. De rechtbank oordeelde dat [R] aan het vonnis van de kantonrechter nagenoeg volledig uitvoering had gegeven door tijdig betalingen te doen, zaken af te geven, zijn briefpapier aan te passen en zijn handelsnaam te wijzigen in [Z] Bouw. De rechtbank concludeerde dat de niet-tijdige effectuering van de opheffing van de website met domeinnaam [Y].nl niet aan [R] kon worden toegerekend, aangezien dit buiten zijn macht lag en [X]-Bouw niet had aangetoond dat [R] op de hoogte had moeten zijn van de termijn voor de opheffing van de website. De rechtbank oordeelde dat het verbeuren van dwangsommen onder de gegeven omstandigheden niet gerechtvaardigd was en dat de vorderingen van [X]-Bouw moesten worden afgewezen. Tevens werd [X]-Bouw veroordeeld in de proceskosten, die op basis van artikel 1019h Rv werden vastgesteld.

Uitspraak

VONNIS
RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector civiel recht
zaaknummer / rolnummer: 288476 / HA ZA 07-1728
Vonnis van 18 juni 2008
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[X]-BOUW B.V.,
gevestigd te [P],
eiseres,
procureur mr. E. de Jongh,
tegen
[RX],
wonende te [P],
gedaagde,
procureur mr. P.S.M. van den Enden.
Partijen zullen worden aangeduid als “[X]-Bouw” respectievelijk “[R]”.
1. De procedure
1.1. Bij exploot van 15 mei 2007 heeft [X]-Bouw [R] gedagvaard om
op 6 juni 2007 ter openbare terechtzitting van de rechtbank ‘s-Gravenhage te verschijnen.
[X]-Bouw heeft haar dagvaarding vergezeld doen gaan van
vijftien producties. [R] heeft een conclusie van antwoord overgelegd met daarbij
negen producties.
1.2. Bij tussenvonnis van 29 augustus 2007 heeft de rechtbank een comparitie van partijen
gelast. De comparitie van partijen heeft op 13 november 2007 plaatsgevonden.
Bij gelegenheid van deze comparitie hebben partijen gespecificeerde opgaven
van hun proceskosten overgelegd. De genoemde stukken alsmede het procesverbaal
van de comparitie van partijen behoren tot het procesdossier.
1.3. Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1. [X]-Bouw is actief in de bouwbranche. De vader van [R] (hierna te
noemen: “[X]”) is statutair directeur en enig aandeelhouder van [X]-Bouw.
[R] was oorspronkelijk werkzaam bij zijn vader in [X]-Bouw.
Nadat zij uiteen zijn gegaan is [R] als zelfstandige zonder per-
soneel voor zichzelf begonnen onder de naam [Y] Bouw.
Zowel [R] als [X] is werkzaam in de bouwbranche.
2.2. Het uiteengaan heeft tot een procedure tussen vader en zoon geleid. Op 23 november
2006 heeft de kantonrechter vonnis gewezen in de zaak tussen [X]-
Bouw als eiseres en [R] als gedaagde. In deze procedure waren tal van
kwesties aan de orde, waaronder de vraag of [R] de handelsnaam [Y] Bouw
mocht gebruiken naast het (oudere) gebruik van de handelsnaam [X]-
Bouw. De kantonrechter heeft het gebruik door [R] van de naam [Y] Bouw
als inbreuk op het handelsnaamrecht van [X]-Bouw gekwalificeerd en
te dien aanzien een verbod tot het gebruik van de handelsnaam [Y] Bouw opgelegd.
De kantonrechter heeft met betrekking tot het verbod als volgt beslist.
2. verbiedt gedaagde het gebruik van de handelsnaam [Y] Bouw respectievelijk
een logo waarin die is verwerkt, ingaande een maand na betekening van dit
vonnis en op straffe van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag, een gedeelte
daarvan voor een hele gerekend gedurende welke gedaagde nalatig blijft
hieraan te voldoen, met dien verstande dat geen dwangsom wordt verbeurd boven
€ 250.000,-.
2.3. De kantonrechter heeft daartoe het volgende overwogen.
5. Resteert de door [R] gebruikte handelsnaam en het logo op zijn briefpapier.
Onvoldoende aanleiding wordt gezien terug te komen op het eerder dienaangaande
overwogenene. Toewijsbaar is een verbod aan [R] om te gebruiken
naam of afkorting van “[X]-Bouw” respectievelijk een logo waarin
een en ander is verwerkt. [R] zal een maand de tijd worden gegund om zijn
briefpapier aan te passen. Overigens zal aan de dwangsom een maximum worden
verbonden. De toewijzing van dit deel van de conventionele vordering zal
echter niet uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard. Tenslotte wordt vanwege
de familierelatie tussen de directeur/grootaandeelhouder van [X]
en [R] alle aanleiding gezien de proceskosten te laten voor rekening van
de partij die ze maakte.
2.4. Het vonnis van 23 november 2006 is op 28 november 2006 aan [R] betekend.
2.5. [R] heeft in het vonnis van de kantonrechter berust. Hij heeft conform het vonnis
betalingen gedaan en zaken afgegeven en voorts binnen de gestelde termijn zijn
briefpapier aangepast en zijn handelsnaam in het handelsregister bij de Kamer van
Koophandel Haaglanden per 19 december 2007 gewijzigd in [Z] Bouw. Op 27
december 2006 heeft [R] telefonisch contact gehad met zijn webhost Hostway
met het verzoek de website met domeinnaam [Y].nl te beëindigen. Hostway
heeft op 27 december 2006 aan [R] een e-mail gestuurd met de mededeling dat
ter effectuering van deze opzegging een formulier moet worden gedownload en per
fax dan wel per post aan Hostway moet worden gestuurd. [R] heeft dit formulier
nog dezelfde dag ingevuld en per fax aan Hostway gezonden. Op dit formulier
heeft [R] aangegeven de website met domeinnaam [Y].nl per 27 december
2007 te willen opheffen.
2.6. [R] heeft tot en met 19 januari 2007 een website met domeinnaam [Y].nl
in de lucht gehad. De website omvatte een vermelding van de handelsnaam [Y]
Bouw, het daarbij behorende logo en de adresgegevens van [R]. De deurwaarder
heeft een proces-verbaal van constatering en een bevel tot betaling van de verbeurde
dwangsommen ten bedrage van € 21.000,- aan [R] betekend. Op 19 januari
2007 is de website uit de lucht gehaald.
2.7. [R] heeft (mede) naar aanleiding van de gevorderde dwangsommen een kort
geding aanhangig gemaakt. De voorzieningenrechter van de rechtbank ’s-Gravenhage
heeft onder meer het volgende overwogen:
4.4. Zodoende moet worden beoordeeld of [R] in ernst kon betwijfelen, mede gelet
op de gronden waarop het verbod werd gegeven, dat zijn opzegging aan zijn
provider Hostway voor afloop van de termijn van één maand als vervat in het
verbod, een overtreding van het verbod zou opleveren. Bij dit een en ander zal
er met partijen vanuit worden gegaan dat het voeren van de domeinnaam
www.[Y].nl als zodanig inderdaad gebruik als handelsnaam vormt. Anders
gezegd,de in dit executiegeschil te beantwoorden vraag is of [R] ervan
uit mocht gaan dat wat hij had gedaan om de website te beëindigen voldoende
nakoming van het verbod opleverde. De voorzieningenrechter acht dat het geval,
waarbij de volgende omstandigheden in aanmerking zijn genomen.
3. Het geschil
3.1. [X]-Bouw vordert – zakelijk weergegeven – de veroordeling van
[R] tot betaling van € 22.889,02 (€ 21.000 plus kosten) vermeerderd met de
wettelijke rente vanaf 18 januari 2007 alsmede de veroordeling van [R] in de
proceskosten. Ter comparitie heeft [X]-Bouw aangegeven dat de vordering
betrekking heeft op de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv.
3.2. [R] voert verweer en vordert ter comparitie de veroordeling van [X]-
Bouw in de volledige proceskosten ex artikel 1019h Rv. Op de stellingen van
partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1. In een executiegeschil als het onderhavige, waarbij het erom gaat of dwangsommen
zijn verbeurd omdat een verbod niet of onvoldoende is nageleefd, heeft de rechter
niet tot taak de door de kantonrechter bij vonnis van 23 november 2006 besliste
rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen, maar dient hij zich ertoe te
beperken de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen te
toetsen aan de inhoud van de veroordeling zoals deze door uitleg moet worden
vastgesteld. Bij deze uitleg dient het doel en de strekking van de veroordeling tot
richtsnoer te worden genomen in dier voege dat de veroordeling niet verder strekt
dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel. Verder is het de rechter vrij bij
deze uitleg maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hanteren.
4.2. Het verbod is door de kantonrechter in algemene termen geformuleerd. Met betrekking
tot de afbakening van de reikwijdte van zo een in algemene termen vervat
verbod geldt dat de draagwijdte van zo een verbod niet beperkt behoeft te zijn tot
de herhaling van de handelingen die aanleiding vormden voor de eerdere procedure
(i.e. de procedure voor de kantonrechter), maar zich ook kan uitstrekken tot toekomstige
handelingen, met dien verstande evenwel dat voor zover het betreft toekomstige
handelingen, als maatstaf heeft te gelden dat de draagwijdte van het verbod
beperkt is te achten tot handelingen waarvan in ernst niet kan worden betwijfeld
dat zij, mede op gronden waarop het verbod is gegeven, inbreuken als door de
rechter verboden opleveren.
4.3. De rechtbank merkt op dat het geschil tussen partijen niet primair is gelegen in de
afbakening van de reikwijdte van het veroordelend vonnis. Gelet op de handelwijze
van [R] bestaande uit het op 27 december 2006 versturen van een opheffingsformulier
aan Hostway, moet worden aangenomen dat ook [R] heeft begrepen
dat het vonnis mede betrekking heeft op het voeren van de handelsnaam [Y]
Bouw door middel van de website met domeinnaam [Y].nl. Het geschil tussen
partijen is veeleer gelegen in de vraag of dwangsommen zijn verbeurd omdat
het verbod niet of onvoldoende is nageleefd.
4.4. [X]-Bouw stelt met betrekking tot de uitvoering van het veroordelend
vonnis dat [R] niet tijdig actie heeft ondernomen om aan het vonnis van 23 november
2006 te voldoen door één dag voor het verstrijken van de gestelde termijn
het formulier voor opheffing van de domeinnaam aan Hostway te zenden en dat
[R] had moeten begrijpen dat een domeinnaam niet per direct kan worden opgeheven
en dat hij de website op zwart had kunnen zetten.
4.5. [R] stelt bij wijze van verweer dat de website zijns inziens per direct zou kunnen
worden opgezegd en dat hij geen wetenschap behoefde te hebben van de termijnen
voor het opheffen van de website noch van het op zwart zetten hiervan.
[R] heeft als verweer daarenboven de motivering van de voorzieningenrechter
tot de zijne gemaakt.
4.6. Krachtens het bepaalde in artikel 6:2 BW zijn schuldeiser en schuldenaar verplicht
zich jegens elkander te gedragen overeenkomstig de eisen van redelijkheid en billijkheid.
Dit brengt met zich mee dat een crediteur een veroordelend vonnis niet ten
uitvoer mag leggen, voor zover dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid
onaanvaardbaar zou zijn, hetgeen met name het geval is indien de veroordeelde
zich zo zeer heeft ingespannen dat het onredelijk zou zijn meer inspanning en
zorgvuldigheid te vergen dan de veroordeelde heeft betracht.
4.7. De rechtbank stelt voorop dat [R] aan het veroordelend vonnis van de kantonrechter
nagenoeg volledig uitvoering gegeven door binnen de gestelde termijn aanzienlijke
betalingen te doen, zaken af te geven, het briefpapier aan te passen en de
handelsnaam in het handelsregister te wijzigen. Hij heeft voorts binnen de termijn
de noodzakelijke actie ondernomen ter opheffing van de website met domeinnaam
[Y].nl. De ingevorderde dwangsommen zien dan ook op de niet tijdige effectuering
door de provider van deze opzegging.
4.8. In redelijkheid kan de niet tijdige effectuering niet aan [R] worden toegerekend.
Het gaat hier enerzijds om een omstandigheid die buiten zijn macht ligt. Anderzijds
heeft [X]-Bouw niet inzichtelijk gemaakt dat [R] de wetenschap
had dat de provider geruime tijd nodig zou hebben voor opheffing van de website
en dat [R] daar op had moeten inspelen door ruim voor de afloop van de termijn
de opheffing te verzoeken. Wat [X] hierover aanvoert is allemaal
met the benefit of hindsight. Niet aannemelijk is geworden dat in de procedure bij
de kantonrechter door één van partijen aan het bestaan van de website is gedacht.
Het vonnis van de kantonrechter leert dat dit ook niet onder de aandacht van de
kantonrechter is gekomen. Ook na de betekening heeft [X]-Bouw geen
aanleiding gezien de aandacht te vestigen op de tijdige opheffing van de site. Kennelijk
kwam een en ander pas voor het eerst onder haar aandacht op 6 januari 2007,
op welke datum voor het eerst werd vastgesteld dat de site nog in de lucht was.
Voor haar was het belang van onmiddellijke beëindiging kennelijk niet zo groot dat
zij de noodzaak zag [R] hiervan te verwittigen. Zij heeft het bedrag van (in haar
ogen) verbeurde dwangsommen laten oplopen tot 19 januari 2007. [X]-
Bouw heeft geen enkele handeling harerzijds gesteld waaruit zou kunnen blijken
dat opheffing van de website haar ernst was. Het zakelijk belang van de website
voor [X]-Bouw en voor [R] is ook als zeer gering aan te merken.
Dat de website op enigerlei wijze opdrachten aandroeg aan [R], laat staan opdrachtgevers
aftrok van [X]-Bouw is niet gebleken. Ook in dat licht
dient het belang van [X]-Bouw als gering te worden aangemerkt.
4.9. Naar het oordeel van de rechtbank betreft de niet-tijdige effectuering van het opheffen
van de website dan ook een zeer ondergeschikt verzuim dat onder de beschreven
omstandigheden het verbeuren van dwangsommen niet kan rechtvaardigen.
4.10. De rechtbank zal de vorderingen van [X]-Bouw afwijzen en [X]-Bouw als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordelen.
Omdat deze zaak de executie van het handelsnaamrechtelijk deel van een vonnis
betreft zijn de proceskosten te bepalen aan de hand van artikel 1019h Rv. Partijen
hebben over en weer gespecificeerde opgaven van de proceskosten overgelegd.
[R] vordert het bedrag van € 14.379,60. De rechtbank merkt op dat dit een bedrag
inclusief BTW is en dat de gemaakte kosten mede zien op de procedure bij de
kantonrechter en in het executie kort geding. In die zaken is reeds op de proceskosten
beslist. De rechtbank zal daarom alleen de kosten gemaakt na betekening van
de dagvaarding in deze zaak voor vergoeding in aanmerking nemen. Omdat partijen
ondernemers zijn komen slechts bedragen exclusief BTW voor vergoeding in
aanmerking. [X] zal daarom worden veroordeeld tot betaling van het
bedrag van € 2.499,88.
5. De beslissing
De rechtbank:
5.1. wijst de vorderingen af;
5.2. veroordeelt [X]-Bouw in de kosten van de procedure, aan de zijde van
[R] tot op heden begroot op € 2.449,88.
Dit vonnis is gewezen door mr. Chr.A.J.F.M. Hensen en in het openbaar uitgesproken op 18
juni 2008 in aanwezigheid van de griffier mr. R.J. van Doornmalen.