RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/900948-07
's-Gravenhage, 26 juni 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
adres: [adres],
thans gedetineerd in Huis van Bewaring "De Sprang", unit 3 te ’s-Gravenhage.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 20 februari 2008, 19 mei 2008 en 12 juni 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr H.W. van Eeuwijk, advocaat te 's Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr S. Jordaan heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder feit 1 (1e cumulatief/alternatief) ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder feit 1 (2e en 3e cumulatief/alternatief) en feit 2 (1e, 2e, en 3e (primair) cumulatief/alternatief) ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder feit 1 (1e cumulatief/alternatief ) is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Ten aanzien van feit 2 (1e en 3e (primair en subsidiair) cumulatief/alternatief).
Het standpunt van de officier van justitie.
De officier van justitie meent, dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard, dat de verdachte zich met de medeverdachten schuldig heeft gemaakt aan medeplegen van een poging tot afpersing (1e cumulatief/alternatief), medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (2e cumulatief/alternatief) en medeplegen van een poging tot zware mishandeling (3e (primair) cumulatief/alternatief). De officier van justitie acht ten aanzien van het 3e primair cumulatief/alternatief ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen dat de aangever tegen de neus dan wel op het hoofd is geslagen met een wapen, zodat zij vordert dat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
De overwegingen van de rechtbank.
Voor wat betreft de ten laste gelegde poging tot afpersing overweegt de rechtbank het volgende. Uit de verklaringen van verdachte, medeverdachten, aangever (verder te noemen [X]) en getuigen is duidelijk geworden, dat er in de woning van medeverdachte [A] geweld is gebruikt tegen [X]. Niet is vast te stellen, ook al wordt gesproken over het ophalen van puppy’s in [Q], dat het aanwenden van het geweld tegen [X] is geweest om hem te dwingen de puppy’s af te geven. Hierover lopen de verklaringen uiteen.
Met betrekking tot het feit 2 (3e (primair/subsidiair) cumulatief/alternatief) is, gelet op het bij [X] geconstateerde letsel en de verschillende verklaringen over het aanwezig zijn van één of twee wapens, wie de wapens in bezit hadden en wie en hoe ze deze hebben gebruikt, waarbij [X] de enige is die verklaart dat er in de richting van zijn gezicht is geschoten en dat hij daarmee is geslagen op zijn neus en/of gezicht, door de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen te verklaren, dat met het (alarm)pistool in de richting van het gezicht van [X] is geschoten of dat met het (alarm)pistool op of tegen de neus en/of het gezicht van [X] is geslagen.
De rechtbank acht daarom - anders dan de officier van justitie - niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte en de medeverdachten zich schuldig hebben gemaakt aan het medeplegen van een poging tot afpersing (1e cumulatief/alternatief) en het medeplegen van een poging tot zware mishandeling dan wel mishandeling (3e (primair en subsidiair) cumulatief/alternatief). Hierbij is de rechtbank er van uitgegaan dat in dit laatst ten laste gelegde feit sprake is van een ander verwijt dan reeds onder feit 1 (2e cumulatief/alternatief) is ten laste gelegd.
Ten aanzien van feit 1 (2e en 3e cumulatief/alternatief) en feit 2 (2e cumulatief/alternatief):
De raadsman heeft betoogd dat verdachte niet daadwerkelijk geweld heeft uitgeoefend en dat er ook geen sprake was van enig initiatief aan de zijde van verdachte om tot uitoefening van geweld te komen. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat niet één in het dossier voorkomende persoon, aangever, getuige of medeverdachte, rept over enige geweldshandeling van verdachte dan wel betrokkenheid bij het geweld in die zin dat hij het geweld heeft gestimuleerd of door zijn aanwezigheid het ontstaan en voortduren van het geweld heeft bewerkstelligd. Daarnaast is er volgens de raadsman geen sprake van medeplegen. Blijkens de diverse verklaringen, als ook zijn eigen verklaring, heeft verdachte zich grotendeels onttrokken aan de gebeurtenissen. Verdachte heeft, gelet op de korte periode waarin alles zich afspeelde, niet de tijd gehad zich te distantiëren. Bovendien blijkt uit diverse verklaringen dat verdachte niet heeft gewild dat aangever één en ander zou overkomen. Van een bewuste en nauwe samenwerking is geen sprake geweest en verdachte dient voor de feiten 1 en 2 dan ook te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting is vast komen te staan dat in de woning op de [adres] te [P] op 12 november 2007 op de bewuste avond in ieder geval verdachte (“[bijnaam]” of “[bijnaam]”), de medeverdachten [B] (“[bijnaam]"), [A] (“[bijnaam]” of de “[bijnaam]”) en [C] alsmede [D], de (ex) vriendin van [X] en [X] zelf aanwezig waren. Vast staat dat [X] is meegenomen naar de woning nadat hij in ieder geval door [B] was opgehaald van het station Moerwijk. Tevens staat vast – gelet op de verklaringen van onder andere [D] en [B] - dat[X] ‘duidelijk’ wilden maken dat hij geen contact meer mocht zoeken met zijn (ex)vriendin [D]. In de kleine woonkamer heeft [B], in het bijzijn van de anderen, met een op een vuurwapen gelijkend voorwerp in handen, bedreigingen geuit [X] (proces-verbaal PL/1533/2007/62720: verklaringen van getuige [getuige], p. 229, [D], p. 237 - 238, medeverdac[A], p. 156). Ook werd er door diverse personen dreigend geschreeuwd tegen [X]. Op een bepaald moment is er over hondjes/puppy’s gesproken die [X] samen met “[bijnaam A]” moest gaan ophalen in [Q]. [X] is vervolgens met [A] naar buiten gegaan en zij zijn weer teruggekomen nadat [A] zich bedacht had mee te gaan naar [Q]. [X] is toen door [A] in de woonkamer in het bijzijn van de andere verdachten verscheidene malen hard in het gezicht geslagen.
Al deze geweldshandelingen waren gericht tegen één persoon, te weten [X].
Onder die omstandigheden wordt het uitgesloten geacht dat verdachte niet heeft gezien of gemerkt wat er in deze kleine ruimte aan de hand was, ook al was hij, zoals hij zelf heeft verklaard, onder invloed van harddrugs. Verdachte had zich aan de situatie kunnen onttrekken door weg te gaan, of aan de bedreigende situatie een einde kunnen maken door in te grijpen of hulp te gaan halen. Verdachte heeft echter in plaats daarvan blijkens zijn verklaringen bij de politie (proces-verbaal PL1533/200762720-145, p. 323), bij de rechter-commissaris en zijn verklaring ter terechtzitting tijdens de bedreigingen en mishandeling[X] het alarmpistool, dat naast de computer in de woonkamer lag, gepakt, in zijn handen gehad en daarmee gespeeld. Volgens de verklaringen van [D], [X] en [A], is er geschoten. Bij zijn aanhouding werd bij verdachte in de linkerbinnenzak van de jas een alarmpistool aangetroffen. In het inbeslaggenomen alarmpistool waren vier zogenaamde knalpatronen in de houder aanwezig (proces-verbaal PL1533/2007/62720, p. 71 – 72). Twee patronen waren afgeschoten en twee patronen waren nog niet afgeschoten.
Door [X] het alarmpistool te tonen heeft verdachte zich met zijn medeverdachten tegen [X] gericht en de situatie voor [X] nog bedreigender gemaakt. Op grond van het vorenstaande is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een dusdanige bewuste en nauwe samenwerking en gezamenlijke uitvoering tussen verdachte en zijn medeverdachten, dat er sprake is van medeplegen. De rechtbank verwerpt derhalve de verweren van de raadsman.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
De raadsman heeft bepleit dat er redenen zijn om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever, getuige [D] en medeverdachte [A], gelet op de inconsistente en tegenstrijdige verklaringen die zij hebben afgelegd. Nu de verdediging niet in de gelegenheid is gesteld aangever en getuige [D] - gelet op het feit dat beiden onvindbaar zijn - te horen, is het verdedigingsbelang geschaad. De verklaringen van aangever, getuige [D] en medeverdachte [A] vinden onvoldoende steun in ander bewijsmateriaal en kunnen derhalve niet als bewijs worden gebruikt, aldus de raadsman.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid en het gebruik van de verklaringen van de aangever [X] en getuige [D] overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank betracht voorzichtigheid bij het gebruik van de belastende verklaringen van [X] en getuige [D], gelet op het feit dat beiden niet traceerbaar zijn en om die reden niet door de verdediging als getuige zijn gehoord. Deze verklaringen worden slechts voor het bewijs gebezigd voor zover zij in voldoende mate steun vinden in andere bewijsmiddelen.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 (2e en 3e cumulatief/alternatief) en 2 (2e cumulatief/alternatief) ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling in een woning, waardoor het slachtoffer letsel heeft opgelopen en hem grote vrees is aangejaagd. Verdachte had zich van de situatie kunnen distantiëren door de woning te verlaten, in te grijpen of hulp te gaan halen, hetgeen hij heeft nagelaten. Door het alarmpistool te pakken en zichtbaar vast te houden en daarmee te spelen, heeft verdachte een belangrijke bijdrage geleverd aan de dreigende sfeer ten tijde van het plegen van de strafbare feiten. De omstandigheid dat het slachtoffer geen ernstiger of blijvend letsel heeft opgelopen is geenszins aan verdachte en de medeverdachten te danken. Naast de gevolgen die het slachtoffer van dit feit heeft ondervonden, worden door een dergelijk feit ook de in de samenleving levende gevoelens van angst en onveiligheid bevestigd en versterkt. Verdachte en zijn mededaders zijn, blijkens de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan en hebben alleen oog gehad voor hun eigen belangen.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 14 november 2007 blijkt dat verdachte wegens het plegen van soortgelijke delicten regelmatig met politie en justitie in aanraking is gekomen. Ook blijkt hieruit dat verdachte in de vijf jaren voorafgaand aan de thans bewezen verklaarde feiten driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een gevangenisstraf is veroordeeld.
Ten aanzien van de persoon van verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op het voorlichtingsrapport van de GGZ Reclassering Palier, gedateerd 29 april 2008. Uit dit rapport komt naar voren dat verdachte een uitgebreid justitieverleden heeft dat mede verklaard kan worden door zijn jarenlange harddrugsverslaving. Gezien de ernst en de duur van de verslaving, alsmede de bijkomende problemen op meerdere leefgebieden is klinische behandeling geïndiceerd. Verdachte heeft zich op eigen initiatief aangemelde voor de VBA en is akkoord gegaan met aanmelding bij de Forensische Poli, teneinde in aanmerking te komen voor plaatsing in Triple-Ex. Verdachte verklaarde zich bewust te zijn van de zwaarte van het programma, maar zou gemotiveerd zijn om dit programma tot een goed einde te brengen. Palier adviseert dan ook een deels onvoorwaardelijke en een deels voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarde van een toezicht en behandeling inzake het problematische middelengebruik.
De rechtbank overweegt dat, nu het door verdachte plegen van strafbare feiten kennelijk samenhangt met zijn verslavingsproblematiek er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom misdrijven als de onderhavige zal plegen indien er voor deze problematiek geen oplossing wordt gevonden.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. Tevens acht de rechtbank, gelet op de verslavingsproblematiek, het opleggen van een verplicht reclasseringcontact, zoals door de officier van justitie gevorderd, noodzakelijk.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 57, 285, 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 (1e cumulatief/alternatief) en 2 (1e en 3e (primair en subsidiair) cumulatief/alternatief) ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 (2e
en 3e cumulatief/alternatief) en 2 (2e cumulatief/alternatief) ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Ten aanzien van feit 1 (2e en 3e cumulatief/alternatief):
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling
en
medeplegen van mishandeling;
Ten aanzien van feit 2 (2e cumulatief/alternatief):
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op: 13 november 2007,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 15 november 2007;
in vrijheid gesteld op: 13 juni 2008;
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 3 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde;
- dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, waaronder het GGZ Reclassering Palier te 's-Gravenhage;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door
mrs De Ruiter, voorzitter,
Van de Poll en Van der Putten, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Braams, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2008.
Mr Van der Putten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.