ECLI:NL:RBSGR:2008:BD7002

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09.535355-08 Beschikking
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
  • M. Knol
  • Y. de Boer
  • A. Brinkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen onrechtmatige inverzekeringstelling en proportionaliteit van geweld bij aanhouding

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de officier van justitie tegen de beschikking van de rechter-commissaris, die de inverzekeringstelling van de verdachte onrechtmatig had verklaard. De rechter-commissaris oordeelde dat de inzet van een diensthond bij de aanhouding van de verdachte niet voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechtbank te 's-Gravenhage heeft de zaak behandeld in raadkamer op 3 juli 2008, waarbij de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman zijn gehoord. De rechtbank concludeert dat het hoger beroep tijdig is ingesteld en dat de officier van justitie in haar beroep kan worden ontvangen.

De rechtbank overweegt dat de toetsing door de rechter-commissaris zich beperkt tot vormverzuimen die rechtstreeks verband houden met de inverzekeringstelling. De vraag of het geweld dat bij de aanhouding is gebruikt voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, heeft in het algemeen geen rechtstreeks verband met de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling. De rechtbank stelt vast dat er geen sprake was van excessief geweld dat als foltering of onmenselijke behandeling kan worden gekwalificeerd. De rechtbank oordeelt dat de rechter-commissaris ten onrechte de inverzekeringstelling onrechtmatig heeft verklaard.

De rechtbank vernietigt de beschikking van de rechter-commissaris en oordeelt dat de inverzekeringstelling van de verdachte niet onrechtmatig is. De rechtbank gelast de verdere tenuitvoerlegging van de inverzekeringstelling. Deze beslissing is genomen op 9 juli 2008 door de rechters M. Knol, Y. de Boer en A. Brinkman, in tegenwoordigheid van griffier Heesterman.

Uitspraak

RECHTBANK TE ‘s-GRAVENHAGE
RAADKAMER
Parketnummer: 09.535355-08
Gezien de akte rechtsmiddel d.d. 27 juni 2008 houdende hoger beroep van de officier van justitie in het arrondissement ’s-Gravenhage tegen de beschikking d.d. 20 juni 2008 van de rechter-commissaris, belast met behandeling van strafzaken in de hierboven genoemde rechtbank, waarbij de inverzekeringstelling van de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1982,
adres [adres],
onrechtmatig is verklaard en de onmiddellijke invrijheidstelling is bevolen.
Gezien de stukken, waaronder de bestreden beschikking van de rechter-commissaris d.d. 20 juni 2008, alsmede de appelmemorie van de officier van justitie d.d. 27 juni 2008.
De behandeling van het hoger beroep heeft plaatsgevonden in de raadkamer d.d. 3 juli 2008, waarbij zijn gehoord de officier van justitie, de verdachte en zijn raadsman.
Het hoger beroep is tijdig ingesteld, zodat de officier van justitie in haar beroep kan worden ontvangen.
De bestreden beschikking:
De rechter-commissaris heeft de inverzekeringstelling van verdachte onrechtmatig geoordeeld en diens onmiddellijke invrijheidstelling gelast, omdat niet is gebleken dat de wijze waarop de diensthond is ingezet bij de aanhouding van verdachte voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De rechter-commissaris heeft daartoe overwogen dat hij zijn bedenkingen had over de vraag of verdachte niet op een andere wijze overmeesterd had kunnen worden dan door het inzetten van een diensthond. Hem was gebleken dat het rechterbeen van verdachte van zijn lies tot zijn enkel in het verband zat en dat dit verband vrijwel geheel bebloed was en dat ook de rechterarm van verdachte in het verband zat dat rood gekleurd was van het bloed. Dit deed de rechter-commissaris ernstig vermoeden dat de diensthond de verdachte flinke verwondingen had toegebracht. Onvoldoende was gebleken dat het voor het overmeesteren van de verdachte noodzakelijk was om de diensthond op deze ogenschijnlijk intensieve wijze in te zetten.
Het standpunt van de officier van justitie:
De officier van justitie heeft tegen deze beschikking tijdig hoger beroep ingesteld. Primair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het (vermeend) hardhandig politieoptreden niet de onrechtmatigheid van de inverzekeringstelling aantast en subsidiair dat niet is gebleken dat de inzet van de diensthond niet zou voldoen aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Het standpunt van de verdediging:
In raadkamer heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat hij zich verenigt met de beslissing van de rechter-commissaris. Tevens heeft hij aangevoerd dat de inverzekeringstelling onrechtmatig is, omdat ten tijde van de aanhouding geen sprake was een redelijke vermoeden van schuld aan enig strafbaar feit, en omdat de inverzekeringstelling niet nodig was in het belang van het onderzoek.
De overwegingen van de rechtbank:
Op grond van artikel 59a lid 5 Wetboek van Strafvordering stelt de rechter-commissaris de verdachte onmiddellijk in vrijheid als hij de inverzekeringstelling onrechtmatig oordeelt. In de wet zijn geen criteria opgenomen op grond waarvan de rechter-commissaris tot het oordeel kan komen dat de inverzekeringstelling onrechtmatig is. Blijkens de wetsgeschiedenis moet de rechter-commissaris daarbij de volgende aspecten beoordelen (TK 1992-1993, 21 225, nr. 5, p. 9 en nr. 13, p. 8-9):
- is sprake van een redelijk vermoeden van schuld
- is sprake van verdenking van een strafbaar feit waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten
- is de inverzekeringstelling in het belang van het onderzoek
- zijn de in de wet neergelegde vormvoorschriften in acht genomen
- is de inverzekeringstelling op andere gronden onrechtmatig, bijvoorbeeld wegens strijdigheid met beginselen van een behoorlijke strafrechtspleging, zoals het gelijkheidsbeginsel, het vertrouwensbeginsel, het evenredigheidsbeginsel en het verbod van willekeur.
Uit de hiervoor gegeven opsomming, zoals die blijkt uit de wetsgeschiedenis, en uit het feit dat de enige sanctiemogelijkheid die de rechter-commissaris in het kader van de toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling ten dienste staat de onmiddellijke invrijheidstelling van de verdachte is, leidt de rechtbank af dat de toetsing door de rechter-commissaris zich beperkt tot vormverzuimen die rechtstreeks verband houden met het dwangmiddel van de inverzekeringstelling. Verweren aangaande vormverzuimen in het voorbereidend onderzoek, die niet rechtstreeks verband houden met de inverzekeringstelling kunnen, gelet op artikel 359a Wetboek van Strafvordering, aan de zittingsrechter worden voorgelegd.
Geweld bij aanhouding
De vraag die beantwoord moet worden is of disproportioneel geweld bij de aanhouding rechtstreeks verband houdt met het dwangmiddel van inverzekeringstelling. In dit kader is de jurisprudentie van de Hoge Raad van belang inzake het gesloten stelsel van rechtsmiddelen. In HR 8 mei 2001, NJ 2001, 587 – in latere jurisprudentie herhaald - heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken op onaanvaardbare wijze zou worden doorkruist indien bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting opnieuw of alsnog beroep zou kunnen worden gedaan op verzuimen bij de aanhouding en inverzekeringstelling die aan de rechter-commissaris, in het kader van artikel 59a Wetboek van Strafvordering, zijn of hadden kunnen worden voorgelegd. Daaruit volgt dat dergelijke verzuimen niet zijn begrepen onder de in artikel 359a lid 1 Wetboek van Strafvordering bedoelde vormverzuimen bij het voorbereidend onderzoek en dus niet (meer) ter toetsing aan de zittingsrechter kunnen worden voorgelegd.
In onder meer HR 21 december 2004, NJ 2005, 172 en HR 12 februari 2008, NJ 2008, 248 kwam de vraag aan de orde of hardhandig politieoptreden zou moeten leiden tot strafvermindering, respectievelijk niet-ontvankelijkheid van het OM. Uit het feit dat ook de Hoge Raad het gestelde hardhandig politieoptreden bespreekt in het kader van een beroep op artikel 359a Wetboek van Strafvordering, leidt de rechtbank af dat het hier niet ging om een vormverzuim bij de aanhouding en inverzekeringstelling dat aan de rechter-commissaris had kunnen worden voorgelegd. Ware dit anders geweest, dan zou de Hoge Raad waarschijnlijk hebben geoordeeld dat deze klacht, gelet op het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken, niet meer in het kader van een beroep op artikel 359a Wetboek van Strafvordering aan de zittingsrechter had kunnen worden voorgelegd.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het antwoord op de vraag of het bij de aanhouding van verdachte gebruikte geweld voldeed aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, in het algemeen geen rechtstreeks verband houdt met de inverzekeringstelling, zodat klachten daarover in het algemeen niet kunnen worden voorgelegd aan de rechter-commissaris in het kader van de toetsing van de rechtmatigheid van de inverzekeringstelling. Eén en ander leidt slechts uitzondering in die gevallen waarin sprake is van foltering of onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 EVRM. Uit artikel 5 lid 4 EVRM vloeit rechtstreeks voort dat daarover in een zo vroeg mogelijk stadium geklaagd kan worden bij een rechter.
De rechtbank is van oordeel dat uit de gedingstukken niet blijkt dat bij de behandeling van verdachte bij zijn aanhouding sprake was van dusdanig excessief geweld dat dit – gelet op de opstelling van verdachte bij zijn aanhouding – moet worden beschouwd als foltering of een onmenselijke of vernederende behandeling, zodat de rechter-commissaris ten onrechte de inverzekeringstelling onrechtmatig heeft geoordeeld en de onmiddellijke invrijheidstelling van verdachte heeft bevolen.
Onderzoeksbelang
Uit het proces-verbaal (p. 14) blijkt dat er een melding was binnengekomen bij de politie dat een man op het station te Leiden met een mes had lopen zwaaien en dat hij meisjes met een mes had bedreigd. Er werd een signalement doorgegeven, waaraan verdachte voldeed. Ook werd doorgegeven dat de verdachte een mes in zijn rechter jaszak had. Uit de rechterzak van verdachte stak iets glimmends. Gelet op deze feiten en omstandigheden was op dat moment sprake van een redelijk vermoeden dat verdachte zich had schuldig gemaakt aan bedreiging. Verdachte is vervolgens in verzekering gesteld. In het bevel tot inverzekeringstelling staat vermeld dat het onderzoeksbelang eruit bestond dat verdachte de volgende dag zou worden voorgeleid aan de rechter-commissaris. Op grond van vaste jurisprudentie valt onder het begrip onderzoeksbelang ook het onderzoek naar de mogelijkheid en wenselijkheid een bevel voorlopige hechtenis te vorderen (vgl HR 31 oktober 2000, NJ 2001, 239), zodat in casu aan het onderzoeksbelang is voldaan.
Nu ook overigens geen sprake is van vormverzuimen die zouden moeten leiden tot het oordeel dat de inverzekeringstelling onrechtmatig is, zal de rechtbank beslissen als na te melden.
Beslissing:
De rechtbank:
- verklaart het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep gegrond
- vernietigt de bestreden beschikking van de rechter-commissaris
- oordeelt de inverzekeringstelling van verdachte niet onrechtmatig
- gelast de verdere tenuitvoerlegging van de inverzekeringstelling
Aldus gedaan op 9 juli 2008 door mr. Knol, voorzitter, mrs. Brinkman, Y. de Boer, rechters,
In tegenwoordigheid van Heesterman, griffier.
Mr de Boer is buiten staat deze beschikking te ondertekenen.