ECLI:NL:RBSGR:2008:BE8711

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 augustus 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 28100
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van vreemdelingenbewaring en toekenning schadevergoeding aan asielzoeker met 1 F-status

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 augustus 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van eiser, een Afghaanse asielzoeker. Eiser was sinds zes jaar asielrechtelijk uitgeprocedeerd en had de 1 F-status van het Vluchtelingenverdrag. Hij verbleef met medeweten van de autoriteiten bij zijn gezin in Nederland, zonder ooit in aanraking te zijn gekomen met justitie. De rechtbank oordeelde dat de voortzetting van de bewaring niet langer gerechtvaardigd was, gezien het feit dat verweerder geen voornemen had om eiser uit te zetten en er geen concreet gevaar voor de openbare orde was. De rechtbank concludeerde dat eiser zijn uitzetting bij zijn gezin moest kunnen afwachten en dat er geen aanwijzingen waren dat hij zich aan het toezicht zou onttrekken.

De rechtbank oordeelde verder dat de gronden voor de bewaring, zoals het ontbreken van een geldig identiteitsbewijs en onvoldoende middelen van bestaan, niet voldoende waren om de vrijheidsontneming te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de maatregel van vreemdelingenbewaring opgeheven en verweerder veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding voor de onrechtmatige vrijheidsontneming. De schadevergoeding werd vastgesteld op EUR 70 voor de periode van één dag in bewaring. Daarnaast werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op EUR 644 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van vreemdelingen in het bestuursrecht en de verplichting van de overheid om te handelen binnen de kaders van de wet.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 08 / 28100
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[eiser], volgens zijn verklaring geboren op [1954] en van Afghaanse nationaliteit, verblijvende op de Detentieboot Zuid-Holland te Dordrecht, hierna te noemen: eiser,
gemachtigde mr. S. Selbach, advocaat te Maastricht,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Op 30 juli 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring gesteld.
1.2. Bij beroepschrift van 5 augustus 2008 is namens eiser beroep ingesteld. Ingevolge het bepaalde in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt dit beroep tevens een verzoek tot toekenning van schadevergoeding in.
1.3. Bij faxberichten van 7 en 12 augustus 2008 heeft verweerder nadere stukken ingezonden.
1.4. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 augustus 2008, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door G.I. Ramsaroep. Als tolk in de Dari taal was aanwezig de heer M. Khatibi.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met deze wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. Namens eiser is – kort weergegeven – aangevoerd dat eiser ten onrechte krachtens atikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 in bewaring is gesteld en dat de gronden dat hij eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven en niet beschikt over voldoende middelen van bestaan ten onrechte aan de bewaring ten grondslag zijn gelegd.
Voorts is namens eiser aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting bestaat, nu gedwongen uitzetting naar Afghanistan niet mogelijk is en eiser het risico loopt op schending van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en Fundamentele Vrijheden (EVRM) bij terugkeer naar Afghanistan. Tevens is namens eiser aangevoerd dat verweerder had kunnen volstaan met een lichter middel dan inbewaringstelling zoals een meldplicht, aangezien eiser zich niet aan het toezicht zal onttrekken.
2.3. De rechtbank overweegt als volgt.
2.4. Verweerder heeft ter zitting verklaard dat op het zogenoemde Model M 110-A, abusievelijk de b-grond is aangekruist en dat dit een kennelijke misslag betreft. Eiser moet worden geacht krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in bewaring te zijn gesteld. Van de zijde van eiser is deze uitleg niet bestreden en ook de
rechtbank kan verweerder volgen in zijn verklaring.
2.5. Vervolgens overweegt de rechtbank dat verweerder eiser in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting in bewaring heeft gesteld. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser:
- niet in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel over voldoende middelen om zijn terugreis te bekostigen;
- eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven;
- zich niet heeft gehouden aan zijn vertrektermijn.
2.6. De grond dat eiser eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven, heeft verweerder ter zitting niet langer gehandhaafd. Ten aanzien van de grond dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel over voldoende middelen om zijn terugreis te bekostigen, is de rechtbank van oordeel dat deze grond in rechte stand kan houden, nu onbestreden is gebleven dat eiser niet zelfstandig beschikt over voldoende middelen van bestaan, maar voor zijn levensonderhoud afhankelijk is van zijn gezin.
2.7. De overige gronden zijn onbestreden gebleven en vormen bovendien, samen met de grond dat eiser niet beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel over voldoende middelen om zijn terugreis te bekostigen, voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
2.8. De rechtbank overweegt verder als volgt.
2.9. Uit de gedingstukken alsmede het verhandelde ter zitting is gebleken dat de regievoerder van de Dienst Terugkeer & Vertrek op 7 augustus een vertrekgesprek met eiser heeft gevoerd. Voorts is gebleken dat er op 22 augustus 2008 een hoorzitting zal plaatsvinden. Tijdens deze hoorzitting zal aan de orde komen of terugkeer van eiser naar Afghanistan een risico op schending van artikel 3 van het EVRM oplevert.
2.10. Ten aanzien van het zicht op uitzetting, overweegt de rechtbank dat verweerder ter zitting heeft verklaard dat met de Afghaanse autoriteiten is afgesproken dat, indien eisers Afghaanse nationaliteit na een presentatie bij voornoemde autoriteiten is komen vast te staan, aan de United Nations High Commissioner for Refugees (UNHCR) zal worden verzocht aan te geven of er bezwaar bestaat tegen eisers uitzetting naar Afghanistan. Indien blijkt dat er geen bezwaar bestaat tegen eisers uitzetting, zal eiser aan de hand van een EU-staat worden verwijderd. In dit verband heeft verweerder voorts verklaard dat er reeds eerder gedwongen uitzettingen op grond van een zogenoemd EU-document hebben plaatsgevonden, één maal in oktober 2007, één maal in februari 2008 en twee maal in mei 2008. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat (thans nog) niet gezegd kan worden dat er geen zicht op uitzetting van eiser bestaat.
2.11. De rechtbank overweegt ten aanzien van de toepassing van een lichter middel als volgt.
2.12. Toepassing van een lichter middel dan vrijheidsbeneming is een discretionaire bevoegdheid van verweerder, die de rechtbank slechts terughoudend kan beoordelen. Dat brengt met zich, dat de rechtbank het besluit van verweerder heeft te respecteren, tenzij gezegd moet worden dat verweerder bij de uitoefening van zijn bevoegdheid in strijd heeft gehandeld met een geschreven of ongeschreven rechtsregel dan wel met enig algemeen rechtsbeginsel. In het bijzonder dient te worden bezien of verweerder een zorgvuldige afweging heeft gemaakt van de persoonlijke belangen van verzoeker tegen het algemeen belang dat verweerder dient te behartigen.
2.13. In het onderhavige geval staat vast dat eiser sedert zes jaar asielrechtelijk is uitgeprocedeerd en dat hem artikel 1 F van het Vluchtelingenverdrag is tegengeworpen. Zijn hele gezin, bestaande uit vrouw en vijf kinderen, verblijft in Nederland en heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit. Eiser heeft al die tijd met medeweten van verweerder, zoals ter zitting desgevraagd is erkend, bij zijn gezin verbleven. In die tijd is eiser nooit met justitie in aanraking gekomen, noch hebben zich anderszins problemen voorgedaan. Zijdens verweerder is desgevraagd verklaard dat er bij verweerder geen voornemen bestond om actie te ondernemen om eiser uit te zetten en dat het een kwestie
is van ‘domme pech’ dat eiser bij de MTV-controle is staandegehouden. Als belang aan de kant van verweerder om eiser in bewaring te houden is door verweerder - uitsluitend - gewezen op zijn 1 F-status. Van een actief uitzettingsbeleid voor (Afghaanse) 1 F-ers is geen sprake.
De rechtbank is van oordeel dat, nadat ter zitting de feiten en omstandigheden van het onderhavige geval in kaart zijn gebracht en toegelicht en de belangen over en weer zijn geïnventariseerd, voortzetting van de bewaring, bij afweging van alle daarbij betrokken belangen, niet langer gerechtvaardigd is te achten en verweerder in redelijkheid niet langer geen gebruik heeft kunnen maken van zijn bevoegdheid om in dit geval te volstaan met een lichter middel. De rechtbank betrekt bij vorenstaand oordeel dat verweerder eiser reeds zes jaar lang ongemoeid heeft gelaten en ook niet voornemens was om eiser uit te zetten. Een concreet gevaar voor de openbare is niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken. Eiser heeft er daarentegen alle belang bij om zijn uitzetting, zo die te realiseren zal zijn, bij zijn gezin te mogen afwachten. Er is niet gebleken van aanknopingspunten om te vermoeden dat eiser zijn gezin zal verlaten en zich aan het toezicht zal onttrekken door elders te gaan wonen.
In tegendeel. Daarenboven zal de uitzetting - zo al überhaupt - niet op korte termijn te realiseren zijn, nu er wederom onderzoek zal moeten plaatsvinden naar het actuele gevaar voor schending van artikel 3 van het EVRM.
Daarna zal pas contact opgenomen kunnen worden met de Afghaanse autoriteiten voor een presentatie ter vaststelling van zijn nationaliteit, waarna nog toestemming verkregen dient te worden van de UNHCR alvorens tot uitzetting van eiser met een EU-staat kan worden overgegaan. Deze totale procedure kan, zoals verweerders gemachtigde ter zitting desgevraagd heeft medegedeeld, nog een hele tijd in beslag nemen.
2.14. Vorenstaand oordeel brengt met zich dat voortzetting van de bewaring vanaf het moment van de sluiting van de zitting voor onrechtmatig dient te worden gehouden, zodat
er een grondslag is voor toekenning van schadevergoeding over één dag.
2.15. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van EUR 70,= voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding in casu EUR 70,=.
2.16. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal EUR 644,= voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
* 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
* 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
* waarde per punt EUR 322,=;
* wegingsfactor 1.
2.17. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op
de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
2.18. Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 14 augustus 2008 en bepaalt dat verweerder aan eiser een meldplicht oplegt;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van EUR 70=;
verstaat dat de uitbetaling geschiedt door de griffier van de rechtbank;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op EUR 644,=, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. L.M.J.A. barones van Hövell tot Westerflier-Dassen in tegenwoordigheid van mr. K.M.A.W. van Mulken als griffier en uitgesproken in het openbaar op 14 augustus 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
EUR 70,= (ZEGGE; ZEVENTIG EURO)
Afschrift verzonden: 14 augustus 2008
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s-Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.