ECLI:NL:RBSGR:2008:BE8783
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verkrijging van het Nederlanderschap voor postnataal erkende kinderen van vreemdelingen
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage, hebben verzoekers [A] en [B] op 17 mei 2005 een verzoekschrift ingediend om vast te stellen dat hun kinderen [C] en [D] van rechtswege de Nederlandse nationaliteit bezitten. De Staat heeft in een brief van 10 december 2007 zijn standpunt kenbaar gemaakt, waarin hij het verzoek afwees. De mondelinge behandeling vond plaats op 21 februari 2008, waarbij de verzoekers werden bijgestaan door hun advocaat mr. ir. H.H. Veurtjes, en de Staat werd vertegenwoordigd door mr. drs. C.J. Cappon.
De rechtbank heeft in haar beoordeling vastgesteld dat het verzoekschrift is gebaseerd op artikel 3 lid 3 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN, oud). De Staat voerde aan dat [A] niet bevoegd was om de kinderen in rechte te vertegenwoordigen, omdat [B] het ouderlijk gezag had. De rechtbank oordeelde echter dat [A] in de bijzondere omstandigheden van dit geval als belanghebbende en feitelijke vader van de kinderen moest worden beschouwd, en dat hij ontvankelijk was in zijn verzoek.
De rechtbank moest vervolgens de materiële vraag beantwoorden of [C] en [D] een beroep konden doen op de derde generatieregel van artikel 3 lid 3 RWN (oud). De rechtbank oordeelde dat de erkenning van de kinderen door [A] op 12 november 2002 geen terugwerkende kracht had, maar dat de kinderen wel voldeden aan de voorwaarden voor het verkrijgen van het Nederlanderschap. De rechtbank volgde de redenering van prof. De Groot en oordeelde dat [C] en [D] op basis van een redelijke wetsuitleg het Nederlanderschap hadden verkregen vanaf de datum van erkenning door hun vader.
De rechtbank besloot dat [C] en [D], geboren op respectievelijk [datum] 1999 te Weert en [datum] 2002 te Rotterdam, vanaf 12 november 2002 van rechtswege de Nederlandse nationaliteit bezitten. Deze beschikking werd gegeven door mr. H. Wien en uitgesproken ter openbare terechtzitting op 8 april 2008.