ECLI:NL:RBSGR:2008:BE9645

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 april 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/7079 MAW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vrijstelling van functie in rang van opperwachtmeester der Koninklijke Marechaussee

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 april 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een beroepsmilitair bij de Koninklijke Marechaussee, en de Commandant der Koninklijke Marechaussee. Eiser had verzocht om vrijstelling van de ervaringseisen voor een functie in de rang van adjudant onderofficier, na eerder waarnemingen te hebben verricht in een functie die deze rang vereiste. De rechtbank oordeelde dat de weigering van de vrijstelling geen besluit was in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze beslissing niet gericht was op rechtsgevolg. De rechtbank stelde vast dat pas bij een daadwerkelijke functietoewijzing de ervaringseisen relevant worden. Eiser had in zijn verzoek niet om bevordering gevraagd, maar om erkenning van zijn opgedane ervaring. De rechtbank concludeerde dat de beslissing van verweerder om het verzoek van eiser af te wijzen, niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde verweerder in de proceskosten van eiser, die op € 644,00 werden vastgesteld. Tevens werd bepaald dat de Staat der Nederlanden het griffierecht van € 143,00 aan eiser moest vergoeden.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg. nr. AWB 07/7079 MAW
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
[eiser], wonende te [woonplaats], eiser,
en
De Commandant der Koninklijke Marechaussee, verweerder.
I Ontstaan en loop van het geding
Bij rekest van 11 december 2006 heeft eiser verweerder verzocht om vrijstelling van één functie in de rang van opperwachtmeester der Koninklijke marechaussee met een termijn van vijf jaar.
Bij beslissing van 13 april 2007 heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 19 mei 2007 een bezwaarschrift bij verweerder ingediend.
Eiser is op 28 juni 2007 over zijn bezwaar gehoord.
Bij besluit van 7 augustus 2007 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiser bij brief van 14 september 2007 beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en tevens bij brief van 4 december 2007 een verweerschrift ingediend.
De zaak is op 27 maart 2008 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon, bijgestaan door mr. B. Damen, advocaat te Woerden.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door kapitein [A.] en luitenant ter zee der 1e klasse [B.]
II Motivering
1. Feiten
1.1 Eiser is voor onbepaalde tijd aangesteld als beroepsmilitair bij de Koninklijke marechaussee. Hij is sedert 6 september 1976 in militaire dienst.
1.2 Bij besluit van 10 juli 2003 is eiser, destijds aangesteld in de rang van wachtmeester eerste klasse, in de periode van 1 april 2003 tot en met 30 september 2003 belast met de waarneming van de functie coördinator Mobiel Toezicht Vreemdelingen (MTV) bij de Brigade Kmar Hogerheide, een functie met de rang van adjudant onderofficier (AOO). Deze waarneming is drie maal verlengd tot 31 juli 2004. Bij besluit van
7 november 2005 is eiser voor de periode van 1 februari 2005 tot en met 1 oktober 2005 wederom belast met de waarneming van de functie coördinator MTV. Aan eiser is in de periode van waarneming een waarnemingstoelage toegekend. Eiser stelt dat hij ook gedurende de periode van 1 juli 2004 tot en met 31 januari 2005 heeft gefunctioneerd als coördinator MTV.
1.3 Op 8 februari 2006 is eiser bevorderd tot opperwachtmeester en is hem de functie van senior opsporingsambtenaar toegewezen.
1.4 Eiser heeft verweerder op 11 december 2006 verzocht om vrijstelling van het vervullen van één functie in de rang van opperwachtmeester, zodat hij, nadat hij gedurende twee jaar een functie in de rang van opperwachtmeester heeft vervuld, voldoet aan de ervaringseisen voor verticale functietoewijzing.
2. Standpunten van partijen
2.1 Eiser stelt dat hij door het waarnemen van de functie coördinator MTV ervaring heeft opgebouwd op adjudantsniveau en tijdens die waarneming zo goed heeft gefunctioneerd dat het redelijk is hem de gevraagde vrijstelling te verlenen. Ingevolge het loopbaanbeleid van verweerder kan een opperwachtmeester bevorderd worden tot adjudant onderofficier nadat minimaal vier jaar ervaring in een of meer functies in de rang van opperwachtmeester is opgedaan. Eiser meent dat zijn ervaring in de waargenomen functie (ten minste) dient te worden gelijkgesteld met ervaring in een functie als opperwachtmeester. Verlening van de gevraagde vrijstelling zou betekenen dat verweerder erkent dat eiser ervaring op adjudantsniveau heeft opgedaan, dat eiser in de situatie dat hij solliciteert naar een adjudantsfunctie niet (langer) de ervaringseis krijgt tegengeworpen en hij dus bij inwilliging van zijn verzoek direct voor verticale functietoewijzing in aanmerking komt. Eiser stelt uitdrukkelijk dat zijn verzoek niet behoort te worden opgevat als een verzoek om bevordering.
2.2 Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eisers verzoek in wezen een verzoek is om eerder bevorderd te worden. Uit waarneming kan, aldus verweerder, nimmer aanspraak op functietoewijzing ontstaan. Eiser is door toekenning van een waarnemingstoelage financieel gecompenseerd voor de waarneming en heeft berust in deze wijze van compensatie. Verweerder betwijfelt of eiser, nu hij stelt geen (aanvullende) compensatie te verlangen, procesbelang heeft.
Bij het verweerschrift heeft verweerder in aanvulling op het bestreden besluit nog gewezen op de mogelijkheid om in een concrete situatie, indien strikte toepassing van de Richtlijn voor de vulling en de functietoewijzing van functies in de Koninklijke Marechausseeorganisatie leidt tot een onredelijke uitsluiting van een gegadigde, van de voorgeschreven minimum duur functievervulling kan worden afgeweken.
3. Beoordeling
3.1 Eiser heeft benadrukt dat zijn verzoek niet gezien moet worden als een verzoek om eerdere bevordering, hij heeft immers niet verzocht om functietoewijzing, maar dat hij verweerder heeft verzocht om erkenning van de door hem opgedane ervaring. Eiser heeft hierbij gewezen op hetgeen aangaande het ervaringsvereiste is gesteld in de Tijdelijke richtlijn voor de vulling en de functietoewijzing van functies in de Kmar-organisatie (TRVFKMar, hierna verder: de richtlijn), en heeft gesteld dat van verweerder in redelijkheid gevergd kan worden eisers ervaring op voorhand te erkennen.
Naar aanleiding van het verweerschrift en ter onderbouwing van eisers procesbelang heeft eiser de rechtbank de reacties op een aantal sollicitaties doen toekomen, waarbij hij, in weerwil van de opgave van zijn ervaring opgedaan gedurende de waarneming, al in de voorfase is afgewezen.
De rechtbank leidt hieruit af dat, hoewel niet is verzocht om bevordering, eisers verzoek wel is gericht op bevordering in die zin dat door inwilliging van het verzoek door verweerder zou worden vastgesteld dat eiser (eerder) voldoet aan de ervaringseisen geldend voor de toewijzing van een functie in de rang van adjudant onderofficier.
3.2 De richtlijn, in werking op 1 oktober 2007, bepaalt dat in afwijking van de minimale anciënniteit hetzij de minimale ervaringsduur zoals opgenomen in het oude of nieuwe loopbaanbeleid, bij de optatie van militairen naar een functie op een hoger rangniveau de volgende minimale looptijden in rang gelden:
1. wachtmeester voor opperwachtmeestersfunctie: 8 jaar als wmr en wmr (1)
2. opperwachtmeester voor adjudantsfunctie : 4 jaar als owmr
3. ...
4. ...
5. ...
In de richtlijn is aangaande het ervaringsvereiste het volgende bepaald: "Uitgangspunt is dat, in het kader van functietoewijzing, voor de bepaling van de geschiktheid die ervaring relevant is die is opgedaan gedurende ten minste de voorgeschreven minimum duur functievervulling.
Indien strikte toepassing van de in vorige alinea genoemde hoofdregel leidt tot een onredelijke uitsluiting van een gegadigde, kan van dit uitgangspunt afgeweken worden. Hiervan is bijvoorbeeld sprake indien een kandidaat door opheffing van zijn functie niet in staat is geweest gedurende de gestelde minimumduur een bepaalde functie te vervullen. Tevens bestaat de mogelijkheid om in bijzondere gevallen meerdere korte perioden van functievervulling op grond van functietoewijzing bij elkaar op te tellen.
Voorts kan indien daartoe aanleiding bestaat ervaring die op andere manier is opgedaan in beschouwing worden genomen, zoals gedurende een detachering elders. Het is aan de gegadigde om deze ervaring aan te geven op zijn vacaturereactieformulier, waarbij commandantenverklaringen, detacheringsbeschikkingen e.d. een en ander kunnen ondersteunen."
3.3 De rechtbank is van oordeel dat de weigering van de door eiser verzochte vrijstelling geen besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat deze beslissing niet is gericht op rechtsgevolg. De enkele constatering dat eiser al of niet voldoet aan de ervaringseisen, die gelden bij het opteren voor een functie in de rang van adjudant onderofficier brengt immers geen wijziging in de tussen partijen bestaande rechten of verplichtingen. Eerst indien eiser opteert voor een functie, waaraan de rang van adjudant onderofficier is verbonden, speelt het voldoen aan de ervaringseisen een rol bij de vraag of die functie aan eiser wordt toegewezen. Blijkens de hiervoor aangehaalde passage uit de richtlijn kan de door eiser gedurende zijn waarneming opgedane ervaring in beschouwing genomen worden, indien eiser verzoekt om functietoewijzing. De beslissing tot (weigering van) functietoewijzing is een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, Awb waartegen rechtsmiddelen kunnen worden aangewend. De vraag of de door eiser tijdens de waarneming van de functie coördinator MTV opgedane ervaring al of niet terecht bij de beoordeling van de vraag of aan eiser een functie in de rang van adjudant onderofficier kan worden toegewezen buiten beschouwing is gelaten, kan daarbij aan de orde worden gesteld.
3.4 Het voorgaande brengt mee dat tegen de weigering eiser de gevraagde vrijstelling te verlenen geen bezwaar openstond als bedoeld in artikel 7:1 van de Awb. Verweerder had het bezwaar van eiser daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren.
De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit wegens strijd met artikel 7:1 in samenhang met artikel 1:3 van de Awb moet worden vernietigd. Zij zal toepassing geven aan artikel 8:72, vierde lid, van de Awb op de wijze zoals hierna onder III vermeld.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen door de door eiser in verband met de behandeling van het beroep gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 644,00, waarbij één punt is toegekend voor het indienen van het beroepschrift en één punt voor het verschijnen ter zitting en de waarde per punt € 322,00 bedraagt.
III Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
verklaart het bezwaar dat eiser heeft ingediend tegen de beslissing van 13 april 2007 van verweerder niet-ontvankelijk;
bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
gelast dat de Staat der Nederlanden (ministerie van Defensie) het door eiser betaalde griffierecht
ad € 143,00 vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 644,00, te betalen door de Staat der Nederlanden (ministerie van Defensie).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Aldus gegeven door mr. E. Kouwenhoven en in het openbaar uitgesproken op 29 april 2008, in tegenwoordigheid van de griffier Y.E. de Loos.