ECLI:NL:RBSGR:2008:BE9658

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
17 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/30411 BEPTDN en 07/30426 BEPTDN
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Sleeswijk Visser - de Boer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van aanvragen voor verblijfsvergunningen door vreemdelingen met bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 17 juli 2008 uitspraak gedaan in het kader van de aanvragen van eiseres, een Marokkaanse vrouw, voor verblijfsvergunningen. Eiseres had eerder aanvragen ingediend voor zowel een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als voor onbepaalde tijd, welke door de Staatssecretaris van Justitie waren afgewezen. Eiseres voerde aan dat zij al twintig jaar in Nederland verblijft, goed geïntegreerd is in de samenleving en dat terugkeer naar Marokko haar in een schrijnende situatie zou brengen, in strijd met artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris ten onrechte niet had gereageerd op de gronden van bezwaar van eiseres met betrekking tot artikel 8 EVRM, dat het recht op respect voor privé- en familieleven waarborgt. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Staatssecretaris en droeg hem op een nieuw besluit te nemen, waarbij de rechtbank een termijn stelde voor deze beslissing. De rechtbank oordeelde dat de eerdere afwijzingen van de aanvragen niet voldoende gemotiveerd waren en dat de bijzondere omstandigheden van eiseres niet in de besluitvorming waren meegenomen. De rechtbank wees ook op de noodzaak om de Richtlijn 2003/109/EG correct te implementeren in de Nederlandse wetgeving, en dat de rechtmatige verblijfsduur van eiseres niet correct was beoordeeld. De rechtbank concludeerde dat de aanvragen van eiseres opnieuw beoordeeld moesten worden, met inachtneming van de door haar aangevoerde gronden.

Uitspraak

steekwoorden: 4:6 Awb, Richtlijn 2003/109/EG,
Samenvatting: verweerder heeft ten onrechte in het bestreden besluit niet gereageerd op gronden bezwaar tav artikel 8 EVRM
Rechtbank ’s-Gravenhage
sector bestuursrecht
vreemdelingenkamer, enkelvoudige kamer
__________________________________________________
UITSPRAAK
ingevolge artikel 8:77 Algemene wet bestuursrecht
__________________________________________________
Reg.nr : AWB 07/30411 BEPTDN en 07/30426 BEPTDN
Inzake : [eiseres], eiseres, V-nummer [V-nummer], woonplaats kiezende ten kantore van haar gemachtigde,
drs. F.W. King, te Leiden,
tegen : de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde mr. H. van Velzen, ambtenaar ten departemente.
I. PROCESVERLOOP
1. Eiseres, geboren op [geboortedatum] 1961 en van Marokkaanse nationaliteit, verblijft als vreemdeling in de zin van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 in Nederland. Bij schrijven van 10 november 2005 heeft zij een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 Vw 2000 met als doel “conform beschikking Minister”. Op deze aanvraag is door verweerder op 6 april 2006 afwijzend beslist.
Bij schrijven van 23 mei 2006 heeft eiseres een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening EG-langdurig ingezetene als bedoeld in artikel 20 Vw 2000. Op deze aanvraag is door verweerder op 18 april 2007 afwijzend beslist. Eiseres heeft tegen deze besluiten bezwaarschriften ingediend. Bij afzonderlijke besluiten van 28 juni 2007 heeft verweerder de bezwaarschriften ongegrond verklaard.
2. Bij brieven van 30 juli 2007 heeft eiseres tegen deze besluiten beroep ingesteld bij de rechtbank. Het beroep gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar betreffende de weigering van de verblijfsvergunning onbepaalde tijd is geregistreerd onder nummer AWB 07/30411 BEPTDN. Het beroep gericht tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar betreffende weigering van de verblijfsvergunning met de beperking “conform beschikking Minister” is geregistreerd onder nummer AWB 07/30426 BEPTDN.
Verweerder heeft de op de zaken betrekking hebbende stukken ingezonden en verweerschriften ingediend.
3. De openbare behandeling van de beroepen heeft plaatsgevonden op
15 mei 2008. Eiseres is aldaar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Tevens was aanwezig N. El Yakoubi, als tolk Arabisch.
II. OVERWEGINGEN
1. In dit geding dient te worden beoordeeld of de bestreden besluiten in het licht van de daartegen aangedragen beroepsgronden de toetsing aan geschreven en ongeschreven rechtsregels kunnen doorstaan.
2. Ingevolge het bepaalde in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan, de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden. Wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, kan het bestuursorgaan zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 van de Awb de aanvraag afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
3. De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of eiseres thans herhaalde aanvragen als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft ingediend.
Met betrekking tot AWB 07/30411 BEPTDN overweegt de rechtbank als volgt.
4. Gelet op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRS) van 8 augustus 2006 (LJN: AY6459), kan artikel 4:6 van de Awb niet worden toegepast, indien een vreemdeling, zoals in het onderhavige geval, zich beroept op een verblijfsrecht dat rechtstreeks aan het gemeenschapsrecht wordt ontleend. Het toetsingskader wordt derhalve niet door artikel 4:6 bepaald.
5. Eiseres stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn oordeel, dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd met de aantekening EG-langdurig ingezetene, heeft gehandhaafd. Daartoe heeft zij – samengevat – het volgende aangevoerd.
Zij verblijft al twintig jaar in Nederland en is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Gedurende verschillende procedures hier te lande heeft eiseres rechtmatig verblijf gehad in de zin van artikel 8, aanhef, onder f, g dan wel h, Vw 2000. De Richtlijn 2003/109/EG van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen (Pb EU 2004, L16) (hierna: de Richtlijn) is niet juist geïmplementeerd in de Nederlandse Vreemdelingenwet. De uitleg van “rechtmatige verblijfsduur”in de Vw 2000 verschilt met die, zoals in de Richtlijn is opgenomen. In de Nederlandse wetgeving is bepaald dat de rechtmatige verblijfsduur is gekoppeld aan artikel 8, aanhef, onder a, c, e dan wel l, Vw 2000. Dit is echter een onjuiste dan wel een te beperkte uitleg van voornoemd criterium, nu rechtmatig verblijvend wil zeggen dat een vreemdeling met instemming van de administratie in een land verblijft. Dit impliceert ook dat een vreemdeling hangende zijn verblijfsrechtelijke procedures rechtmatig hier te lande verblijft in de zin van artikel 8, aanhef, onder f, g, of h, Vw 2000. De koppeling van rechtmatige verblijfsduur aan artikel 8, aanhef, onder a, c, e dan wel l, Vw 2000 schept ongunstigere voorwaarden dan als gesteld in de Richtlijn. Ingevolge punt 6 van de preambule behorende bij de Richtlijn is het belangrijkste criterium voor de verwerving van de status van langdurig ingezetene de duur van het verblijf op het grondgebied van een lidstaat. Het moet gaan om een langdurig en ononderbroken verblijf, waaruit blijkt dat de betrokkene sterke banden met het land heeft gekregen, hetgeen in de Vw 2000 op geen enkele wijze terugkomt en derhalve onjuist is geïmplementeerd. De Richtlijn vereist dat wetgeving in alle nationale lidstaten aangepast moet worden, teneinde onderlinge verschillen in rechtspositie van vreemdelingen, die een beroep doen op de Richtlijn, te voorkomen.
Terugkeer naar het land van herkomst is voorts in strijd met artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Eiseres oefent met haar vader, haar partner en andere familieleden alhier familieleven uit. Tevens heeft eiseres medische problemen waarvoor zij hier te lande onder behandeling staat. In Marokko zal zij geen adequate behandeling kunnen krijgen en zij vreest hierdoor in een bijzonder schrijnende situatie als bedoeld in artikel 3 EVRM te geraken. Tenslotte is eiseres ten onrechte niet in bezwaar gehoord.
6. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar de ingediende stukken op het standpunt dat eiseres niet voor de gevraagde vergunning in aanmerking komt, nu zij niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf hier te lande heeft gehad.
7. Ingevolge artikel 13 Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien:
a. internationale verplichtingen daartoe nopen;
b. met de aanwezigheid van de vreemdelingen een wezenlijk Nederlands belang is gediend, of
c. klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
Ingevolge artikel 20, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd af te wijzen.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, onder a, Vw 2000, ter uitvoering van artikel 8, tweede lid, van de Richtlijn, kan de aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning (voor onbepaalde tijd) als bedoeld in artikel 20 slechts worden afgewezen indien de vreemdeling:
a. niet gedurende vijf jaren ononderbroken en direct voorafgaande aan de aanvraag rechtmatig verblijf heeft gehad als bedoeld in artikel 8;
(…..).
8. De Richtlijn geeft materiële en procedurele normen voor de toekenning en intrekking van de EG-verblijfsvergunning voor langdurig ingezetenen en de daarbij behorende rechten en voorwaarden waaronder langdurig ingezetenen in andere lidstaten van de Europese Unie mogen verblijven. De Richtlijn is geïmplementeerd in de nationale wet- en regelgeving.
De rechtbank stelt vast dat bij eiseres geen sprake is geweest van een ononderbroken periode van rechtmatig verblijf van ten minste vijf jaren direct voorafgaande aan de aanvraag van 23 mei 2006.
De stelling van eiseres dat de Richtlijn onjuist is geïmplementeerd in de Vw 2000 en dat onder “rechtmatige verblijfsduur” als bedoeld in de Richtlijn, verstaan dient te worden de periode dat een vreemdeling met instemming van de administratie in een land verblijft, volgt de rechtbank niet.
Ingevolge artikel 3 is de Richtlijn van toepassing indien sprake is van legaal verblijf op het grondgebied van een lidstaat.
Krachtens artikel 4, tweede lid, van de Richtlijn juncto artikel 3, tweede lid, onder e, van de Richtlijn wordt de duur van verblijf krachtens een formeel beperkt verblijfsrecht niet in aanmerking genomen bij de berekening van de verblijfsduur, welke bedoeld wordt in artikel 4, eerste lid, van de Richtlijn.
Eiseres heeft weliswaar formeel beperkt verblijf gehad in de afwachting van beslissingen op diverse aanvragen, doch zij is nimmer in het bezit geweest van een niet formeel beperkt verblijfsrecht (verblijfsvergunning).
De rechtbank overweegt met betrekking tot het beroep op artikel 3 EVRM dat uit rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens valt af te leiden dat alleen onder uitzonderlijke omstandigheden en wegens dwingende redenen van humanitaire aard, verband houdende met gebrek aan medische voorziening en sociale opvang in het land waarnaar wordt uitgezet, de uitzetting kan leiden tot schending van artikel 3 van het EVRM.
De door eiseres gestelde omstandigheden heeft verweerder niet als zodanig bijzonder en ernstig hoeven aanmerken.
Met betrekking tot het beroep van eiseres op artikel 8 EVRM constateert de rechtbank dat verweerder ten onrechte in het bestreden besluit niet heeft gereageerd op de door eiseres hieromtrent in bezwaar aangevoerde gronden. De rechtbank merkt op dat nu het in de onderhavige zaak om een aanvraag om voortgezet verblijf gaat een beoordeling van artikel 8 EVRM in de rede ligt.
Het beroep is om die reden gegrond.
Het bestreden besluit wordt vernietigd wegens een motiveringsgebrek. Verweerder wordt opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank zal voor dit nieuwe besluit een termijn stellen.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 322,- en een wegingsfactor 1).
Met betrekking tot AWB 07/30426 BEPTDN overweegt de rechtbank als volgt.
9. Eiseres stelt dat verweerder in het bestreden besluit ten onrechte zijn oordeel, dat eiseres niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met de beperking “conform beschikking Minister”, heeft gehandhaafd. Daartoe heeft zij – samengevat – het volgende aangevoerd.
Het getuigt van een bijzondere hardheid indien zij moet terugkeren naar het land van herkomst om aldaar een mvv-procedure te doorlopen.
Eiseres verblijft al twintig jaar in Nederland en is geïntegreerd in de Nederlandse samenleving. Zij oefent met haar vader, haar partner en andere familieleden het familieleven als bedoeld in artikel 8 EVRM uit.
Tevens heeft eiseres medische problemen waarvoor zij alhier wordt behandeld. Eiseres beschikt in het land van herkomst niet over een familienetwerk of vrienden op wie zij zou kunnen terugvallen, zodat niet van haar verlangd mag worden aldaar de mvv-procedure af te wachten. Dit klemt temeer nu op voorhand niet valt uit te sluiten dat deze procedure veel langer zal duren dan de redelijke termijn van 3 maanden die verweerder hanteert. Zij zal bij terugkeer als alleenstaande Marokkaanse vrouw in een kwetsbare positie geraken, die onwenselijk is. Verweerder heeft ten onrechte geen gebruik gemaakt van zijn inherente afwijkingsbevoegdheid als bedoeld in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Voorts stelt eiseres, onder verwijzing naar nader aangegeven uitspraken van de ABRS en van deze rechtbank dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel. Bovendien stelt eiseres zich op het standpunt dat het bestreden besluit in strijd met artikel 3:2 Awb tot stand is gekomen nu verweerder geen nader onderzoek heeft doen verrichten naar haar medische situatie. Verweerder heeft ten onrechte bij zijn besluitvorming verwezen naar een eerdere procedure betreffende “klemmende redenen van humanitaire aard c.q. medische behandeling”, nu eiseres thans verblijf hier te lande wenst onder een andere beperking. Nu het BMA-advies dateert uit 2002 had verweerder een nieuw advies moeten laten uitbrengen. Eiseres vreest bij terugkeer zonder voldoende behandeling in een bijzonder schrijnende situatie in strijd met artikel 3 EVRM te geraken.
Voorts stelt eiseres, onder verwijzing naar twee nader aangegeven uitspraken van deze rechtbank, dat niet van haar als alleenstaande vrouw mag worden verwacht terug te keren naar Marokko, gelet op de ernstig negatieve houding aldaar ten opzichte van gescheiden vrouwen.
11. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat eiseres niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (mvv), niet een van de vrijstellingsgronden van artikel 17 Vw 2000 of artikel 3.71, tweede lid, Vreemdelingenbesluit (Vb) 2000 van toepassing is en er voorts geen gronden zijn toepassing te geven aan artikel 3.71, vierde lid, Vb 2000 (de hardheidsclausule).
12. Met betrekking tot de vraag of sprake is van een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb overweegt de rechtbank als volgt.
13. Eiseres heeft voorafgaande aan de onderhavige aanvraag van
10 november 2005 meerdere malen om een verblijfsvergunning verzocht.
Zo heeft eiseres op 22 september 1999 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een vergunning tot verblijf met als doel “klemmende redenen van humanitaire aard c.q. medische behandeling”. Bij besluit van 7 december 1999 is deze aanvraag buiten behandeling gesteld op grond van het mvv-vereiste. Bij besluit van 18 januari 2002 is het tegen laatstvermeld besluit ingediende bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van deze rechtbank van 1 december 2003, nummer AWB 02/13412 VRWET, is voormelde buiten behandelingstelling van de aanvraag rechtens onaantastbaar geworden.
Op 20 december 2002 heeft eiseres verzocht om vergunning tot verblijf met als doel “voortgezet verblijf”. Bij inmiddels onherroepelijk geworden beschikking van 6 september 2004 heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag ongegrond verklaard.
14. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van een besluit van gelijke strekking neemt de rechtbank in aanmerking, dat bij de eerdere besluiten door verweerder de individuele, bijzondere dan wel schrijnende omstandigheden eiseres betreffende uitdrukkelijk zijn meegewogen in de besluitvorming. De onderhavige aanvraag is een aanvraag waarbij in de besluitvorming evenzeer dergelijke bijzondere omstandigheden worden betrokken.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de beoordeling in de onderhavige procedure van gelijke strekking is. Eiseres is daarmee gehouden nieuwe feiten en omstandigheden aan de aanvraag ten grondslag te leggen.
15. Nu eiseres aan de onderhavige aanvraag geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd, heeft verweerder op goede gronden vastgesteld dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. De overige door eiseres aangevoerde gronden behoeven derhalve geen bespreking meer.
18. het beroep is derhalve ongegrond.
19. Er zijn geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
III. BESLISSING
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
Met betrekking tot AWB 07/30411 BEPTDN
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. draagt verweerder op binnen 6 weken na het onherroepelijk worden van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
4. veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden (Ministerie van Justitie) als rechtspersoon die deze kosten aan eiseres dient te vergoeden;
5. gelast dat de Staat der Nederlanden als rechtspersoon het door eiseres betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,- vergoedt.
Met betrekking tot AWB 07/30426 BEPTDN
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. T. Sleeswijk Visser - de Boer en in het openbaar uitgesproken op 17 juli 2008, in tegenwoordigheid van P.J.C. de Jong, griffier.
RECHTSMIDDEL
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na de verzending van de uitspraak door de griffier.
Bij het beroepschrift dient een kopie van deze uitspraak te worden overgelegd. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet worden geadresseerd aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. (Nadere informatie www.raadvanstate.nl)
afschrift verzonden op: