RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummer 09/530575-07
's-Gravenhage, 2 september 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboortep[plaats 1] op [geboortedatum] 1959,
adres: [adres].
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 19 augustus 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. J.C.A. van Tol, advocaat te Leiden, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. J.A. Lont heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder feit 1 primair en 2, tweede cumulatief/alternatief, ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 120 uur (subsidiair 60 dagen hechtenis) waarvan 60 uur voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de door het Gerechtshof te Den Haag d.d. 25 oktober 2006 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van 1 week, een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 14 uren, subsidiair 7 dagen vervangende hechtenis, zal worden gelast.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijk verklaring van de benadeelde partij.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting -:
hij in of omstreeks de periode van 7 mei 2005 tot en met 6 mei 2006 te [plaats 1]
en/of [plaats 2], althans in het arrondissement Den Haag, met [slachtoffer],
geboren op [geboortedatum] 1994, die toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had
bereikt, een of meer handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte zijn tong in de mond en/of in de neus van [slachtoffer]
geduwd/geplaatst;
art 244 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 7 mei 2005 tot en met 6 mei 2006 te [plaats 1]
en/of [plaats 2], althans in het arrondissement Den Haag, met [slachtoffer],
geboren op [geboortedatum]1994, die toen de leeftijd van zestien jaren nog niet had
bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd,
bestaande uit het duwen/plaatsen van zijn, verdachte's, tong in de mond en/of
de neus van die [slachtoffer];
art 247 Wetboek van Strafrecht
hij in of omstreeks de periode van 7 mei 2006 tot en met 7 mei 2007 te
[plaats 1] en/of [plaats 2], althans in het arrondissement Den Haag, met [slachtoffer],
geboren op [geboortedatum] 1994, die de leeftijd van twaalf jaren maar
nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer
ontuchtige handeling(en) heeft gepleegd, die bestond(en) uit of mede
bestond(en) uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte zijn tong in de mond en/of in de neus van
[slachtoffer] geduwd/geplaatst;
hij in of omstreeks de periode van 7 mei 2006 tot en met 7 mei 2007 te
[plaats 1] en/of [plaats 2], althans in het arrondissement Den Haag, ter
uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met [slachtoffer],
geboren op [geboortedatum] 1994, die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog
niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige
handeling(en) te plegen, die bestond(en) uit of mede bestond(en) uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], zijn,
verdachte's, mond op de mond van die [slachtoffer] heeft geplaatst
en/of (vervolgens) zijn tong tegen de lippen van die [slachtoffer]
heeft geduwd/geplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
art 245 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij in of omstreeks de periode van 7 mei 2006 tot en met 7 mei 2007 te
[plaats 1] en/of [plaats 2], althans in het arrondissement Den Haag, met [slachtoffer],
geboren op [geboortedatum] 1994, die toen de leeftijd van zestien jaren
nog niet had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handeling(en) heeft
gepleegd, bestaande uit het plaatsen van zijn, verdachte's, mond op de mond
van die [slachtoffer] en/of (vervolgens) zijn tong in de mond en/of
tegen de lippen van die [slachtoffer] heeft geduwd/geplaatst;
art 247 Wetboek van Strafrecht
Door de verdediging is vrijspraak van het tenlastegelegde bepleit. Tevens is door de verdediging aangegeven dat niet duidelijk is wanneer de onderhavige incidenten zich precies hebben voorgedaan en of het slachtoffer toen nog elf jaar oud was of reeds twaalf.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte in de periode van 7 mei 2005 tot en met 7 mei 2007 ontuchtige handelingen heeft gepleegd met zijn nichtje ([slachtoffer]). Deze ontuchtige handelingen bestonden naar het oordeel van de rechtbank uit het geven van een tongzoen en een poging daartoe. De rechtbank overweegt in dit verband het volgende.
Op 30 april 2007 heeft [moeder], de moeder van [slachtoffer], aangifte gedaan bij de politie. Zij heeft daarbij verklaard dat haar dochter haar vorig jaar had verteld dat zij op bezoek was bij opa en oma en dat verdachte en zijn vrouw daar ook waren. Bij het afscheid nemen had verdachte zijn tong in de mond van [slachtoffer] proberen te stoppen. Dit was gebeurd terwijl de rest van de familie al buiten was. Aangeefster heeft verder verklaard dat zij begin april 2007 een smsje van haar dochter kreeg waarin stond dat verdachte het weer had geprobeerd. [slachtoffer] heeft haar daarna verteld dat het toen niet lukte omdat zij haar lippen stijf op elkaar hield en haar hoofd afwendde. Ze had wel de tong van verdachte op haar lippen gevoeld maar ze hield haar mond gesloten. Aangeefster heeft verklaard dat [slachtoffer] heel erg moest huilen toen ze dit vertelde en dat ze boos was omdat haar oma haar niet had geloofd. Aangeefster heeft de betreffende sms getoond aan verbalisanten, waarbij de datum van 8 april 2007 was waar te nemen.
[slachtoffer] zelf heeft op 15 mei 2007 bij de politie verklaard dat toen zij elf jaar was haar oom zijn tong in haar mond heeft gedaan. Ze was die dag bij haar opa en oma thuis. Ook verdachte was op bezoek met zijn vrouw. Bij het afscheid nemen heeft verdachte toen zijn tong tussen haar lippen geperst. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat zij verdachte van zich afduwde, waarna verdachte moest lachen en is weggegaan. Toen [slachtoffer] 12 jaar was heeft verdachte dit nog een keer geprobeerd, wat toen echter niet is gelukt. [slachtoffer] heeft verklaard dat dit gebeurde toen zij bij verdachte en zijn vrouw met Pasen (kennelijk van het jaar 2007) op bezoek was. Bij het geven van een afscheidszoen voelde [slachtoffer] dat verdachte zijn tong weer in haar mond wilde duwen. Zij heeft haar lippen stijf op elkaar gehouden waardoor de tong van verdachte kennelijk niet in haar mond is gegaan. Zij heeft daarna haar moeder een smsje gestuurd waarin ze vertelde wat er was gebeurd. [slachtoffer] heeft verder verklaard dat ze het aan haar oma heeft verteld maar dat die haar niet wilde geloven, waarover ze heel boos was.
Daarna heeft verdachte nog een keer terwijl ze in de badkamer stond kusgeluiden naar haar gemaakt. Haar opa zei toen dat verdachte daarmee moest ophouden.
De verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting ontkend [slachtoffer] een tongzoen te hebben gegeven, of dit geprobeerd te hebben. Verdachte verklaart dat hij [slachtoffer] wel eens bij het afscheid nemen op de mond heeft gekust, maar dat dit een normaal gebruik is binnen zijn familie. Ook heeft hij volgens zijn verklaring bij de politie tijdens het stoeien wel eens zijn tong in haar neus gestoken. Ter zitting heeft verdachte aangegeven dat hij dit weliswaar verklaard heeft, maar dit niet zo bedoeld had en dat hij niet met zijn tong de neus van het slachtoffer is ingegaan. Wat er volgens verdachte wel is gebeurd, is dat hij tijdens een stoeipartijtje [slachtoffer] over het gezicht en de neus heeft gelikt. Ook dit is,aldus verdachte,een manier van omgang die hij ook in zijn eigen gezin gebruikt. Er is bij hem dan ook geen sprake van seksuele interesse in jonge meisjes . Over het incident in de badkamer heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij [slachtoffer] alleen maar een beetje zat te pesten,waarbij hij mogelijk spelenderwijs kusgeluiden heeft gemaakt. Verdachte heeft verklaard dat er verder nooit iets is gebeurd en dat [slachtoffer] waarschijnlijk is opgestookt door haar moeder, met wie hij al vele jaren een slechte verhouding heeft.
De rechtbank overweegt dat de gedetailleerde en consistente verklaring van [slachtoffer] overeenkomt met hetgeen haar moeder in de aangifte heeft verklaard. Voorts wordt de verklaring van [slachtoffer] ondersteund door hetgeen de grootmoeder van [slachtoffer], [grootmoeder], heeft verklaard. Deze laatste heeft namelijk verklaard dat het een keer bij hen thuis is gebeurd dat verdachte [slachtoffer] een afscheidszoen gaf en ze [slachtoffer] daarna hoorde roepen “gatverdamme”. [grootmoeder] heeft verder verklaard dat verdachte toen moest lachen en wegging, waarna [slachtoffer] vertelde dat hij zijn tong in haar mond had gestoken. [grootmoeder] heeft voorts verklaard dat [slachtoffer] hiervan behoorlijk ontdaan en geschrokken was.
De grootvader van [slachtoffer], [grootvader], heeft voorts het verhaal van [slachtoffer] met betrekking tot hetgeen in de badkamer was gebeurd bevestigd. Hij heeft verklaard dat hij zag dat verdachte met zijn mond kusbewegingen maakte in de richting van [slachtoffer] en dat verdachte [slachtoffer] in de nek wilde zoenen. [grootvader] verklaart dat hij wist dat [slachtoffer] dit niet wilde en daarom heeft hij ingegrepen door verdachte opzij te zetten en hem hierop aan te spreken.
De rechtbank overweegt dat de sms die [slachtoffer] op 8 april 2007 aan haar moeder heeft gestuurd eveneens de aangifte en de verklaring van [slachtoffer] ondersteunt. Naar het oordeel van de rechtbank is op grond van het vorenstaande de betrouwbaarheid van de aangifte en de verklaring van [slachtoffer] voldoende vast komen te staan.
Daarmee acht de rechtbank het geven van een tongzoen en de poging daartoe door verdachte aan [slachtoffer] wettig en overtuigend bewezen.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zijn tong in de neus van [slachtoffer] heeft gestopt, nu alleen verdachte hierover heeft verklaard. Verdachte dient daarom van dat onderdeel van de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord wanneer de (gelukte) tongzoen heeft plaatsgevonden. Dit is van belang omdat de telastlegging conform de wettelijke omschrijving in artikelen 244 en 245 Wetboek van Strafrecht in periodes is opgesplitst naar gelang de leeftijd van het slachtoffer.
De rechtbank overweegt dat niet voldoende is zeker te stellen dat verdachte deze tongzoen heeft gegeven toen het slachtoffer nog elf jaar oud was (feit 1 primair) of, met andere woorden, toen zij de leeftijd van twaalf jaar, maar nog niet die van zestien had bereikt (feit 2 primair). Desgevraagd heeft [slachtoffer] niet kunnen aangeven waarom zij wist dat zij toen elf jaar oud zou zijn geweest (anders dan “dat weet ik nou eenmaal”), terwijl haar moeder op 30 april 2007 heeft verklaard dat [slachtoffer] “ongeveer een jaar geleden” bij haar klaagde over die tongzoen, waarmee de mogelijkheid openblijft dat [slachtoffer] toch al twaalf was. Hiermee is duidelijk dat de tongzoen in ieder geval heeft plaatsgevonden in de periode rondom de twaalfde verjaardag van [slachtoffer],maar voor de beantwoording van de vraag of het daarvoor of daarna was ontbreken concrete aanknopingspunten.
Het is naar het oordeel van de rechtbank evenwel niet aanvaardbaar als de onduidelijkheid over de exacte leeftijd van het slachtoffer ten tijde van de handelingen van verdachte (elf of twaalf jaar) zou leiden tot vrijspraak van beide primair tenlastegelegde feiten. Immers,de reden van de opsplitsing van de tenlastelegging in twee feiten is juist en alleen de juridische (nl. strafverzwarende) relevantie van ontucht met minderjarigen onder de twaalf jaar.
In ieder geval staat vast, dat [slachtoffer] ten tijde van de ‘gelukte’ tongzoen nog niet de leeftijd van zestien jaar had bereikt. De rechtbank zal om die reden het feit kwalificeren als overtreding van art. 245 van het Wetboek van Strafrecht, gepleegd in de periode van 7 mei 2005 tot en met 7 mei 2007. De rechtbank zal daarbij derhalve de periode zoals onder 1 primair tenlastegelegd mede betrekken in de bewezenverklaring van feit 2 primair. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad, nu hem duidelijk was op welk incident de verweten gedraging betrekking heeft. Ook uit mededelingen van de officier van justitie tijdens het onderzoek ter terechtzitting is namelijk gebleken dat deze lezing van de tenlastelegging in overeenstemming is met de intenties van haar opsteller.
Het bovenstaande betekent dat verdachte zal worden vrijgesproken van feit 1 primair en subsidiair. Wat die laatste beslissing betreft het volgende. Weliswaar behoeft voor een bewezenverklaring van de hier subsidiair tenlastegelegde overtreding van art. 247 van het Wetboek van strafrecht niet komen vast te staan hoe oud het slachtoffer was, mits zij maar jonger was dan zestien jaar, maar hier is slechts de periode tot haar 12e verjaardag tenlastegelegd. Uit het bovenstaande volgt dat die periode niet te bewijzen valt.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het op de dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad -:
hij in de periode van 7 mei 2005 tot en met 7 mei 2007 te
[plaats 2], met [slachtoffer], geboren op [geboortedatum] 1994,
die nog niet de leeftijd van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een
ontuchtige handeling heeft gepleegd, die bestond uit
het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer],
hebbende verdachte zijn tong in de mond van
[slachtoffer] geduwd/geplaatst;
hij op 8 april 2007 te [plaats 1] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen
misdrijf om met [slachtoffer], geboren op 7 mei 1994,
die toen de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren
had bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling(en) te plegen, die bestond uit het
seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer], zijn,
verdachte's, mond op de mond van die [slachtoffer] heeft geplaatst
en vervolgens zijn tong tegen de lippen van die [slachtoffer]
heeft geduwd/geplaatst, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf
niet is voltooid;
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft een ontuchtige handeling met zijn nichtje gepleegd door haar een tongzoen te geven. Verdachte heeft dit vervolgens nog een keer geprobeerd, hetgeen echter niet is gelukt doordat het slachtoffer zich heeft verzet. Verdachte heeft door zijn handelen niet alleen misbruik gemaakt van het in hem, als oom, gestelde vertrouwen en overwicht dat hij als volwassene in de familierelatie op het slachtoffer had, maar hij heeft tevens inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Dit kan, naar de ervaring leert, psychische gevolgen voor het slachtoffer hebben. Het is een feit van algemene bekendheid dat de puberteit een cruciale fase is in de ontwikkeling van de seksualiteit. Verdachte heeft door zijn handelen mogelijk een evenwichtige ontwikkeling van de seksualiteit bij het slachtoffer verstoord. Uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer] die ter terechtzitting is voorgelezen, is gebleken hoe ingrijpend de handelingen van verdachte voor haar zijn geweest en nog zijn.
De rechtbank beoordeelt de hiervoor vermelde feiten als ernstig en rekent het verdachte aan dat hij door zijn grensoverschrijdende handelingen geen rekening heeft gehouden met de kwetsbaarheid van zijn nichtje.
De rechtbank heeft acht geslagen op een reclasseringsrapport omtrent verdachte, opgemaakt d.d. 17 april 2008 door rapporteur [rapporteur]. [rapporteur] schrijft dat er geen problemen zijn geconstateerd op de leefgebieden die mogelijk een verband zouden hebben met het ten laste gelegde. Verdachte blijkt zelf in het verleden hulpverlening te hebben gezocht bij de Waag. Omdat verdachte het ten laste gelegde feit ontkent, kan de rapporteur geen uitspraak doen over het recidiverisico. Om diezelfde reden onthoudt hij zich van een strafadvies.
De rechtbank heeft tevens acht geslagen op een verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 21 juli 2008, waaruit blijkt dat verdachte eerder met justitie en politie in aanraking is geweest, zij het niet voor soortgelijke feiten.
Gelet op de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden acht de rechtbank, ook al acht zij feit 1 niet en feit 2 primair wel bewezen, de door de officier van justitie gevorderde straf passend en geboden.
Vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank acht termen aanwezig voor verlenging van de proeftijd van de voorwaardelijke straf welke aan verdachte werd opgelegd bij onherroepelijk geworden arrest van het Gerechtshof te Den Haag d.d. 25 oktober 2006, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
De vordering van de benadeelde partij.
[slachtoffer], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 60,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet is onderbouwd en verder niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14f, 22c, 22d, 45, 57 en 245 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 en 2 subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 2, beide cumulatieven / alternatieven, ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 2, eerste cumulatief / alternatief:
met iemand die de leeftijd van zestien jaren nog niet heeft bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling plegen die bestaat uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
ten aanzien van feit 2, tweede cumulatief / alternatief:
poging tot met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, een ontuchtige handeling plegen, die bestaat uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de tijd van 120 UREN;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag, zodat 118 uren resteren;
bepaalt dat een gedeelte van 60 uren niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 29 DAGEN;
in verzekering gesteld op : 23 augustus 2007;
in vrijheid gesteld op : 24 augstus 2007;
bepaalt dat de benadeelde partij [slachtoffer] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de benadeelde partij en verdachte ieder de eigen kosten dragen,
verlengt de proeftijd van de bij arrest van het Gerechtshof te ‘s-Gravenhage d.d. 25 oktober 2006, gewezen onder rolnummer 22/002294-06, opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf met één jaar.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Rabbie, voorzitter,
Van Dooijeweert en Brinkman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr Bours, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 2 september 2008.