Ter zitting van 8 september 2008 heeft verweerder, deels in antwoord op tevoren door de rechtbank toegezonden vragen, na overleg met de afdeling CIO van de Dienst Terugkeer en verstrek (DT&V), nog het volgende naar voren gebracht. De gang van zaken rond de uitzetting van Noord-Irakezen is nog hetzelfde als door deze rechtbank in haar uitspraak van 17 april 2008 (08/10789) weergegeven, namelijk als volgt.
Er wordt een aanvraag om een laissez-passer (lp) ingediend bij de Iraakse ambassade. Wil die aanvraag kans op succes hebben dan zal aan twee voorwaarden moeten worden voldaan: 1. de persoon is afkomstig uit Noord-Irak ; 2. de persoon bezit de Iraakse nationaliteit. In het kader van de lp aanvraag vindt een presentatie plaats bij de Iraakse ambassade. Wordt door een medewerker van de ambassade vastgesteld dat de persoon de Iraakse nationaliteit heeft, dan wordt een nationaliteitsverklaring afgegeven. Indien ook aan de andere voorwaarde is voldaan én de persoon in kwestie aangeeft dat hij vrijwillig naar Irak wenst terug te keren, wordt spoedig een reisdocument verstrekt.
Is de persoon niet bereid terug te keren naar Irak, dan houdt het traject daar op. Via de Afdeling Bijzonder Vertrek van de DT&V wordt dan een traject opgestart ter verkrijging van een zogenaamde EU-staat, een reisdocument. Wordt een dergelijk document verstrekt, dan moet de Iraakse ambassade in Nederland nog wel toestemming voor de daadwerkelijke uitzetting verlenen. De ambassade heeft toegezegd aan uitzettingen die op deze wijze zullen gaan plaatsvinden te zullen meewerken.
In reactie op de door de rechtbank geciteerde update van Vluchtelingenwerk van 13 augustus 2008, waarin gesteld wordt dat er volgens de Iraakse ambassade geen overeenkomst met de ambassade is over gedwongen terugkeer, stelt verweerder dat volgens zijn informatie de ambassade enkel wil weten wie wanneer gaat vliegen. Verweerder ontkent dat de ambassade meer wil; dit zou betekenen dat het EU-traject zinloos zou zijn. Het EU-traject is een gedwongen traject en gaat buiten de ambassade om.
Sinds 1 januari 2008 waren drie uitzettingen met een EU-staat niet succesvol (op 11 februari, 17 augustus en 2 september) en waren drie uitzettingen met een EU-staat wel succesvol. Twee daarvan (op 16 juli 2008 met een EU-staat en een verlopen paspoort en op 3 september met een EU-staat en een identiteitskaart) betroffen uitzettingen naar Centraal-Irak. Op 17 maart is een Noord-Irakees met een EU-staat en een verlopen lp (geldig van april 2007 tot september 2007) uitgezet naar Arbil, Noord-Irak. Verweerder is van mening dat aan het verlopen lp geen doorslaggevende betekenis kan worden toegekend; ook zonder dat is het zijns inziens mogelijk een Noord-Irakees met behulp van een EU-document naar Noord-Irak uit te zetten.
Verweerder benadrukt dat een uitzetting met behulp van een EU-staat eerst aan de orde komt indien geen lp wordt verkregen. Uitzettingen met behulp van lp’s verlopen succesvol. Op 3 februari is een Centraal Irakees met een lp uitgezet naar Centraal Irak en op 10 maart is een Noord-Irakees met een lp uitgezet naar Arbil, Noord-Irak. De uitzetting op 2 september met behulp van een lp is mislukt omdat de autoriteiten in strijd met de afspraken om meer informatie over het verblijf in Nederland van de betreffende persoon vroegen, die Nederland niet verschaft. Verweerder stelt dat van een vreemdeling gevraagd mag worden een lp-aanvraag te ondertekenen en ook ten aanzien van de autoriteiten van het land van herkomst aan te geven dat men terug wil keren.