ECLI:NL:RBSGR:2008:BF2119

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
1 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/19738
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing voorlopige voorziening in asielzaak met ongewenstverklaring

In deze zaak heeft verzoeker, een Afghaanse nationaliteit, de Rechtbank 's-Gravenhage verzocht om een voorlopige voorziening in het kader van zijn asielprocedure. De Staatssecretaris van Justitie had verzoeker ongewenst verklaard, wat betekent dat hij niet in Nederland mocht verblijven. Verzoeker vroeg de rechtbank om te bepalen dat hij recht had op verstrekkingen op basis van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) tot vier weken na de beslissing op zijn beroepschrift. De voorzieningenrechter heeft op 1 september 2008 uitspraak gedaan en het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen. De rechter oordeelde dat de rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring opgeschort moesten worden tot vier weken na de beslissing op het bezwaar van verzoeker. Dit was gebaseerd op eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die aangaven dat de voorlopige voorziening enkel kan dienen ter tijdelijke schorsing van de mogelijkheid tot uitzetting. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoeker rechtmatig verblijf had, omdat hij in beroep was tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en dat de ongewenstverklaring, door de opschorting van de rechtsgevolgen, niet meer in de weg stond aan zijn rechtmatig verblijf. De voorzieningenrechter heeft ook de proceskosten van verzoeker toegewezen, die door de Staat der Nederlanden aan de griffier van de rechtbank moesten worden betaald.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/19738 COA
uitspraak van de voorzieningenrechter d.d. 1 september 2008
inzake
[verzoeker], geboren op [1958], van Afghaanse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. F.S. van Nierop, advocaat te Utrecht,
tegen een besluit van
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA), verweerder,
gemachtigde: mr. G. Turksema, werkzaam bij de Afdeling Juridische Zaken van het COA te Rijswijk.
Inleiding
1.1 Bij brief van 7 april 2008 heeft verzoeker verweerder verzocht om de verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva) te continueren, dan wel hem opnieuw in aanmerking te laten komen voor deze verstrekkingen. Bij brief van 19 mei 2008 heeft verzoeker verweerder verzocht uiterlijk op 2 juni 2008 een besluit te nemen.
Op 3 juni 2008 heeft verzoeker bij deze rechtbank beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op dit verzoek.
1.2 Verzoeker heeft de rechtbank tevens verzocht bij wijze van voorlopige voorziening te bepalen dat hij ingaande 28 maart 2008, of althans op 7 april 2008, dan wel op een zodanige datum als de rechtbank in goede justitie vermeent dat behoort, in aanmerking komt voor verstrekkingen krachtens de Rva tot vier weken nadat op het door hem ingediende beroepschrift is beslist.
1.3 Bij besluit van 18 augustus 2008 heeft verweerder het verzoek om Rva-verstrekkingen alsnog afgewezen.
1.4 Ingevolge artikel 6:20, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt het door verzoeker ingestelde beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit geacht mede gericht te zijn tegen het alsnog genomen besluit van 18 augustus 2008.
1.5 De gedingen zijn behandeld ter zitting van 20 augustus 2008, waar verzoeker in persoon is verschenen. Verzoeker en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
1.6 De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst voor zover het de beroepsprocedure betreft en partijen meegedeeld dat deze zal worden doorverwezen naar een meervoudige kamer. Thans wordt alleen uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan -onder meer- indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Verzoeker heeft aan zijn verzoek om een voorlopige voorziening ten grondslag gelegd dat hij thans in het Asielzoekerscentrum te Dokkum wordt gedoogd, maar hij geen verstrekkingen ingevolge de Rva krijgt. Verzoeker heeft zich op het standpunt gesteld dat het onthouden van verstrekkingen aan hem in strijd is met Richtlijn 2003/9/EG strekkende tot vaststelling van minimumnormen voor opvang van asielzoekers in lidstaten. Verder heeft verzoeker gesteld dat hij een spoedeisend belang heeft bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening, nu hij vanaf de datum van de opheffing van zijn vreemdelingenbewaring, te weten 28 maart 2008, verstoken is van elke vorm van inkomsten en zijn echtgenote en kinderen rond moeten komen van bescheiden Rva-verstrekkingen. Verzoeker heeft gesteld dringend behoefte te hebben aan een bijdrage in zijn levensonderhoud en vergoedingen voor te maken reiskosten, verband houdend met bezoeken aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst, de rechtbank en zijn gemachtigde.
2.3 Verweerder heeft ter zitting geconcludeerd tot afwijzing van het verzoek om een voorlopige voorziening, reeds omdat verzoeker ongewenst is verklaard en op die grond geen recht op opvang bestaat.
2.4 De Staatssecretaris van Justitie heeft bij besluit 17 oktober 2007 verzoekers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel afgewezen omdat verzoeker in zijn land van herkomst, Afghanistan, in strijd met artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag heeft gehandeld. Op diezelfde grond heeft de Staatssecretaris van Justitie bij hetzelfde besluit verzoeker ongewenst verklaard.
2.5 De voorzieningenrechter constateert dat tegen de afwijzing van verzoekers aanvraag om een verblijfsvergunning asiel op 21 januari 2008 beroep is ingesteld. Op dit beroep is nog niet beslist. Verder heeft verzoeker tegen de ongewenstverklaring bezwaar gemaakt, hier is evenmin nog op beslist. Hangende deze bezwaarprocedure heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats bij uitspraak van 27 maart 2008 het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en naast een verbod op uitzetting, de rechtsgevolgen van de ongewenstverklaring opgeschort tot vier weken nadat op het bezwaar is beslist.
2.6 De voorzieningenrechter overweegt dat blijkens de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 maart 2008 (JV 2008/178) de voorlopige voorziening, gelet op de aard en strekking van een ongewenstverklaring, uitsluitend kan worden geacht te strekken tot tijdelijke schorsing van de mogelijkheid om de vreemdeling uit te zetten. De voorzieningenrechter constateert dat in de getroffen voorziening ten aanzien van verzoeker bij voormelde uitspraak van 27 maart 2008 bij de opschorting van de rechtsgevolgen geen onderscheid is gemaakt naar de verschillende uit het besluit tot ongewenstverklaring voortvloeiende rechtsgevolgen.
2.7 Daarnaast constateert de voorzieningenrechter dat bij uitspraak van deze rechtbank van 17 januari 2005 het besluit tot weigering van de asielvergunning door de Staatssecretaris van Justitie is vernietigd. Vervolgens heeft de Staatssecretaris van Justitie bij besluit van 17 oktober 2007 een nieuw besluit genomen waarbij de asielvergunning vanwege strijd met artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag weer is geweigerd. Tegelijk is verzoeker bij laatstgenoemd besluit op dezelfde grond ongewenst verklaard.
2.8 Gelet op deze situatie, waarin een eerder afwijzend asielbesluit is vernietigd, de grondslag voor de afwijzing van de asielvergunning dezelfde is als voor de ongewenstverklaring, en waar geen rechterlijk oordeel is gegeven over het nieuwe afwijzende asielbesluit, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding te veronderstellen dat de aard en strekking van de ongewenstverklaring zich verzetten tegen de schorsing van alle uit het besluit tot ongewenstverklaring voortvloeiende rechtsgevolgen.
2.9 Anders dan in de zaak waarin de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats op 31 juli 2008 (LJN: BD9325) uitspraak heeft gedaan, heeft verzoeker vanwege zijn beroep tegen de afwijzing van zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel rechtmatig verblijf. De ongewenstverklaring staat, door de schorsing van de rechtsgevolgen hiervan, sinds de uitspraak van 27 maart 2008 niet meer aan verzoekers rechtmatig verblijf in de weg. Verzoeker kan vanaf 27 maart 2008 derhalve niet meer op grond van artikel 4, tweede lid, van de Rva van opvang worden uitgesloten. Ingevolge artikel 3, tweede lid, onder a, van de Rva kan verzoeker aanspraak maken op opvang en de daaronder begrepen verstrekkingen als bedoeld in hoofdstuk 4 van de Rva. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande aanleiding om de voorziening toe te kennen vanaf de datum waarop het verzoek om voorlopige voorziening is ingediend, 3 juni 2008.
2.10 Gelet op het voorgaande komt de voorzieningenrechter niet toe aan de bespreking van hetgeen is aangevoerd over de opvang in samenhang met Richtlijn 2003/9/EG (opvang asielzoekers) en Richtlijn 2005/85/EG (procedure richtlijn asiel).
2.11 In dit geval ziet de voorzieningenrechter aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8.84, vierde lid, van de Awb juncto artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de door verzoeker gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-). Aangezien ten behoeve van verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
bepaalt dat aan verzoeker vanaf 3 juni 2008 opvang met de daaronder begrepen verstrekkingen wordt verstrekt tot vier weken nadat op het beroepschrift is beslist;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, moet voldoen.
Aldus vastgesteld door mr. J. Ebbens en in het openbaar uitgesproken op 1 september 2008.
De griffier: De rechter:
mr. A.E. Veldhoen mr. J. Ebbens
afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Ingevolge artikel 37, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wet op de Raad van State staat tegen deze uitspraak geen hoger beroep open.