ECLI:NL:RBSGR:2008:BF8866

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
320236 /HA RK 08-979
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • L. de Loor-Alwin
  • E. Rabbie
  • J.Th. van Walderveen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek in een jeugdstrafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 6 oktober 2008 een mondeling verzoek tot wraking behandeld, ingediend door de verzoeker in een jeugdstrafzaak. Het wrakingsverzoek was gericht tegen kinderrechter mr. [A], die tijdens de zitting op 4 september 2008 de aangeefster, tevens benadeelde partij, had aangesproken. De verzoeker, vertegenwoordigd door zijn raadsman mr. M.F.A. Enait, stelde dat de kinderrechter te loyaal was geweest jegens de aangeefster en dat haar betrokkenheid de onpartijdigheid van de rechter in gevaar bracht. De wrakingskamer heeft de argumenten van de verzoeker en de reactie van mr. [A] zorgvuldig gewogen. De kinderrechter had de aangeefster met respect en begrip toegesproken, maar er was geen relatie gelegd met de schuldvraag van de verdachte. De wrakingskamer concludeerde dat er geen sprake was van vooringenomenheid of schijn van vooringenomenheid aan de zijde van de kinderrechter. De rechtbank heeft het wrakingsverzoek afgewezen en bepaald dat het proces in de hoofdzaak voortgezet wordt in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek. De beslissing werd openbaar uitgesproken door de rechters L. de Loor-Alwin, E. Rabbie en J.Th. van Walderveen, met mr. H.H. Kielman als griffier.

Uitspraak

Rechtbank Rotterdam, zitting houdende te ’s-Gravenhage,
Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2008/15
rekestnummer: 320236 / HA RK 08-979
parketnummer: 10/690026-08
datum beschikking: 6 oktober 2008
BESCHIKKING
op het mondelinge verzoek tot wraking ingevolge 513 van het Wetboek van Strafvordering, in de zaak van:
[verzoeker],
wonende te [woonplaats],
verzoeker,
raadsman: mr. M.F.A. Enait;
teg[A],
kinderrechter in de rechtbank Rotterdam, zitting houdende te ’s-Gravenhage.
1. Voorgeschiedenis en het procesverloop
1.1 Verzoeker is gedagvaard om ter terechtzitting van 4 september 2008 te verschijnen voor de meervoudige kamer belast met de behandeling van jeugdstrafzaken van deze rechtbank.
1.2 Tijdens de behandeling van de vordering van aangeefster [X], tevens benadeelde partij, heeft mr. [A] als voorzitter van de meervoudige kamer blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting aan deze het navolgende meegedeeld:
“Ik wil mijn bewondering uitspreken voor het werk dat de politie in het kader van zoekingen doet. Ik begrijp dat u daar wel een toeslag voor krijgt maar lang niet altijd voor het daadwerkelijk gewerkte aantal uren. Ik weet dat een collega van u onlangs is doodgeschoten tijdens een zoeking. Ik ben als rechter-commissaris regelmatig aanwezig geweest bij zoekingen en ik ken de inzet en de motivatie van politiemedewerkers die dit soort werk doen. Het is me daarbij opgevallen dat, met name de vrouwelijke, medewerkers nazorg verlenen ook nadat mensen al zijn aangehouden. De achtergebleven personen, vaak moeders en kinderen, worden dan gerustgesteld. Ook worden mensen vaak nog in de gelegenheid gesteld om te douchen. Derhalve begrijp als ik u stelt dat u het vervelend vindt dat u dit deel van uw werkzaamheden niet meer verricht.”
1.3 De raadsman heeft hierop laten weten dat de voorzitter zijns inziens wel heel amicaal tegen de aangeefster / benadeelde partij had gesproken. Daarop heeft de raadsman van verzoeker mr. [A] gewraakt, is de terechtzitting op de voet van art. 513, 5e lid van het Wetboek van Strafvordering geschorst en is het wrakingsverzoek voorgelegd aan de wrakingskamer.
1.4 Mr. [A] heeft schriftelijk gereageerd op het wrakingsverzoek. Deze reactie is op 25 september 2008 door de wrakingskamer ontvangen.
1.5 Van de officier van justitie mr. [B] is geen reactie ontvangen op het wrakingsverzoek.
2. De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek
Op 29 september 2008 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeker is niet verschenen. Namens mr. Enait is diens kantoorgenoot mr. G. Jairam, verschenen; hij heeft het wrakingsverzoek toegelicht. Mr. [A] is, na voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
3. Het standpunt van verzoeker
Verzoeker stelt zich – blijkens de door mr. Jairam gegeven toelichting – op het standpunt dat mr. [A] te loyaal is geweest jegens aangeefster / benadeelde. Ter zitting heeft de voorzitter zich persoonlijk tot haar gericht en daarbij teveel betrokkenheid getoond. Zo duidt zij de aangeefster gedurig aan als slachtoffer, terwijl dat op dat moment nog niet vast stond. Juist in een zaak als deze, die van Rotterdam naar Den Haag was verwezen vanwege de gevoeligheid, klemt dit. Door tijdens de zitting zoveel empathie voor de aangeefster te tonen is de onpartijdigheid van de betreffende rechter in het geding.
Voorts heeft mr. Jairam nog naar voren gebracht dat mr. Enait ter terechtzitting verzocht heeft de gewraakte uitlating van mr. [A] woordelijk in het proces-verbaal op te nemen, terwijl dit blijkens het proces-verbaal niet is gebeurd. Daarin is namelijk sprake van een zakelijke weergave. Desgevraagd heeft mr. Jairam niet kunnen aangeven in hoeverre de weergave van die uitlating in het proces-verbaal onjuist of onvolledig zou zijn.
4. Het standpunt van mr. [A]
Mr. [A] heeft in haar schriftuur van 23 september 2008 te kennen gegeven dat zij niet in de wraking berust. Daarbij heeft mr. [A] zich op het standpunt gesteld dat zij de aangeefster met respect en begrip kort heeft toegesproken, maar dat dit naar haar mening niet kan worden aangemerkt als feit of omstandigheid waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
6. Beoordeling
6.1 Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2 De wrakingskamer gaat ervan uit dat de weergave van de gewraakte uitlating van mr. [A] in het proces-verbaal van de terechtzitting, in weerwil van de aanduiding dat het hier om een verkorte en zakelijke weergave van haar woorden zou gaan, volledig en ook zakelijk juist is. Ook de raadsman heeft immers niet kunnen aangeven in welk opzicht die weergave onvolledig of onjuist zou zijn.
6.3 De wrakingskamer stelt voorts voorop dat uit het proces-verbaal van de terechtzitting blijkt dat mr. [A] de aangeefster ter terechtzitting te kennen heeft gegeven dat ze van de specifieke werkomstandigheden van de benadeelde partij op de hoogte is en dat ze begrijpt dat de benadeelde partij het vervelend vindt dat ze die werkzaamheden niet meer kan doen.
6.4 In de wijze waarop mr. [A] de aangeefster heeft toegesproken is echter op geen enkele manier een relatie gelegd met de schuldvraag van de verdachte. Er is door mr. [A] dan ook niet vooruitgelopen op de bewezenverklaring, zodat ten aanzien van het onderzoek in de strafzaak naar het oordeel van de wrakingskamer niet kan worden gesproken van enige vooringenomenheid aan de zijde van mr. [A] of van enige schijn daartoe.
6.5 Dit geldt naar het oordeel van de wrakingskamer evenzeer ten aanzien van de bejegening van aangeefster in haar hoedanigheid van benadeelde partij. De gevolgen die een gebeurtenis als hetgeen zich tijdens de doorzoeking zou hebben afgespeeld heeft voor de benadeelde partij kunnen immers relevant zijn voor de beslissing of de gevorderde immateriële schadevergoeding voor vergoeding in aanmerking komt. Het onderzoek ter terechtzitting is blijkens het proces-verbaal echter dusdanig uitgebreid en zorgvuldig geweest dat naar het oordeel van de wrakingskamer niet kan worden gesproken van een disbalans tussen de woorden die mr. [A] tegenover aangeefster in haar hoedanigheid van benadeelde partij heeft uitgesproken en de woorden die zij tegenover verzoeker heeft uitgesproken. Gelet op deze omstandigheden is de wrakingskamer, alles afwegende, van oordeel dat de vrees voor de partijdigheid van mr. [A] niet gerechtvaardigd was.
6.6 Naar het oordeel van de wrakingskamer doen zich ook overigens geen omstandigheden voor die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor een gebrek aan onpartijdigheid van mr. [A] dan wel de uiterlijke schijn daarvan, zodat het verzoek dient te worden afgewezen.
6.7 Derhalve zal als volgt worden beslist.
7. Beslissing
De rechtbank:
wijst het verzoek tot wraking af;
bepaalt dat het proces in de hoofdzaak wordt voortgezet in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het wrakingsverzoek;
beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 515, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegezonden aan:
• de verzoeker p/a zijn raadsman mr. Enait;
• de officier van justitie mr. [B];
• de rechter mr. [A].
Aldus ter terechtzitting van deze rechtbank in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2008 door mrs. L. de Loor-Alwin, E. Rabbie en J.Th. van Walderveen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.H. Kielman als griffier.