RECHTBANK DEN HAAG
Zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/34407 VRONTN
uitspraak op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) van de enkelvoudige kamer d.d. 8 oktober 2008
[eiser], geboren op [1985], van Chinese nationaliteit,
eiser, verblijvende op de detentieplatform te Zaandam
gemachtigde: mr. A.P. van Stralen, advocaat te Utrecht,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1.1 Verweerder heeft op 19 september 2008 aan eiser met het oog op de uitzetting de maatregel van bewaring ex artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd.
1.2 Eiser heeft hiertegen op 23 september 2008 beroep ingesteld bij deze rechtbank. Dit beroep strekt ingevolge artikel 94, eerste lid, van de Vw tevens tot toekenning van schadevergoeding.
1.3 Het geding is behandeld ter zitting van 6 oktober 2008. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
2.1 Ingevolge artikel 94, vierde lid, Vw verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan, indien zij van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.2 Eiser heeft de rechtbank verzocht de opheffing van de maatregel van bewaring te bevelen en schadevergoeding toe te kennen. Eiser heeft daartoe - onder meer - aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting naar China is.
2.3 Verweerder heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep en tot afwijzing van het verzoek om schadevergoeding. Verweerder heeft gewezen op het feit dat er op (hoog) diplomatiek niveau inspanningen worden verricht en dat er één laissez-passer is afgegeven. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat sprake is van zicht op uitzetting.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Niet bestreden is dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten.
2.5 De rechtbank stelt voorop dat, omdat bewaring krachtens artikel 59 van de Vw gericht moet zijn op uitzetting van de desbetreffende vreemdeling, een inbewaringstelling in strijd is met die bepaling, indien zicht op uitzetting ontbreekt.
2.6 De rechtbank is van oordeel dat er geen sprake is van een relevante verandering van de feiten en omstandigheden ten opzichte van de situatie op grond waarvan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in haar uitspraak van 5 september 2008 (LJN: BE9987) nog heeft geconcludeerd dat - kort gezegd - het zicht op uitzetting ontbreekt. Weliswaar verricht verweerder nog steeds de nodige inspanningen op diplomatiek niveau, maar daaruit blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet van concrete aanknopingspunten die de verwachting rechtvaardigen dat nu op korte termijn zal kunnen worden overgegaan tot uitzetting van Chinese vreemdelingen naar China. Over de inhoud van de gevoerde gesprekken en over de termijn waarbinnen een verandering in de houding van de Chinese autoriteiten mag worden verwacht, is naar het oordeel van de rechtbank nog steeds geen helderheid verschaft. Een dergelijke verandering ligt niet besloten in de omstandigheid dat op 8 september 2008 één laissez-passer is afgegeven. Gesteld noch gebleken is immers dat deze afgifte het gevolg is van afspraken die met de Chinese autoriteiten zijn gemaakt naar aanleiding van voormelde inspanningen. Voorts is niet gebleken dat na de afgifte op 8 september 2008 nog meer laissez-passers door die autoriteiten zijn verstrekt.
2.7 Onder voormelde omstandigheden ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat ten aanzien van eiser tot uitzetting kan worden gekomen. Dit brengt met zich dat de inbewaringstelling van eiser vanaf 19 september 2008 onrechtmatig moet worden geoordeeld.
2.8 Het beroep dient derhalve gegrond verklaard te worden. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van heden, 8 oktober 2008.
2.9 Ingevolge artikel 106, eerste lid, van de Vw, voor zover thans van belang, kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel strekkende tot vrijheidsontneming beveelt, aan de vreemdeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.10 De rechtbank acht voldoende gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 19 dagen onrechtmatige bewaring ten bedrage van 5 x € 105,- (Bureau Paardenveld te Utrecht) en 14 x € 80,- (Huis van Bewaring=) € 1645,- in totaal.
2.11 De rechtbank ziet in dit geval tevens aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 322,- (één punt voor het beroepschrift; waarde per punt € 322,- en wegingsfactor 1). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient de betaling van dit bedrag ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb te geschieden aan de griffier.
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang 8 oktober 2008;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent aan eiser een schadevergoeding toe ten bedrage van € 1645,- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden die deze kosten dient te vergoeden aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht.
Aldus vastgesteld door mr. J. Ebbens en in het openbaar uitgesproken op 8 oktober 2008.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
mr. M.R. Groenewoud mr. J. Ebbens
Voornoemd lid beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1645,- (zegge: zestienhonderdenvijfenveertig euro).
Aldus vastgesteld op 8 oktober 2008 door mr. J. Ebbens.