ECLI:NL:RBSGR:2008:BG1057

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/34696
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • R.P. van Baaren
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en gezondheidstoestand van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 oktober 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van eiseres, die in detentiecentrum 'Zeist' verblijft. Eiseres, geboren in 1966 en van Palestijnse of Marokkaanse nationaliteit, was niet in staat om ter zitting te verschijnen vanwege haar gezondheidstoestand, zoals bevestigd door een arts. De rechtbank oordeelde dat deze omstandigheid niet aan de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, kon worden toegerekend, aangezien het een geval van overmacht betrof. De rechtbank stelde vast dat de termijn voor het horen van eiseres op 10 oktober 2008 zou aflopen en dat het niet aannemelijk was dat zij binnen deze termijn alsnog gehoord zou kunnen worden.

De rechtbank overwoog dat, ondanks het niet verschijnen van eiseres, de maatregel van vreemdelingenbewaring gerechtvaardigd bleef. De rechtbank concludeerde dat de vreemdelingenbewaring niet in strijd was met de wet en dat er voldoende redenen waren om aan te nemen dat eiseres zich aan uitzetting zou onttrekken. De rechtbank verwierp de argumenten van eiseres dat er geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf was en dat de belangenafweging op humanitaire gronden in haar voordeel zou moeten uitvallen. De rechtbank oordeelde dat eiseres voldoende medische zorg ontving en dat er geen aanwijzingen waren dat zij detentieongeschikt was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor de rechtbank om zorgvuldig om te gaan met de gezondheidstoestand van de betrokken vreemdeling, terwijl ook de wettelijke vereisten voor vreemdelingenbewaring in acht worden genomen.

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Bestuursrecht
Enkelvoudige kamer
Reg.nr.: 08/34696 VRONTN
Uitspraak in het geding tussen:
[eiseres]
geboren op [1966],
van gestelde Palestijnse of Marokkaanse nationaliteit,
verblijvende in detentiecentrum 'Zeist' te Soesterberg,
V-nummer: 272.741.9813,
eiseres,
gemachtigde: mr. J.M. van de Wege, advocaat te Eindhoven,
en
de Staatssecretaris van Justitie
verweerder,
gemachtigde: D.A. Riezebos, werkzaam bij de IND.
1. Procesverloop
Bij besluit van 23 september 2008 is eiseres in vreemdelingenbewaring gesteld.
Eiseres heeft daartegen bij brief van 25 september 2008 beroep ingesteld. Het beroep strekt tevens tot toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter zitting van 8 oktober 2008. Eiseres is daarbij onder voorafgaande kennisgeving niet verschenen in verband met haar gezondheidstoestand. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen.
2. Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 94, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), voorzover thans van belang, vindt de zitting uiterlijk op de veertiende dag na ontvangst van het beroepschrift dan wel de kennisgeving plaats. De rechtbank roept de vreemdeling op grond van deze bepaling op om in persoon dan wel in persoon of bij raadsman en de minister om bij gemachtigde te verschijnen teneinde te worden gehoord. Ingevolge artikel 8:27, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), voorzover thans van belang, zijn partijen die door de rechtbank zijn opgeroepen om in persoon, dan wel in persoon of bij gemachtigde, te verschijnen, daartoe verplicht.
2.2 Vaststaat dat de rechtbank eiseres bij brief van 6 oktober 2008 op de voet van artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000 heeft opgeroepen om in persoon ter zitting van de rechtbank te verschijnen. Derhalve was eiseres op grond van artikel 8:27, eerste lid, van de Awb, verplicht te verschijnen, waartoe zij diende te worden aangevoerd. Indien de vreemdeling niet wordt aangevoerd en daardoor in strijd met de in laatstgenoemde bepaling neergelegde verplichting niet verschijnt, dient de rechtbank, alvorens uitspraak te doen op het beroep van de vreemdeling zonder dat zij deze gehoord heeft, zich ervan te vergewissen waarom de vreemdeling niet is verschenen. Bij brief van 7 oktober 2008 heeft J.H.N.A. Kleynen, arts in het detentiecentrum waar eiseres verblijft, een verklaring opgesteld waaruit blijkt dat eiseres, voorzover van belang, in verband met complicaties na een drie weken daarvoor ondergane grote operatie niet in staat is ter zitting te verschijnen.
De rechtbank is van oordeel dat de arts voldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet in staat was ter zitting te verschijnen en concludeert daarbij dat het niet ter zitting verschijnen van eiseres door haar gezondheidstoestand het gevolg is van overmacht. Deze niet op voorhand te voorziene omstandigheid is derhalve niet aan verweerder toe te rekenen. De rechtbank stelt voorts vast dat het gelet op de verklaring van de arts en het feit dat de in artikel 94, tweede lid, Vw 2000 gestelde termijn op 10 oktober 2008 zou aflopen, niet aannemelijk was dat eiseres binnen deze termijn alsnog gehoord zou kunnen worden. Het niet binnen veertien dagen ter zitting horen, zoals voorgeschreven in artikel 94, tweede lid, van de Vw 2000, hoeft in dit geval dan ook niet te leiden tot opheffing van de bewaring van eiseres.
Ingevolge artikel 5, vierde lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een ieder, wie door detentie zijn vrijheid is ontnomen het recht voorziening te vragen bij het gerecht opdat deze spoedig beslist over de rechtmatigheid van zijn detentie. Gelet op de inhoud van de verklaring van de arts en het daarin vermelde ziektebeeld van eiseres, alsook mede gelet op het bepaalde in artikel 5, vierde lid, EVRM, bestaat geen aanleiding het onderzoek ter zitting te schorsen, zoals gevraagd door eiseres, nu niet zeker is dat eiseres op korte termijn wel ter zitting zal kunnen verschijnen.
2.3 Ingevolge artikel 94, vierde lid, van de Vw 2000 dient de rechtbank te beoordelen of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is.
2.4 Naar het oordeel van de rechtbank kan het besluit tot oplegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring wegens het vermoeden van onttrekking aan uitzetting toetsing in rechte doorstaan. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiseres, zoals ook in het besluit is aangegeven, niet beschikt over een identiteitspapier als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000, geen vaste woon- of verblijfplaats heeft en zich niet heeft aangemeld bij de korpschef.
2.5 Eiseres heeft aangevoerd dat er bij de hernieuwde in bewaringstelling geen sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en dat de staandehouding op 23 september 2008 daarom niet rechtmatig is. Daarnaast zou de belangenafweging op grond van humanitaire redenen in het voordeel van eiseres dienen uit te vallen. Voorts heeft eiseres aangevoerd dat verweerder niet voldoende voortvarend heeft gewerkt aan haar uitzetting.
2.6 Over de door eiseres aangevoerde grond, dat bij de hernieuwde in bewaringstelling geen sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf en dat de staandehouding op 23 september 2008 daarom niet rechtmatig is, oordeelt de rechtbank dat verweerder het redelijke vermoeden van illegaal verblijf heeft mogen baseren op het ambtsedig opgemaakt proces-verbaal van 23 september 2008 betreffende de staandehouding, overbrenging en ophouding, waarin is vermeld dat eiseres op 2 september 2008 bij een controle op de Wet Arbeid Vreemdelingen (WAV) werkend is aangetroffen en zij op geen enkele wijze haar identiteit kon aantonen. De omstandigheid dat de bewaring in de tussentijd door de gezondheidssituatie van eiseres is opgeheven maakt dat niet anders.
Met betrekking tot de door eiseres aangevoerde grond dat verweerder niet voldoende voortvarend heeft gewerkt aan haar uitzetting oordeelt de rechtbank dat uit het proces-verbaal journaal met kenmerk PL220/08-163046 voldoende is gebleken dat verweerder tijdens de ziekenhuisopname van eiseres en derhalve voorafgaande aan de inbewaringstelling van 23 september 2008, zoals die thans ter toetsing voorligt, voldoende onderzoek heeft gedaan om de identiteit en nationaliteit van eiseres te achterhalen. De stelling van eiseres dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan haar uitzetting volgt de rechtbank dan ook niet. Dit mede gezien het feit dat op 25 september 2008 een identiteitsgehoor en op 29 september 2008 een vertrekgesprek met eiseres heeft plaatsgehad. Daarnaast is op 6 oktober 2008 een verzoek tot afgifte van een laissez passer door de autoriteiten van Palestina verzonden aan verweerders LP-afdeling.
De grief dat de bewaring van eiseres bij afweging van de belangen dient te worden opgeheven op humanitaire gronden volgt de rechtbank niet. Eiseres wordt immers voldoende medische zorg geboden en vooralsnog is niet gebleken dat zij detentieongeschikt is.
2.7 Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de procedure leidend tot de inbewaringstelling en de wijze van tenuitvoerlegging van de bewaring in overeenstemming zijn met de wettelijke vereisten.
2.8 In hetgeen overigens is aangevoerd, vindt de rechtbank geen grond voor het oordeel dat de bewaring in redelijkheid niet (langer) gerechtvaardigd is.
2.9 Het beroep dient derhalve ongegrond verklaard te worden en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
2.10 De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling.
5. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gegeven door mr. R.P. van Baaren en in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2008 in tegenwoordigheid van M.H. Dijkman als griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.
Afschrift verzonden op: