ECLI:NL:RBSGR:2008:BG1727

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
27 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/36641
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting van Chinese vreemdeling

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 27 oktober 2008 uitspraak gedaan in een beroep tegen de vreemdelingenbewaring van een Chinese vreemdeling. De vreemdeling was op 4 oktober 2008 in bewaring gesteld door de Staatssecretaris van Justitie. De rechtbank heeft vastgesteld dat er op het moment van inbewaringstelling geen zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. Dit oordeel is gebaseerd op de afgifte van twee laissez-passers door de Chinese autoriteiten, waarvan de eerste op 8 september 2008 was afgegeven. De rechtbank oordeelde dat de afgifte van deze laissez-passer niet voldoende was om te concluderen dat er zicht op uitzetting was, vooral omdat de tweede laissez-passer pas na de inbewaringstelling was afgegeven. De rechtbank heeft ook overwogen dat de vreemdeling onrechtmatig was staandegehouden, omdat er geen bewijs was dat hij illegaal werkte. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de onmiddellijke opheffing van de bewaring bevolen en een schadevergoeding van € 1.940,-- toegekend aan de vreemdeling. Daarnaast zijn de proceskosten van de vreemdeling, begroot op € 805,--, toegewezen aan de Staat der Nederlanden. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen hebben de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 08/36641, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. H. Üzümcü, advocaat te 's-Gravenhage,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.S. Mol, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 13 oktober 2008 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift, ervan in kennis gesteld dat verweerder eiser op 4 oktober 2008 in bewaring heeft gesteld.
1.2. De zaak is op 24 oktober 2008 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts is ter zitting verschenen B. Farida-Fong, tolk in het Chinees (Mandarijn).
1.3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder gevraagd nadere informatie te verstrekken.
1.4. Bij faxbericht van 24 oktober 2008 heeft verweerderde de gevraagde informatie verstrekt.
1.5. Bij faxbericht van 27 oktober 2008 heeft eiser gereageerd op de door verweerder verstrekte informatie.
1.6. Bij faxberichten van 27 oktober 2008 hebben partijen de rechtbank toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen.
1.7. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Krachtens artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Gelet op het bepaalde in artikel 94, eerste lid, laatste volzin, van de Vw 2000 staat tevens ter beoordeling of er aanleiding is eiser schadevergoeding toe te kennen.
2.2. Eiser stelt dat hij onrechtmatig is staandegehouden, omdat hij niet aan het werk was.
Voorts voert eiser aan dat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn.
2.3. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser rechtmatig is staandegehouden in het kader van een controle op grond van de Wet arbeid vreemdelingen (hierna: Wav). Voorts voert verweerder aan dat er sprake is van een veranderende houding van de Chinese autoriteiten bij de behandeling van aanvragen van verweerder om afgifte van laissez-passers. Zowel op 8 september 2008 als op 21 oktober 2008 hebben de Chinese autoriteiten een laissez-passer (hierna: lp) verstrekt. De eerste lp is verstrekt ten behoeve van een vreemdeling die contact heeft gehad met de Internationale Organisatie voor Migratie (hierna: IOM). Deze lp is echter aangevraagd door verweerder zonder tussenkomst van de IOM. De tweede lp is verstrekt ten behoeve van een vreemdeling die geen contact heeft gehad met de IOM.
2.4. De rechtbank oordeelt als volgt.
2.4.1. In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen grond voor het oordeel dat hij onrechtmatig is staandegehouden. In het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van aanhouding is vermeld dat de verbalisant en opsporingsambtenaren van de Algemene Inspectiedienst op 3 oktober 2008 een controlebezoek hebben afgelegd “naar werkzaam en illegale vreemdelingen in het restaurant (…)”. Hoewel in het proces-verbaal niet expliciet is vermeld dat deze controle is verricht in het kader van de Wav, acht de rechtbank gelet op de aanwezigheid van opsporingsambtenaren van de Algemene Inspectiedienst en het in het proces-verbaal genoemde doel van de controle voldoende duidelijk dat het een dergelijke controle betrof. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State staat de rechtmatigheid van de uitoefening van niet bij of krachtens de Vw 2000 toegekende bevoegdheden (in beginsel) niet ter beoordeling van de rechter in bewaringszaken. Het standpunt van eiser dat hij niet aan het werk was en ten onrechte is staandegehouden moet dan ook buiten beschouwing worden gelaten, te meer daar de juistheid van dit standpunt niet op voorhand evident is. Verweerder heeft er in dit verband op gewezen dat de eigenaresse van het restaurant heeft verklaard dat eiser illegaal was en zwart werkte in het restaurant. De rechtbank volgt verweerder voorts in zijn standpunt dat, toen tijdens de controle in het kader van de Wav bleek dat eiser zich niet kon legitimeren, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf is ontstaan.
2.4.2. In haar uitspraak van 11 augustus 2008 (LJN BD9842) heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats overwogen dat Chinese autoriteiten in april 2007 voor het laatst een aanvraag van verweerder om een lp hebben ingewilligd en dat zij sindsdien geen enkele beslissing, positief dan wel negatief, meer hebben genomen op aanvragen van verweerder om een lp. Op grond hiervan kwam de rechtbank in genoemde uitspraak tot het oordeel dat zicht op uitzetting van de betreffende Chinese vreemdeling ontbrak.
2.4.3. In haar uitspraak van 19 september 2008 (LJN BF1647) heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats overwogen dat er geen sprake is van een verandering van feiten of omstandigheden die de conclusie rechtvaardigt dat er sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De rechtbank overwoog in deze uitspraak onder meer, samengevat en vereenvoudigd weergegeven, dat met de afgifte van één lp op 8 september 2008 nog geen trend is gezet en dat verweerder niet duidelijk heeft gemaakt of er sprake was van vrijwillige terugkeer dan wel terugkeer via bemiddeling door de IOM.
De rechtbank ziet geen reden om thans anders te oordelen over de betekenis van de op 8 september 2008 afgegeven lp. De afgifte van één enkele lp duidt niet zonder meer op een betekenisvolle wijziging in de opstelling van de Chinese autoriteiten. Overigens laat de formulering van het faxbericht van 24 oktober 2008 van verweerder de mogelijkheid open dat de betreffende vreemdeling na zijn inbewaringstelling contact heeft opgenomen met de IOM en dat de bemoeienissen van de IOM (mede) hebben geleid tot de afgifte van de lp van 8 september 2008.
De op 8 september 2008 afgegeven lp leidt dan ook niet tot de slotsom dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn niet ontbreekt.
2.4.4. Naar het oordeel van de rechtbank moet ten tijde van een inbewaringstelling sprake zijn van zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn. De tweede lp is afgegeven nadat eiser in bewaring is gesteld en kan reeds daarom niet bijdragen tot de slotsom dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn ten tijde van de inbewaringstelling niet ontbrak.
2.4.5. De rechtbank komt tot de slotsom dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn ten tijde van zijn inbewaringstelling ontbrak, zodat eiser ten onrechte in bewaring is gesteld. De rechtbank zal daarom het beroep gegrond verklaren en de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser bevelen.
2.5. De rechtbank acht gronden aanwezig om eiser een schadevergoeding toe te kennen. Gelet op het vorenstaande is de bewaring van eiser van meet af aan onrechtmatig geweest. Eiser heeft vier dagen in een politiecel verbleven en negentien dagen in een huis van bewaring. Gelet op de normbedragen van € 105,-- per dag detentie in een politiecel en € 80,-- per dag detentie in een huis van bewaring dient aan eiser een schadevergoeding van
€ 1.940,-- te worden toegekend.
2.6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het als een repliek aan te merken faxbericht van 27 oktober 2008). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Omdat aan eiser ter zake van het onderhavige beroep een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiser;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.940,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 805,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 27 oktober 2008
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.