ECLI:NL:RBSGR:2008:BG2007
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - meervoudig
- P. Joele
- M. Groeneveld-Stubbe
- A.C. Olland
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot vaststelling van de Nederlandse nationaliteit op basis van ongeldig afgelegde optie
In deze zaak heeft verzoeker, geboren op [geboortedatum] 1968 te Accra, Ghana, op 11 april 2007 een beroepschrift ingediend bij de Rechtbank 's-Gravenhage. Hij verzocht de rechtbank om de beslissing van het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam van 6 maart 2007 te vernietigen, die leidde tot de verwijdering van zijn Nederlandse nationaliteit uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA). De moeder van verzoeker had op 31 december 1987 namens hem geopteerd voor de Nederlandse nationaliteit, maar de geldigheid van deze optie werd betwist door de Staat der Nederlanden. De Staat stelde dat de moeder van verzoeker op het moment van de optieverklaring niet in het bezit was van de Nederlandse nationaliteit en dat verzoeker zelf op dat moment niet meer minderjarig was.
De rechtbank heeft op 2 oktober 2008 de mondelinge behandeling gehouden, waarbij verzoeker werd vertegenwoordigd door mr. M.R. Roethof en de Staat door mr. J.E.A. Pesch. De rechtbank heeft vastgesteld dat de optieverklaring van de moeder van verzoeker ongeldig was, omdat zij op dat moment geen Nederlandse nationaliteit bezat. Bovendien was verzoeker ouder dan 18 jaar, waardoor hij zelf had moeten opteren voor de Nederlandse nationaliteit. De rechtbank concludeerde dat verzoeker nimmer in het bezit is geweest van de Nederlandse nationaliteit en dat de verwijdering uit de GBA rechtmatig was.
De rechtbank heeft het verzoek van verzoeker afgewezen, met de overweging dat de verkrijging van de Nederlandse nationaliteit niet kan worden gebaseerd op algemene beginselen van behoorlijk bestuur, maar uitsluitend op de voorwaarden zoals vastgelegd in de Rijkswet op het Nederlanderschap. De beschikking van 10 mei 2000, waarin de Nederlandse nationaliteit van de moeder van verzoeker werd afgewezen, speelde een cruciale rol in de beoordeling. De rechtbank benadrukte dat er geen sprake was van een intrekking van een besluit, maar van een eenzijdige rechtshandeling, waardoor het verzoek niet kon worden toegewezen.