vonnis
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Vonnis in hoofdzaak en vrijwaring van 9 juli 2008
in de zaak met zaaknummer / rolnummer: 237088 / HA ZA 05-538 van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ZWANENBERG FOOD GROUP HOLDING B.V.,
statutair gevestigd te Almelo,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
procureur: eerst mr. N.J. Surber, thans mr. H.J.A. Knijff,
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MIVERCO B.V.,
statutair gevestigd te Boekel,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur: mr. N.H.M. ten Bokum,
en
2. de vennootschap naar Frans recht
LUISSIER S.A.,
statutair gevestigd te Viroflay (Frankrijk),
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
procureur: eerst mr. H.C. Grootveld, thans mr. W. Heemskerk,
en in de vrijwaringszaken 1. en 2. (met zaaknummers / rolnummers: 251251 / 05-3115 resp. 251253 / 05-3116) van:
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MIVERCO B.V.,
statutair gevestigd te Boekel,
eiseres,
procureur: mr. A.M. de Gier,
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
JBR ORGANISATIE-ADVISEURS B.V.,
statutair gevestigd te Zeist,
gedaagde,
procureur: mr. P.J.M. von Schmidt auf Altenstadt.
en
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
MIVERCO B.V.,
statutair gevestigd te Boekel,
eiseres,
procureur: mr. A.M. de Gier,
de naamloze vennootschap
KPMG ACCOUNTANTS N.V.,
gevestigd te Amstelveen,
gedaagde
procureur: eerst mr. F. Waardenburg, thans mr. B.J. Korthals-van Dijk.
Partijen zullen worden aangeduid als Zwanenberg , Miverco, Luissier, JBR en KPMG.
1. De procedure in de hoofdzaak
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 27 juni 2007, hierna te noemen: het tussenvonnis - en de vervolgens door Zwanenberg, Miverco en Luissier ingediende akten, twee van iedere partij.
2. De procedure in de vrijwaringszaken
Het verloop van de procedure blijkt uit het tussenvonnis van 27 juni 2007. Vervolgens zijn er akten ingediend door JBR resp. KPMG en is daarop bij akte geantwoord door Miverco.
3. De verdere beoordeling van de hoofdzaak
3.1. De rechtbank neemt hier over wat zij bij het tussenvonnis heeft overwogen, waaronder de afkortingen, behoudens dat onder 2.2. ten onrechte is overwogen dat KPMG over de eerste zeven maanden van 2001 voor Boekos een voorlopige jaarrekening heeft opgemaakt.
3.2. Zwanenberg is nog in de gelegenheid gesteld zich uit te laten omtrent de in het tussenvonnis onder 4.22. weergegeven stelling van Luissier inzake de activering van de onderhoudskosten. Zoals aldaar vermeld, is deze activering - die betrekking heeft op machines en installaties (“renovation expenses”) - door de bindend adviseur niet geaccepteerd, terwijl datzelfde element er volgens Luissier ook reeds toe heeft geleid dat de koopsom in het on¬derhandelingstraject is verlaagd van ƒ 14 miljoen naar ƒ 12 miljoen.
3.3. Naar aanleiding van het debat dat de partijen in de hoofdzaak na het tussenvonnis bij de onder 1. genoemde akten hebben gevoerd, overweegt de rechtbank het volgende.
Hadden genoemde onderhoudskosten reeds geleid tot verlaging van de koopsom ?
3.4. Zwanenberg stelt dat deze vraag ontkennend dient te worden beantwoord. Zij heeft in dit verband o.m. een beroep gedaan op de fax d.d. 21 mei 2001 (haar productie 29, productie 1 van Luissier) van JBR Organisatie-adviseurs B.V. (hierna: JBR), die de verkopers tijdens de bewuste onderhandelingen bijstond. Bij die fax heeft JBR de (meest recente) “consolidated financial statements” van Boekos B.V. over 2000 toegezonden aan de vertegenwoordigers van Zwanenberg, dit met het oog op de op 23 mei 2001 in Brussel te houden bespreking. In die fax wordt o.m. het volgende naar voren gebracht:
“The figures differ from the figures earlier presented in the information memorandum dated March 16, 2001. The earlier figures concerned the preliminary figures of Boekos as compiled shortly after year end and as such were preliminary. Following an audit the figures now presented can be, to the best of our knowledge, considered final …
Meanwhile, it was decided not to include a provision for general re-organisation expenses. Furthermore, we draw your attention to the fact that included in the item “machinery & installations” is an amount of approxi¬mately NLG 2 million that refers to renovation expenses and that the amount of deferred tax receivable as included in the item “taxes and social insurance premiums” amounts to approximately NLG 4.189.000.”
3.5. Tevens beroept Zwanenberg zich o.m. op een memo (haar productie 31), dat -naar inmiddels vaststaat - tijdens die te Brussel gehouden (afrondende) bespreking d.d. 23 mei 2001 is uitgedeeld. In dit memo (Analyses of differences…”) wordt ten aanzien van de verlies- en winstrekening over 2000 resp. de balans per 31 december 2000 van Boekos een vergelijking gemaakt tussen de toen nader gebleken cijfers (“Actual”) en het genoemde Information Memorandum d.d. 16 maart 2001 (“Info.Memo.”). In die vergelijking (Analyses of differences …) wordt het verschil bij een aantal posten toegelicht.
3.6. Uit dit memo (“Analyses … “) blijkt het volgende.
3.7. De exploitatie (verlies & winstrekening) komt in het “Info.Memo.” uit op een negatief bedrag van ./. ƒ 10.026.000- en onder “Actual” op ./. ƒ 7.373.000,-. Dit laatste saldo is gunstiger als gevolg van het laten vervallen van de reorganisatievoorziening onder “Actual” voor een bruto bedrag van ƒ 6.000.000,-; waarvan wordt vermeld: “Not included in final figures”. Daar tegenover staan wel bij “Actual” opgenomen “Adjustments” - o.m. ten aanzien van “holiday rights” voor ƒ 1.180.000,00 - voor een totaalbedrag van ƒ 1.658.000,-. Te¬vens is het belastingvoordeel - kennelijk als gevolg van het mindere verlies ruim ƒ 1, 3 miljoen lager. De “renovation expenses” ten aanzien van machines en installaties voor een be¬drag in de orde van grootte van ƒ 2 miljoen worden in dit memo (“Analyses …”) niet als zodanig genoemd. Voor zover daarvan impliciet sprake zou zijn -: onder “adjustment” - gaat het om relatief zeer beperkte bedragen.
3.8. Voor wat betreft de weergave van het eigen vermogen per 31 december 2000 in dit memo (“Analyses …”): “Actual” geeft daarvoor ƒ 13.832.000,- en “Info.Memo” komt uit op ƒ 11.729.000,-.
3.9. Onder het kopje “Effect on Purchase price” vermeldt dit memo (“Analyses …”) het volgende:
“Purchase price NLG 14.000.000, divided over tranches A and B.
Tranche A = NLG 4.189.000.
Tranche B = Net visible equity plus goodwill minus tranche A
(= NLG 13.832.000 + NLG 2.79.000 - NLG 4.189.000,- =) NLG 11.914.000
Net effect to provision NLG 3.900.000
Amount of tranche B NLG 8.014.000”.
3.10. Uiteindelijk, aldus Zwanenberg, hebben de verkopers toen per saldo genoegen ge¬nomen met (afgerond) ƒ 12 miljoen gulden voor de tranches A en B, bij elkaar opgeteld, en blijkt uit het voorgaande dat de verlaging van de koopsom van ƒ 14 miljoen naar ƒ 12 mil¬joen geen verband houdt met het feit dat in de balanspost “machinery & installations” een bedrag van ongeveer ƒ 2 miljoen wegens renovatiekosten was opgenomen. De rechtbank acht dit standpunt van Zwanenberg onvoldoende weersproken: uit het hier weergegeven verloop van de onderhandelingen valt af te leiden dat het niet de in de balans opgenomen renovatiekosten ten aanzien van de machines zijn geweest die tot een verlaging van de koopprijs met ƒ 2 miljoen hebben geleid.
3.11. Met betrekking tot de reorganisatie-voorziening hebben Miverco en Luissier op zich wel zelf terecht opgemerkt dat het laten vallen daarvan (niet tot een verlaging maar) tot een verhoging van het eigen vermogen leidt. Zwanenberg heeft daartegenover echter onbetwist opgemerkt dat de reorganisatie is uitgevoerd en dat de netto-kosten daarvan (na aftrek van 35% belasting) door haar zijn gedragen. Daarbij kan wel de vraag worden gesteld of het boekhoudkundig correct was om die voorziening enerzijds uit de balans te lichten en anderzijds het netto-bedrag ervan van de koopsom af te trekken. Echter, koper en verkopers hebben die redenering, die van de zijde van verkopers - door JBR - was voorgesteld, gevolgd. Bovendien werd aldus het nadelig effect dat de voorziening op de koopsom had, door de vennootschapsbelasting gemitigeerd.
3.12. De rechtbank concludeert uit een en ander dat de verlaging van de koopprijs van oorspronkelijk ƒ 14 miljoen naar ƒ 12 miljoen, geen verband houdt met de aan koper en verkopers bekende omstandigheid dat in de balanspost ‘machines en installaties’ circa ƒ 2 miljoen was begrepen wegens daaraan uitgegeven renovatiekosten. Het desbetreffende verweer wordt verworpen.
Dient de correctie die de bindend adviseur ten aanzien van deze onderhoudskosten heeft aangebracht op andere gronden buiten beschouwing te blijven ?
3.13. In het kader van het hiervóór besproken geschilpunt heeft Zwanenberg o.m. opgemerkt (akte na tussenvonnis 3.11-3.13) dat JBR in zijn onder 3.4. genoemde fax van 21 mei 2001 heeft aangegeven dat er onder de machines en installaties een bedrag van ƒ 2 miljoen is opgenomen betreffende de renovatie van gebouwen resp. erop wijst dat de eerdere rubricering foutief was, terwijl ook door de heer [A.] van Miverco in een brief aan de heer [B.] d.d. 22 mei 2001 (prod. 30) is vermeld:
“In de vaste activa-admistratie van Homburg Boekos Vleeswaren B.V. en Homburg Conserven B.V. zijn een aantal activa groepen die tot het onroerend goed gerekend kunnen worden.”
Voorts wijst Zwanenberg erop dat het bedrag van die ƒ 2 miljoen niet is begrepen in de waarde van de onroerende zaken, die zijn ondergebracht in twee andere vennootschappen, nl. de beide zojuist genoemde B.V.’s.
3.14. Ook Miverco betoogt nader (antwoordakte 3 oktober 2007) dat de betreffende post onderhoudskosten ‘machines en installaties’ in wezen behoort tot de post onroerende zaken. Zwanenberg heeft de waarde daarvan voorafgaand aan de transactie laten verifiëren en heeft op basis van die verificatie ingestemd met de boekwaarde in de conceptjaarstukken: dit blijkt uit een e-mail bericht van de toenmalige raadsman van Zwanenberg d.d. 7 juni 2001, overgelegd door Luissier (prod. 7 bij cva). Daarmee is - aldus nog steeds Miverco - het alsnog ter discussie stellen van de geactiveerde onderhoudskosten in strijd met het verloop van de onderhandelingen van partijen.
3.15. Zwanenberg heeft naar aanleiding van dit betoog van Miverco opgemerkt (Nadere akte 3.15) dat de taxatie in kwestie tot doel had om vast te stellen dat de executiewaarde van de betrokken onroerende goederen niet lager lag dan de boekwaarde. Daarvan valt te onderscheiden, zo betoogt zij, dat de boekhoudkundige waarde van het onroerend goed overeenkomstig Dutch GAAP diende te zijn, wat was gegarandeerd door verkopers, maar wat - naar in de bindend advies-procedure naar voren kwam - in werkelijkheid niet het geval bleek te zijn.
3.16. De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Gelet op de wederzijdse stellingnamen is de vraag aan de orde of Zwanenberg in het onderhavige geval onverkort kan vasthouden het bepaalde in artikel 4.1 van de SPA, nu sprake is geweest van een waardering die boekhoudkundig gezien onjuist was (verkeerde rubriek) maar die er niet toe heeft geleid dat de koopster een onjuist beeld heeft gekregen omtrent de waarde van de te kopen activa.
3.17. De rechtbank is van oordeel dat die vraag ontkennend dient te worden beantwoord; dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn om in dit geval strikt vast te houden aan de bepaling van artikel 4.1 SPA. Daarbij neemt zij het volgende in aanmerking. Het is de kennelijke strekking van die bepaling om koopster te beschermen ingeval later zou blijken dat de daarin bedoelde concept-jaarrekening omtrent het zichtbaar eigen vermogen van Boekos geen getrouw beeld doch daarvan een te rooskleurig beeld zou geven. Met betrekking tot deze post had Zwanenberg die bescherming echter niet nodig: in die concept-jaarrekening zat weliswaar een actief-post die elders had moeten worden geboekt, maar Zwanenberg was daarvan op de hoogte. Aldus kan ook worden daargelaten de vraag of dat in economisch opzicht nog enige consequentie had (fiscaal of anderszins), waaromtrent Zwanenberg overigens niets heeft gesteld.
3.18. Immers, blijkens het voorgaande was het aan beide partijen voorafgaand aan het sluiten van de SPA bekend dat de in de post machines en installaties geactiveerde onderhoudskosten boekhoudkundig gezien thuishoorden in de post onroerende zaken. Ook de getaxeerde waarde van de onroerende zaken was toen aan partijen bekend. Dat die onroerende zaken niet aan Boekos (zelf) toebehoorden maar aan andere tot het concern behorende vennootschappen, is niet van belang, aangezien het voor de toepassing van artikel 4.1 j° artikel 1 van de SPA aankomt op de geconsolideerde jaarrekening.
Afronding van de hoofdzaak
3.19. Gevolg van het voorgaande is dat de neerwaartse bijstelling van het zichtbaar eigen vermogen van Boekos op basis van het bindend advies (ƒ 5.484.990,00) niet volledig in aanmerking kan worden genomen. Daarvan viel ƒ 1.213.391,00 toe te rekenen aan genoemde activering van onderhoudskosten, welk bedrag op grond van het voorgaande buiten die neerwaartse bijstelling dient te worden gelaten. Aldus resteert, op grond van artikel 4.1 SPA, voor die neerwaartse bijstelling: ƒ 4.271.599,00.
3.20. Voor wat betreft de neerwaartse bijstelling van het tussentijds (exploitatie-)resultaat van Boekos vóór belastingen over de periode 1 januari tot en met 29 juni 2001 leidt het voorgaande niet tot verandering. Die neerwaartse bijstelling, gegrond op artikel 4.2 SPA, blijft staan op ƒ 7.850.612,00.
3.21. Tesamen belopen de onder 3.19 en 3.20 genoemde bedragen ƒ 12.122.211,00. De koopsom beliep ƒ 12 miljoen, welk bedrag voor Miverco en Luissier het maximum vormt van hun beider aansprakelijkheid (samen genomen) uit hoofde van genoemde SPA-bepalingen (tussenvonnis 4.13-4.18). Voor het meerdere ad ƒ 122.211,00 zijn zij derhalve niet aansprakelijk.
3.22. Tevens moet in aanmerking worden genomen dat de verkopers als vooruitbetaling hebben ontvangen: ƒ 1.811.000,-. Dat bedrag dienen zij terug te betalen minus het bedrag dat hun (gezamenlijke) aansprakelijkheid te boven gaat, te weten ƒ 122.211,00, zodat resteert om terug te betalen ƒ 1.688.789,00 behoudens ƒ 1,- omdat er toch een koopprijs moet zijn (r.o. 4.18 tussenvonnis), derhalve ƒ 1.688.788,-. Dat bedrag dient voor 51% te worden terugbetaald door Miverco (ƒ 861.282,-) en voor 49% door Luissier (ƒ 827.506,-), in beide gevallen met de wettelijke rente daarover vanaf 1 september 2004.
3.23. In conventie zullen Miverco en Luissier tot betaling van genoemde bedragen worden veroordeeld.
3.24. Zwanenberg vordert tevens o.m. vergoeding van de kosten die zij heeft gemaakt in het kader van de bindend advies-procedure. Zwanenberg stelt daartoe (dgv. 32-33) dat zij op die vergoeding aanspraak kan maken op basis van artikel 6:96, lid 2 sub b en c, BW, dit op grond van het volgende. Zij is gedwongen geweest deze kosten te maken, omdat de verkopers na het beschikbaar komen van het door Zwanenberg opgestelde tussentijdse resultaat van de vennootschap over 2001, direct de bindend advies-procedure is gestart, met de eerder vermelde neerwaartse bijstelling, ook van het vermogen per 31 december 2000. De verkopers hadden derhalve aanzienlijke miscalculaties gemaakt, zodat het redelijk is dat de kosten om die miscalculaties vast te stellen voor rekening van de verkopers komen.
3.25. Miverco heeft dienaangaande opgemerkt (cva 36) dat de verkopers niet anders konden dan de bindend advies-procedure beginnen, nu zowel Zwanenberg als haar raadsman daarop hintten en niet tot overleg bereid waren. Voorts heeft Zwanenberg - zo stelt Miverco -de onderzoeksopdracht van de bindend adviseur uitgebreid tot de jaarrekening 2000 waarmee Miverco onder protest heeft ingestemd (cva 50).
3.26. Luissier heeft erop gewezen (cva 81 e.v.) dat
- artikel 15 SPA inhoudt dat dergelijke kosten voor rekening komen van de partij die ze maakt;
- Zwanenberg die kosten aan zich zelf te wijten heeft, door geen inzicht te geven hoe zij de verliezen over de eerste 7 maanden van 2001 had onderbouwd;
- de kosten van de bindend adviseur geen betrekking hebben gehad op de hoogte van een schade of aansprakelijkheid, zoals artikel 6:96 BW in lid 2 sub b en c verlangt;
- Zwanenberg de bindend adviseur voorts heeft bedolven onder massa's nieuwe posten en materiaal om de koopprijs maar naar beneden te krijgen.
3.27. De rechtbank wijst deze vordering van Zwanenberg af. Artikel 15 van de SPA luidt als volgt:
"The costs of transfer of the Shares by notarial deed will be paid by Purchaser. All other costs incurred by a party shall be for the account of that party, unless the Parties explicitly gree otherwise."
De bindend advies-procedure is geïnitiëerd door verkopers op de voet van art 4.2 van de SPA. Die stap moet derhalve worden gezien als een handeling ter uitvoering van de SPA en valt aldus onder het bereik van de tweede volzin van artikel 15 SPA. Hetzelfde geldt voor het aanvullende verzoek van Zwanenberg aan de bindend adviseur, dat is gebaseerd op ar¬tikel 9.4 van de SPA. Een en ander brengt mee dat partijen ten aanzien van de bindend ad¬vies-procedure ieder hun eigen kosten dienen te dragen. Het gaat hier bovendien niet om kosten die zijn gemaakt om kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid (artikel 6:96, lid 2 sub c, BW): de bindend advies-procedure betrof geschillen omtrent de jaarreke¬ningen die bepalend zijn voor hoogte van de koopsom.
3.28. Zwanenberg vordert voorts vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten (werkzaamheden van haar advocaat). Uit het voorgaande volgt dat Miverco en Luissier in verzuim zijn geraakt. Derhalve acht de rechtbank de vordering van Zwanenbergs die daarop ziet, toewijsbaar. De rechtbank zal deze vaststellen op 2% van de aan Zwanenberg toe te wijzen hoofdsom, derhalve op ƒ 33.775,76, te verdelen over Miverco (51%= ƒ 17.225,64) en Luissier (49%= ƒ 16.550,12).
3.29. Met betrekking tot de proceskosten in conventie is de rechtbank van oordeel dat partijen over een weer als de in het ongelijk gestelde partij zijn aan te merken. Bijgevolg zal in conventie worden bepaald dat iedere partij de eigen kosten dient te dragen.
3.30. Ten aanzien van de vorderingen in reconventie van Miverco en Luissier jegens Zwanenberg tot betaling van de restant-koopprijs, brengt het voorgaande mee dat deze moe¬ten worden afgewezen evenals Luissier’s vordering tot opheffing van het door Zwanenberg onder zichzelf gelegde conservatoire beslag, dit met veroordeling van Miverco en Luissier in de proceskosten in reconventie.
3.31. De beslissingen in de hoofdzaak, te geven in conventie en in reconventie, zijn aan het slot van dit vonnis weergegeven.
4. Het geschil in de vrijwaringszaak Miverco / JBR ORGANISATIE-ADVISEURS B.V. (rolnummer 05-3115)
4.1. Voor het verdere procesverloop na het tussenvonnis verwijst de rechtbank in de eerste plaats naar r.o. 2 hierboven. Aan de akte van JBR is een productie gehecht, waarop Miverco heeft kunnen reageren en heeft gereageerd.
4.2. Voor wat betreft de vaststaande feiten verwijst de rechtbank eveneens naar het tus¬senvonnis en naar de correctie daarop, hierboven vermeld onder 3.1., inhoudend dat KPMG over de eerste zeven maanden van 2001 voor Boekos geen (concept-)jaarrekening heeft opgemaakt. Voorts zij vermeld dat JBR namens Miverco bij brief van 15 februari 2005 aan¬sprakelijk is gesteld voor de schade die voortvloeit uit de toen door Zwanenberg aanhangig gemaakte hoofdzaak. De aansprakelijkheid van JBR wordt in die brief als volgt beredeneerd:
“door de wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen en de wijze waarop de overeenkomst inhoudelijk is geformuleerd, hetgeen de verantwoordelijkheid was van JBR, met als een van de voornaamste uitgangspunten bij de overeenkomst de door JBR opgestelde waardebepaling, pretendeert Zwanenberg een claim te hebben die in feite neerkomt op een door Miverco B.V. te betalen negatieve koopprijs.”
4.3. In deze vrijwaringsprocedure vordert Miverco veroordeling van JBR tot betaling aan Miverco van het bedrag tot betaling waarvan Miverco (als gedaagde) in de hoofdzaak jegens Zwanenberg zal worden veroordeeld, dan wel een in goede justitie door de rechtbank vast te stellen bedrag, met kostenveroordeling inclusief rente daarover vanaf 14 dagen vanaf het (eind)vonnis. De twee gronden waarop Miverco JBR in dit vrijwaringsgeding aansprakelijk acht, zullen hierna afzonderlijk worden vermeld en besproken.
(1) Onjuiste voorlichting door JBR ten aanzien van artikel 4 van de SPA ?
4.4. De grondslag van Miverco’s vordering berust in de eerste plaats op onjuiste voorlichting door middel van het bericht dat JBR op 3 of 4 september 2001 aan o.a. Miverco heeft verzonden. In dat verband heef Miverco bij de dagvaarding (sub 9 en 10) het volgende aangevoerd. Dat bericht hield het advies in dat de in artikel 4.3 van de SPA opgenomen ont¬bindingsmogelijkheid van kracht zou blijven. Op basis van dat advies heeft Miverco inge¬stemd met de levering van de aandelen. De in die bepaling opgenomen ontbindingsmoge¬lijkheid is echter volgens Zwanenberg vervallen. Indien dat standpunt van Zwanenberg juist zou zijn, is JBR toerekenbaar tekort geschoten. Ter comparitie heeft Miverco dit standpunt kennelijk laten rusten en aangegeven dat de onjuiste voorlichting door middel van dat be¬richt in iets anders is gelegen, nl. in de daarin opgenomen passage ten aanzien van artikel 4.1 SPA:
"Effectively this means that the purchase price adjustment contained in clause 4.1 of the SPA has been waived."
Daaruit valt af te leiden dat volgens JBR Zwanenberg afstand had gedaan van haar rechten uit artikel 4.1 SPA, waarop zij - Miverco - is afgegaan, maar - naar haar later bleek - ten onrechte, aldus nog steeds Miverco.
4.5. JBR heeft op beide punten verweer gevoerd, doch de rechtbank laat rusten de vraag of JBR in haar voorlichting inzake artikel 4.3 SPA tekort is geschoten en laat het verweer dat JBR dienaangaande voert, deswege buiten bespreking.
4.6. Voor wat betreft het beroep op afstand door Zwanenberg van artikel 4.1 SPA voert JBR het volgende aan. Haar bericht van 3 september 2001 heeft zij niet alleen aan Miverco verzonden maar ook per e-mail aan de vertegenwoordigers van Luissier en aan de toenmalige advocaten van verkopers. Dat bericht moet aldus worden begrepen dat JBR daarin mededeelde dat Zwanenburg de problemen die zij - Zwanenberg - op basis van de (concept-) jaarrekening 2000 had gesignaleerd, zou laten rusten onder de voorwaarde dat die kwesties in de jaarrekening over de eerste zeven maanden van 2001 adequaat zouden worden verwerkt. Vervolgens bleek echter dat aan die voorwaarde niet werd voldaan. JBR had overigens geen reden om aan de door Boekos aangeleverde cijfers te twijfelen. JBR d.w.z. [C.], die dit bericht verzond, is geen jurist en dat bericht moet dan ook niet door juristen op een goudschaaltje worden gewogen. Op basis van het woord ‘waived’ kan in dat bericht ook niet worden gelezen dat Zwanenberg daadwerkelijk afstand van artikel 4.1 SPA zou hebben gedaan. Voorts lag de verantwoordelijkheid voor de tekst en inhoud van de SPA volledig bij de juridische adviseurs van Miverco.
4.7. Daarnaast voert JBR nog de volgende verweren. Voor zover Miverco zal worden veroordeeld om meer aan Zwanenberg terug te betalen dan zij - Miverco - als koopprijs heeft ontvangen, heeft zij dat aan eigen schuld te wijten: zij heeft in het najaar van 2004 de mogelijkheid gehad om de zaak met Zwanenberg aldus in der minne te regelen dat zij alleen de ontvangen koopprijs zou dienen terug te betalen, doch Miverco heeft daarvan geen gebruik gemaakt. Voorts is de aansprakelijkheid van JBR via haar algemene voorwaarden beperkt tot het bedrag van de desbetreffende opdracht.
4.8. Met betrekking tot het geschilpunt inzake de al dan niet onjuiste voorlichting omtrent Zwanenberg’s afstand van artikel 4.1 SPA, sluit de rechtbank aan bij hetgeen zij bij het tussenvonnis in r.o. 4.5 heeft overwogen: zij is van oordeel dat JBR ([C.]) door middel van de bewuste passage (“Effectively …”) als eigen gevolgtrekking aangaf dat artikel 4.1 SPA - praktisch gesproken - haar betekenis had verloren. Volgens JBR zou deze passage en in het bijzonder de woorden "has been waived" (ten aanzien van artikel 4.1 SPA) niet inhouden dat daarvan (door Zwanenberg) afstand was gedaan. Daarbij beroept zij zich op ervaring van [C.] in een Engelstalige werkomgeving (Canada). Wat er van die ervaring ook zij, naar gewoon Engels spraakgebruik valt onder die woorden niets anders te verstaan dan dat van die clausule (door Zwanenberg) - praktisch gezien (“Effectively”) - afstand was gedaan. Die woorden kunnen door de genoemde ontvangers van dat bericht niet anders zijn begrepen.
4.9. Aan JBR kan echter worden toegegeven dat dit bericht als geheel bezien ook melding maakt van het voorlopige, voorwaardelijke karakter van het - in dat bericht weergegeven - standpunt van Zwanenberg. Ook dat komt al naar voren in het tussenvonnis (r.o. 2.6 resp. 4.5). Echter de bewuste passage ("Effectively …”) houdt ten aanzien van artikel 4.1 SPA een afrondende conclusie in en stelt - als conclusie - het voorwaardelijke karakter van Zwanenberg’s standpunt in de schaduw. Aldus is die passage geschikt om misverstanden in het leven te roepen.
4.10. De vraag of een redelijk bekwaam en redelijk handelend adviseur de mogelijkheid van een dergelijk misverstand had dienen te vermijden, m.a.w. of hier sprake is van een tekortkoming van JBR bij het vervullen van haar opdracht, kan hier evenwel in het midden blijven. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, ingeval Miverco en met name haar raadslieden destijds uit deze passage zouden hebben begrepen dat artikel 4.1 SPA haar betekenis - praktisch gezien - had verloren, zij (in het bijzonder haar raadslieden ) hebben verzuimd de leveringsakte in die zin te doen aanpassen. In zoverre zou dan sprake zijn geweest van eigen schuld aan de zijde van Miverco, gegeven dat JBR niet als juridisch adviseur optrad en niet bestreden is dat zij aldus geen verantwoordelijkheid droeg voor de juridische implicaties van de SPA c.q. de leveringsakte. In de leveringsakte zijn ten aanzien van bepaalde artikelen van de SPA veranderingen aangebracht, doch niet ten aanzien van de voor verkopers bezwarende bepaling van artikel 4.1 SPA. Hierbij wordt verwezen naar r.o. 4.6 en 4.7 van het tussenvonnis.
4.11 Een en ander leidt de rechtbank tot de conclusie dat de aan JBR verweten onjuiste voorlichting ten aanzien van artikel 4.1 SPA niet kan worden aangemerkt als een relevante oorzaak van de door Miverco geleden schade die erin bestaat dat zij een deel van de van Zwanenberg ontvangen koopsom aan deze moet terugbetalen. Aan het eigen schuld-verweer inzake het niet ingaan op het voorstel van Zwanenberg komt de rechtbank niet toe, aangezien de beslissing in de hoofdzaak er niet toe strekt dat Miverco aan Zwanenberg meer dient terug te betalen dan zij als koopsom voor de aandelen Boekos heeft ontvangen.
Onjuiste advisering ten aanzien van de koopprijs ?
4.12. Miverco verwijt JBR in de tweede plaats haar, Miverco, onjuist te hebben geadviseerd inzake de koopprijs, waardoor zij genoegen heeft genomen met een veel te lage koopprijs die enkel was gebaseerd op het eigen vermogen van Boekos. Miverco had geen enkel verstand van bedrijfswaarderingen en moest afgaan op het advies van JBR. Blijkens een rapport van [Adviesbureau] van juni 2006 was de ‘going concern’ waarde van de aandelen Boekos ƒ 27,5 miljoen en de liquidatiewaarde ƒ 21,9 miljoen, beide per datum overdracht. Deze waarderingen steunen op het business plan van Boekos, dat is opgesteld door JBR en enkel voor interne doeleinden, zodat het niet geflatteerd zal zijn. Voorts gaf dit business plan aan dat sommige dochtermaatschappijen c.q. productgroepen van Boekos winstgevend waren en andere niet. Miverco zou op basis daarvan in ieder geval de optie moeten hebben gehad om gezonde onderdelen te verkopen en de verlieslatende te sluiten. Ook dan zou de opbrengst veel hoger zijn geweest, aldus nog steeds Miverco.
4.13. JBR heeft dienaangaande het volgende aangevoerd. Er was in de eerste helft van 2001 een zeer slechte financiële situatie bij Boekos, die iedere maand verder achteruitging. Toen bleek dat alleen Zwanenberg een potentiële koper was, is [C.] teruggegaan naar Miverco, doch deze achtte niet-verkopen geen optie: men wilde van Boekos af. De verkopers hechtten mede grote waarde aan het doorgaan van de transactie met Zwanenberg omdat de verliezen - grosso modo ƒ 1 miljoen per maand - vanaf 29 juli 2001 voor rekening van Zwanenberg zouden zijn en tevens omdat Zwanenberg in het kader van de verkoop aan Miverco een tweetal grote leningen zou terugbetalen, wat zij ook heeft gedaan. Miverco had deze leningen verstrekt aan Boekos (ad in totaal ƒ 1.833.518,30) en moest vrezen dat Boekos die leningen niet zou kunnen terugbetalen. Een hoger bod dan ƒ 12 miljoen (met correctiemechanismen) was niet haalbaar en het was van de aanvang af duidelijk dat de koopsom via de correctiemechanismen minder zou worden. Niemand was bereid de door [Adviesbureau] genoemde prijs te betalen. Voorts had de mkz-crisis in het voorjaar van 2001 desastreuze gevolgen voor de vleesverwerkings-industrie. [Adviesbureau] heeft de effecten van die crisis alleen verwerkt door de ontwikkelingslijn lager te laten beginnen, maar heeft nagelaten de cumulatieve effecten daarvan op de cash flow in de ontwikkelingslijn tot uitdrukking te brengen.
4.14. De rechtbank overweegt als volgt. Deze door JBR aangevoerde concrete omstandigheden in de periode voorjaar en zomer 2001 zijn door Miverco onvoldoende bestreden. Die omstandigheden komen er in de kern op neer dat zich in feite toen maar één serieuze gegadigde had gemeld, nl. Zwanenberg, die zich jegens Miverco sterk maakte voor genoemde leningen, terwijl de situatie bij Boekos naar het inzicht van haar aandeelhouders medio 2001 zodanig was dat zij hun aandelen hoe dan ook wilden afstoten. Haar directeur en indirect aandeelhouder [A.] was op 30 december 2000 onverwacht overleden en in de loop van de eerste helft van 2001, toen de mkz-crisis heerste, maakte Boekos per saldo een verlies van ongeveer ƒ 1 miljoen per maand. Tegen die achtergrond faalt Miverco’s beroep op het rapport-[Adviesbureau], aangezien dit aan deze, voor het (op korte termijn) voortbestaan van Boekos bedreigende omstandigheden voor het overgrote deel voorbijgaat.
4.15. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook de tweede grondslag van Miverco’s vordering niet leidt tot toewijzing daarvan, dat de overige verweren van JBR onbesproken kunnen blijven, dat de vordering van Miverco jegens JBR moet worden afgewezen en dat Miverco als de in het ongelijk te stellen partij in de proceskosten moet worden veroordeeld. Een en ander is aan het slot van dit vonnis weergegeven.
5. Het geschil in de vrijwaringszaak Miverco / KPMG (rolnummer 05-3116)
5.1. Ten aanzien van het procesverloop verwijst de rechtbank in de eerste plaats naar r.o. 2 hierboven. Aan de akte van Miverco is een productie gehecht, waarop KPMG niet meer heeft gereageerd.
5.2. Voor wat betreft de vaststaande feiten verwijst de rechtbank eveneens naar het tussenvonnis en naar de correctie daarop, hierboven vermeld onder 3.1., inhoudend dat KPMG over de eerste zeven maanden van 2001 voor Boekos geen (concept-)jaarrekening heeft opgemaakt. In dit vrijwaringsgeding speelt een centrale rol KPMG’s brief d.d. 27 juni 2001. Daarbij zond zij aan Boekos haar concept-jaarrekening 2000 en maakte KPMG daarover een aantal opmerkingen. Die brief (prod. .5 M, in het vrijwaringsgeding) is in copie aan dit vonnis gehecht. Naast de hiervóór bedoelde feiten staat vast dat Miverco tegen de betreffende accountant, [B.], RA, een klacht heeft ingediend bij de Raad van Tucht voor Registeraccountants en Accountants-Administratieconsulenten te 's-Gravenhage, waarop bij uitspraak van 13 november 2006 afwijzend is beslist.
5.3. Miverco vordert veroordeling van KPMG tot betaling aan Miverco van het bedrag tot betaling waarvan Miverco (als gedaagde) in de hoofdzaak jegens Zwanenberg zal worden veroordeeld, dan wel een in goede justitie door de rechtbank vast te stellen bedrag, met kostenveroordeling inclusief rente daarover vanaf 14 dagen vanaf het (eind)vonnis.
5.4. Miverco voert daartoe het volgende aan.
- KPMG heeft de jaarrekening van Boekos over 2000 gecontroleerd. Zij heeft daarover geen definitieve goedkeurende verklaring afgegeven, maar wel heeft zij bij brief van 27 juni 2001 laten weten dat zij die verklaring zou afgeven, mits aan een aantal limitatief opgesomde voorwaarden zou zijn voldaan, waaraan ook ís voldaan.
- Achtergrond hiervan was de patstelling in de onderhandelingen omtrent de overname die was ontstaan ten aanzien van die jaarrekening. Aanvankelijk was het uitgangspunt bij deze overname dat de transactie kon worden gesloten op basis van definitieve en goedgekeurde jaarstukken. KPMG maakte in dat verband echter het voorbehoud van continuering van de onderneming. Dat voorbehoud kon slechts worden weggenomen door de overname, door de uitvoering van de transactie. Aldus hing de transactie af van de goedkeurende verklaring en hing de goedkeurende verklaring af van de transactie. De oplossing voor deze impasse werd gevonden in genoemde brief van KPMG: zij zou de jaarrekening na het afsluiten van de transactie goedkeuren. Zij wist dat dit het doel van de brief was.
- Haar controle was afgerond, behoudens ten aanzien van de in die brief limitatief opgesomde en afgehandelde punten die staan vermeld onder de zinsnede:
"In addition to the above the following open items exist:".
- Aldus heeft Miverco erop vertrouwd en erop mogen vertrouwen dat de definitieve jaarrekening van Boekos niet meer substantieel zou kunnen afwijken van het concept dat door KPMG was opgesteld en op basis daarvan heeft zij ingestemd met een transactie waarbij de koopsom gecorrigeerd zou worden op basis van het zichtbaar eigen vermogen van Boekos per ultimo 2000.
- Vervolgens is in de bindend advies-procedure vastgesteld dat dit zichtbare eigen ver¬mogen in de concept-jaarrekening ruim ƒ 5,4 miljoen hoger is voorgesteld dan het wer¬kelijk was. Aldus is Zwanenberg in staat gesteld dat bedrag bij verkopers te claimen.
- Blijkens het uitgebrachte bindend advies heeft KPMG verkeerde grondslagen gehan¬teerd betreffende de waardering van:
* immateriële activa (het merk ‘Kips”)
* materiële (vaste) activa
* investeringssubsidies
* voorraden en
* belastinglatenties.
- Extra pijnlijk is dat de fouten in die jaarrekening ook door KPMG (kantoor Enschede) zijn opgespoord, maar dan als adviseur van Zwanenberg.
Ter ondersteuning van een en ander wijst Miverco op schriftelijke verklaringen van de heren [D.], die tot 1 maart 2002 in dienst was van Boekos, laatstelijk als financieel directeur, en [E.], ten tijde van de overname van Boekos lid van haar raad van bestuur. Tevens heeft zij bij akte van 17 oktober 2007 gewezen op een memorandum van JBR aan de toenmalige raadsman van Zwanenberg d.d. 8 juni 2001, waarin JBR o.m. schrijft:
“The auditors of the Company have expressed that while there is willingness to approve the annual accounts, they are uncertain as to the book values of the Land &Buildings.”
5.5. KPMG voert bij wijze van verweer het volgende aan.
- De concept-jaarrekening van Boekos over 2000 is niet door KPMG opgesteld maar door Boekos zelf. KPMG had enkel opdracht deze te controleren.
- Deze opdracht was verstrekt door Boekos, niet door Miverco, die derhalve niet in de positie verkeert om KPMG aan te spreken op grond van wanprestatie.
- Bij haar brief van 27 juni 2001 heeft KPMG de stand van zaken met betrekking tot deze concept-jaarrekening gerecapituleerd. Zij heeft daarbij op de volgende punten gewezen (cva 21):
1. de continuïteit van Boekos moest zijn verzekerd;
2. de verkoop van de aandelen moest zijn gerealiseerd waarbij de koper de waarde¬ring van de materiële vaste activa en de latente belastingvorderingen in de con¬cept-jaarrekening zou moeten accepteren;
3. koper moest de intentie hebben om Boekos te integreren of het business plan 2001 van Boekos uit te voeren en te ondersteunen;
4. de financiering van Boekos zou moeten worden verzekerd;
5. de toelichtingen in de jaarstukken zouden mogelijk moeten worden herzien;
6. als niet aan de voorgaande punten zou worden voldaan zou de waardering van de materiële vaste activa en latente belastingvorderinge, de rubricering van de langlo¬pende schulden en de toelichtingen onderhevig zijn aan wijzigingen;
7. het verslag van de directie diende beschikbaar te zijn;
8. …
9. een memorandum van onderbouwing van de waardering van de immateriële vaste activa (het merk Kips) zou moeten worden opgesteld;
10. …
11. …
12. de schriftelijke bevestiging bij de jaarrekenening (de letter of representation) diende door de directie te worden getekend.
- Ten tijde van de aandelenoverdracht was niet voldaan aan al deze “voorwaarden”. Zo was niet voldaan aan de voorwaarde onder 2. Daarnaast heeft KPMG Boekos er des¬tijds op gewezen dat de immateriële vaste activa nadere onderbouwing behoefde. In het bijzonder op die beide punten heeft de bindend adviseur een correctie toegepast. Voorts heeft KPMG het onderzoek naar de getrouwheid van deze jaarrekening als gevolg van de verkoop van Boekos niet kunnen afronden, zodat KPMG’s controle over die jaarre¬kening niet is voltooid.
- KPMG heeft Miverco en Luissier er - voorafgaand aan de bindend advies-procedure -nogmaals op gewezen dat haar vestiging in Enschede Zwanenberg bijstond (brief van 11 februari 2002, prod. 8 dagvaarding). KPMG heeft in dat verband dan ook niet onzorgvuldig gehandeld. De verkopers hebben tegen die situatie ook nimmer bezwaar gemaakt.
5.6. Naar aanleiding van deze standpunten over en weer overweegt de rechtbank het volgende.
5.7. In het tussenvonnis is onder 2.2. vastgesteld dat KPMG de voorlopige jaarrekening over 2000 (concept) heeft opgemaakt. De rechtbank had dit afgeleid uit de reeds genoemde brief van 27 juni 2001. Bij die brief was het laatste concept van die jaarrekening gevoegd "Please find enclosed the draft annual report …".
Het woord 'opgemaakt' in voormelde overweging van het tussenvonnis heeft nader aanleiding gegeven tot debat tussen partijen.
5.8. Naar aanleiding daarvan merkt de rechtbank op dat het woord 'opgemaakt' niet inhoudt dat KPMG die jaarrekening van het begin af aan heeft geconcipiëerd. Het moet aldus worden begrepen: Boekos had eerder een concept voor die jaarrekening aangeleverd; daarin zijn door KPMG wijzigingen aangebracht: KPMG zond met haar brief van 27 juni 2001 het harerzijds aangepaste concept aan de directie van Boekos en in zoverre is dat aangepaste concept door KPMG opgemaakt.
5.9. In de eerste plaats is in geschil de vraag of uit de brief van 27 juni 2001 al dan niet volgt dat, indien zou zijn voldaan aan de vijf punten die volgen op de zinsnede op blz. 2 van die brief:"In addition to the above the following open items exist:", daarmee gegeven zou zijn dat KPMG de jaarrekening van Boekos over 2000 zou goedkeuren, waardoor de impasse die in het kader van de verkoop van de aandelen Boekos was ontstaan, zou zijn doorbroken. Bedoelde punten ("items") worden door Miverco aangeduid als voorwaarden voor KPMG's goedkeuring van die jaarrekening. Daaromtrent wordt het volgende overwogen.
5.10. Genoemde brief van KPMG geeft op die vraag geen expliciet antwoord en hoefde dat ook niet, nu zij was gericht aan Boekos, kennelijk haar opdrachtgeefster, en niet aan Miverco en/of Luissier.
5.11. De rechtbank kan er ook niet zonder meer van uitgaan dat juist is de mededeling van JBR (memorandum d.d. 8 juni 2001, overgelegd door Miverco) inzake de “willingness” (bereidheid) van KPMG om de jaarrekening van Boekos over 2000 goed te keuren, nu KPMG zich daarover nog niet heeft kunnen uitlaten. Als echter veronderstellenderwijs van die “willingness” zou worden uitgegaan, betekent dat nog niet dat KPMG vanaf 27 juni 2001 die jaarrekening zonder meer zou goedkeuren als (slechts) aan de onder 5.3. bedoelde voorwaarden zou zijn voldaan. Uit die brief, welke voor Miverco als basis voor haar vordering dient, blijkt immers dat er ook anderszins nog punten dienden te worden opgelost of uitgewerkt.
5.12. Bladzijde 1 van die brief d.d. 27 juni 2001 rept in de eerste plaats van finalisation (afwerking), wat iets anders is dan goedkeuring. Daarmee geeft KPMG aan dat er nog werkzaamheden moeten worden verricht voordat de jaarrekening gereed is, en wel afhankelijk van (“dependent on …”) de beslissingen met betrekking tot de toekomst van Boekos. Dit laatste punt kan als opgelost worden beschouwd, nu de aandelen van Boekos aan Zwanenberg zijn verkocht en geleverd. Daarnaast wordt echter - eveneens op blz. 1 - gesteld dat de koper (van de aandelen Boekos) de waardering van haar materiële vaste activa en de latente belastingvorderingen in de meegezonden concept-jaarrekening 2000 zou moeten accepteren. Dit is een belangrijk voorbehoud, waarmee KPMG te kennen geeft dat zij op basis van de daaraan in die concept-jaarrekening gegeven waardering niet zonder meer een goedkeurende verklaring zal afgeven. Dit voorbehoud gaat vooraf aan de in 5.3. aangehaalde passage op blz. 2 van die brief "In addition to the above the following open items exist:". Reeds uit dit voorbehoud volgt dat KPMG de jaarrekening niet zonder meer zou goedkeuren, als die (andere) "open items" zouden zijn afgehandeld.
5.13. Voor zover die andere "open items" als voorwaarden voor die, door KPMG te ge¬ven goedkeuring zouden kunnen worden gezien, is het volgende van belang. Eén van die items was dat er nog een memorandum ter onderbouwing van de waardering van de immate¬riële vaste activa (het merk Kips) zou moeten worden opgesteld. Vaststaat dat dit memoran¬dum in augustus 2001 namens Boekos is opgesteld en niet meer met KPMG is besproken. Echter, deze voorwaarde kan niet aldus worden begrepen dat het in verband met de beoogde goedkeuring van die jaarrekening voor KPMG voldoende zou zijn als er maar een dergelijk memorandum (door Boekos) zou zijn opgesteld, ongeacht de inhoud daarvan.
5.14. Een redelijke uitleg van die voorwaarde brengt mee - ook voor derden die van die brief zouden kennisnemen, zoals Miverco - dat KPMG zich dienaangaande het recht voorbehield om de door Boekos te geven onderbouwing van die waardering ter discussie te stellen. Dit vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort uit de algemeen bekende certificerende functie van een door een (register)accountant gegeven goedkeurende verklaring van een jaarrekening in het maatschappelijk verkeer, waarvan naast Boekos ook Miverco zich bewust moet zijn geweest.
5.15. Immers, in het maatschappelijk verkeer mogen derden verwachten dat de informa¬tie die door openbaarmaking van de jaarrekening en een goedkeurende verklaring naar buiten komt, naar het onafhankelijk en objectief inzicht van de accountant een getrouw beeld geeft en dat de jaarrekening voldoet aan de wettelijke vereisten en in overeenstemming is met de normen en standaarden die te dier zake in deze beroepsgroep algemeen worden aanvaard. Derden moeten er bij hun beslissingen op kunnen vertrouwen dat het gepresenteerde beeld niet misleidend is. Omgekeerd mogen derden er tegen die achtergrond niet van uitgaan dat een registeraccountant op voorhand toezegt een goedkeurende verklaring te zullen afgegeven mede op basis van gegevens en/of beschouwingen waarvan hij geen kennis heeft kunnen nemen.
5.16. Gelet op voorgaande moet de onder 5.3. gestelde vraag ontkennend worden beantwoord.
5.17. Door Miverco is niet betwist dat KPMG haar er meermalen op heeft gewezen dat KPMG's vestiging in Enschede Zwanenberg bijstond, o.m. in de bindend adviesprocedure, en dat Miverco naar aanleiding daarvan nimmer een protest heeft laten horen. Aldus levert ook die omstandigheid geen grond op die tot aansprakelijkheid van KPMG leidt.
5.18. Op de aanvankelijke stelling van Miverco dat KPMG haar, Miverco's, belangen in de bindend adviesprocedure onvoldoende heeft behartigd, is zij na verweer van KPMG niet meer teruggekomen. In het licht van dat verweer is die stelling onvoldoende onderbouwd, zodat de rechtbank daaraan voorbijgaat.
5.19. Op grond van een en ander dient de vordering van Miverco te worden afgewezen en dient Miverco als de in het ongelijk gestelde partij in deze vrijwaringszaak in de proceskosten te worden veroordeeld. Een en ander is hieronder weergegeven.
veroordeelt de rechtbank Miverco resp. Luissier in conventie, uitvoerbaar bij voorraad, om aan Zwanenberg te betalen
a) voor wat betreft de hoofdsom een bedrag in euro’s dat het equivalent is van ƒ 861.282,00 (Miverco) resp. ƒ 827.506,00 (Luissier), in beide gevallen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 1 september 2004 tot de dag der voldoening, alsmede
b) wegens buitengerechtelijke incassokosten een bedrag in euro’s dat het equivalent is van ƒ 17.225,64 (Miverco) en ƒ 16.550,12 (Luissier)
een en ander met bepaling dat partijen in conventie over en weer de eigen proceskosten dienen te dragen; voorts
wijst de rechtbank de vorderingen van Miverco en Luissier in reconventie af met veroordeling van hen in de proceskosten, uitvoerbaar bij voorraad, welke tot op heden aan de zijde van Zwanenberg worden begroot op € 3.870,- aan salaris procureur.
In de vrijwaringszaak Miverco / JBR (05-3115)
wordt de vordering van Miverco afgewezen en wordt zij veroordeeld , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, die aan de zijde van JBR tot op heden worden begroot op € 4.584,- aan verschotten en € 6.450,- aan salaris procureur.
In de vrijwarinszaak Miverco / KPMG (05-3116)
wordt de vordering van Miverco afgewezen en wordt zij veroordeeld , uitvoerbaar bij voorraad, in de proceskosten, aan de zijde van KPMG tot op heden worden begroot op € 4.584,- aan verschotten en € 6.450,- aan salaris procureur.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.C. Punt en in het openbaar uitgesproken op 9 juli 2008