ECLI:NL:RBSGR:2008:BG3771

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/36445
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting naar China

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Assen, op 3 november 2008 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van een Chinese vreemdeling die in bewaring was gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft geoordeeld dat er voldoende zicht op uitzetting naar China bestaat, maar dat de belangen van de eiser bij het opheffen van de bewaring op dat moment groter zijn dan het belang van de staat om de bewaring voort te zetten. De rechtbank heeft hierbij de lange duur van de bewaring, de inconsistenties in de landelijke jurisprudentie en het feit dat andere Chinese vreemdelingen al hun vrijheid hebben teruggekregen, meegewogen.

De eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. R.W. Koevoets, had eerder al beroep ingesteld tegen de voortduren van de bewaring. De rechtbank had op 9 oktober 2008 geoordeeld dat er zicht op uitzetting naar China was, maar in deze vervolgprocedure werd opnieuw de vraag gesteld of dit zicht nog steeds aanwezig was. De rechtbank concludeerde dat, ondanks de eerdere uitspraak, de omstandigheden zodanig waren veranderd dat de bewaring niet langer rechtmatig kon worden geacht.

De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, de maatregel van bewaring opgeheven en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de vreemdeling en de staat, vooral in het licht van de lange duur van de bewaring en de onduidelijkheid in de jurisprudentie.

Uitspraak

RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Assen
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/36445 VRONTN S4
Uitspraak van 3 november 2008 op het beroep tegen de maatregel van bewaring op grond van artikel 59 Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
[vreemdeling],
geboren [geboortedatum],
van Chinese nationaliteit,
IND-dossiernummer: [dossiernummer],
V-nummer: [V-nummer],
alias [naam],
thans verblijvende in het detentiecentrum Zeist,
eiser,
gemachtigde: mr. R.W. Koevoets, advocaat te Rotterdam,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. R.R. de Groot,
ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
Procesverloop
Bij besluit van 18 mei 2008 is eiser op de voet van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw 2000 in bewaring gesteld.
Bij uitspraak van 9 oktober 2008 heeft de rechtbank laatstelijk geoordeeld dat de voortduring en tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig zijn.
Eiser heeft op 10 oktober 2008 beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel van bewaring, waarbij is verzocht om toekenning van schadevergoeding.
Het beroep is behandeld ter openbare zitting van 30 oktober 2008. Eiser is aldaar niet in persoon verschenen, maar heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K.R. Verkaart, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde.
Overwegingen
Thans is aan de orde de vraag of zich sedert de sluiting van het onderzoek ter zake van het eerdere beroep feiten en omstandigheden hebben voorgedaan die (het voortduren van) de bewaring onrechtmatig maken. Hierbij is mede van belang of nog voldoende zicht bestaat op uitzetting van eiser.
Het beroep van eiser is voorzien van de gemotiveerde beroepsgrond dat zicht op uitzetting naar China op korte termijn ontbreekt.
Het beroep van de vreemdeling is een zogenaamd vervolgberoep. Ten aanzien van eiser heeft deze rechtbank en nevenzittingsplaats laatstelijk een uitspraak gedaan op 9 oktober 2008 en daarbij geoordeeld dat zicht op uitzetting op korte termijn naar China bestaat. Bij de beoordeling van het onderhavige vervolgberoep is de sluiting van het onderzoek ter zake van het eerdere beroep het vertrekpunt bij de beoordeling van de vraag of zicht op uitzetting naar China bestaat. Niet alleen in onderhavige zaak is het zicht op uitzetting aangenomen, ook in andere zaken van Chinese vreemdelingen is deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, tot dat oordeel gekomen. In de zaak met AWB-nummer 08/35470 heeft deze rechtbank op 23 oktober jongstleden geoordeeld dat zicht op uitzetting op korte termijn bestaat. Na het sluiten van het onderzoek in die zaak is ten behoeve van de vreemdeling door de Chinese autoriteiten op 21 oktober 2008 een laissez-passer afgegeven. Het betrof hier een Chinese vreemdeling die niet heeft meegewerkt aan zijn uitzetting, geen identiteitspapieren heeft overgelegd en geen andere relevante informatie heeft verstrekt.
Het afgeven van de laissez-passer in deze zaak is een feitelijke bevestiging van het oordeel van deze rechtbank dat zicht op uitzetting op korte termijn naar China bestaat.
De rechtbank is, onder verwijzing naar bovenstaande overweging, van oordeel dat ook thans zicht op uitzetting op korte termijn aanwezig kan worden geacht.
De rechtbank heeft ter zitting van 30 oktober 2008 aan partijen voorgehouden de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 9 oktober 2008 (200806882/1), gepubliceerd op www.raadvanstate.nl op 21 oktober 2008. De rechtbank begrijpt de Afdelingsuitspraak aldus dat de Afdeling heeft geoordeeld dat het zicht op uitzetting op 21 augustus 2008 ontbroken heeft voor alle Chinese vreemdelingen die op die dag in bewaring zaten nu de reden van het ontbreken van genoemd zicht gelegen is in de houding van de Chinese autoriteiten. De houding van de individuele Chinese vreemdeling is op 21 augustus 2008 (kennelijk) niet (meer) van belang. De Afdeling laat in genoemde uitspraak in het midden of het zicht op uitzetting is gaan herleven nadat op 8 september 2008 een laissez-passer is afgegeven door de Chinese autoriteiten. Naar het oordeel van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Assen, is dit minstgenomen het geval.
Ter zitting heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de rechtbank in onderhavige zaak dient voort te borduren op de eerder gedane uitspraak d.d. 9 oktober 2008 ten aanzien van deze vreemdeling. In rechte staat daardoor vast dat er sprake is van zicht op uitzetting naar China. Verder terugkijken in de tijd dan tot aan de datum van de vorige uitspraak is niet mogelijk. De genoemde Afdelingsuitspraak kan dan ook thans geen invloed meer hebben in onderhavige zaak.
Eisers gemachtigde was niet op de hoogte van de Afdelingsuitspraak maar stelde ter zitting dat deze ‘duidelijk’ was.
De rechtbank overweegt het volgende.
Ambtshalve is de rechtbank bekend dat de inbewaringstelling van Chinese vreemdelingen landelijk gezien geleid heeft tot een baaierd aan uitspraken die elkaar deels aanvullen, overlappen maar ook tegenspreken. Van een eenduidige lijn in de jurisprudentie van de rechtbank is in de loop van 2008 geenszins sprake geweest. De uitspraak van de Afdeling van 5 september 2008 (200805982/1) heeft hierin geen verandering gebracht. De rechtbank ziet zich thans gesteld voor de vraag of het voortduren van de bewaring in onderhavige zaak, na afweging van alle daarbij betrokken belangen, nog rechtmatig kan worden geacht.
De rechtbank is van oordeel dat de belangen van eiser bij het opheffen van de bewaring thans groter zijn dan het belang van de staat de bewaring te laten voortduren. Daarbij weegt de rechtbank mee de lange duur van de onderhavige bewaring, het warrige beeld dat uit de landelijke jurisprudentie rijst, het feit dat eiser op 21 augustus 2008 in bewaring zat, het belang van de rechtseenheid en het feit dat zo vele andere Chinezen wier bewaringen door deze rechtbank bij andere nevenzittingsplaatsen reeds zijn opgeheven inmiddels hun vrijheid hebben herkregen.
De bewaring is met ingang van heden onrechtmatig. De rechtbank oordeelt dat geen argumenten voor een schadevergoeding aanwezig zijn.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-beveelt de opheffing van de maatregel van de bewaring met ingang van heden;
-wijst het verzoek om schadevergoeding af;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van €644,-- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechts¬persoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank moet vergoeden.
Aldus gewezen door mr. L.J. Hofstra, rechter, in tegenwoordigheid van A.P. Kuiters, griffier.
, griffier.
, rechter.
Uitgesproken in het openbaar op 3 november 2008.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
Verzonden: