ECLI:NL:RBSGR:2008:BG3943

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/753272-08; 09/535571-07 (tul)
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verkrachting en opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die samen met een medeverdachte is beschuldigd van het medeplegen van verkrachting en het opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte op 14 maart 2008 het slachtoffer, een minderjarig meisje, hebben benaderd en gedwongen tot seksuele handelingen. Het slachtoffer heeft verklaard dat zij bang was voor de verdachte en dat zij de handelingen tegen haar wil heeft verricht. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer en getuigen als bewijs gebruikt om de schuld van de verdachte vast te stellen. De verdachte heeft eerder ontuchtige handelingen gepleegd met het slachtoffer, wat de ernst van de zaak vergroot. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet alleen schuldig is aan verkrachting, maar ook aan het bezit van XTC-pillen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder deelname aan een reclasseringsprogramma. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot schadevergoeding aan het slachtoffer en zijn er maatregelen genomen met betrekking tot inbeslaggenomen goederen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/753272-08; 09/535571-07 (tul)
's-Gravenhage, 11 november 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte A],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Rijnmond, HvB De IJssel" te Krimpen aan den IJssel,
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 10 juli 2008, 2 oktober 2008 en 28 oktober 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr L.C. Blok, advocaat te Leiden, is ter terechtzitting van 28 oktober 2008 verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr A.C. Kramer heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 2 primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 42 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, Regio Den Haag, ook als dat inhoudt dat hij zal deelnemen aan het Equip programma, zolang die instelling zulks nodig acht;
De officier van justitie heeft voorts gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter d.d. 4 oktober 2007 voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf voor de duur van een maand.
Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.570,--, onder oplegging van de schadevergoedings- maatregel met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat het op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage C aan dit vonnis is gehecht) onder 1 genummerde voorwerp, te weten 28 XTC pillen, zal worden onttrokken aan het verkeer.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1 primair.
Door de verdediging is bepleit dat niet bewezen kan worden dat de seksuele handelingen, het "pijpen" van verdachte (en de medeverdachte) door [slachtoffer] (nader te noemen het slachtoffer) niet uit vrije wil is geschied temeer nu zij op jonge leeftijd al "een ruim seksleven achter zich heeft en het met iedereen doet" en zij zelf heeft verklaard dat zij met verdachte een relatie heeft gehad. Verder acht de verdediging het van belang het gegeven dat het slachtoffer er ouder uitziet dan zij in werkelijkheid is. Daarnaast is door de verdediging aangevoerd dat tussen verdachte en het slachtoffer geen gemeenschap heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van de verklaringen van het slachtoffer en haar vriendin, [vriendin slachtoffer] (nader te noemen [vriendin]) en diverse andere getuigenverklaringen, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris afgelegd, staat het volgende vast:
Verdachte en de medeverdachte zijn op 14 maart 2008 naar het huis gekomen waar - onder anderen - het slachtoffer en [vriendin] op dat moment verbleven. Op het moment dat het slachtoffer hoorde dat verdachte en de medeverdachte voor de deur stonden, is zij samen met [vriendin] de trap op naar boven gerend alwaar zij zich hebben verstopt in een washok. Verdachte en de medeverdachte zijn op zoek gegaan naar de meisjes en nadat zij de meisjes in het washok hadden ontdekt is het slachtoffer meegetrokken in een kamer. Verdachte en de medeverdachte hebben daar seksuele handelingen bij het slachtoffer verricht en laten verrichten. Blijkens genoemde getuigenverklaringen mocht het slachtoffer de kamer pas verlaten nadat zij verdachte en de medeverdachte had gepijpt, waaruit kan worden afgeleid dat het slachtoffer deze handeling tegen haar wil heeft verricht . Verdachte heeft in dat verband bij de politie verklaard: "Kom, kom, dan mag je weg". Ook heeft verdachtes medeverdachte verklaard dat "[verdachte]", zijnde verdachte, het slachtoffer dwong om in de kamer te blijven. Volgens een getuige zag het slachtoffer "er bedroefd uit" toen zij uiteindelijk de kamer uit kwam.
Het slachtoffer heeft in haar verklaringen verklaard dat zij bang was voor verdachte en angst had dat hij haar zou slaan. Zij heeft verklaard dat zij tegen haar wil door verdachte en de medeverdachte is gepenetreerd en dat zij hen moest pijpen. [Vriendin] heeft verklaard dat zij de kamer enkele keren is binnen geweest en dat zij heeft gezien dat het slachtoffer werd gepenetreerd en dat zij verdachten pijpte, waarbij zij beide keren angstig oogde. Voorts heeft getuige [getuige X] verklaard dat verdachte en de medeverdachte hem hebben verteld dat zij "het meisje hadden geneukt", maar daarmee waren gestopt, kennelijk omdat het meisje ongesteld was; dat zij niet klaar waren gekomen; dat het condoom ook onder het bloed zat; dat zij allebei het condoom hebben gedragen. Deze getuige heeft ook gezien dat een hand van verdachte onder het bloed zat.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard in de kamer ernaast een condoom te hebben gehaald. Door de technische recherche is naast de matras in de desbetreffende kamer een gebruikt condoom aangetroffen en veiliggesteld voor onderzoek. In het NFI-rapport is vervolgens vastgesteld dat het condoom bloed- en celmateriaal bevatte dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig is van het slachtoffer en bovendien celmateriaal bevat afkomstig van een tweede (mannelijke) celdonor. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte en/of zijn mededader het slachtoffer ook vaginaal hebben gepenetreerd.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich, samen met een medeverdachte, schuldig heeft gemaakt aan verkrachting.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de gestelde ruime seksuele ervaring van het slachtoffer en het feit dat zij in haar jonge leven met veel jonge mannen seks zou hebben gehad en zij er ouder uit zou zien dan zij werkelijk is aan het voorgaande niet afdoet.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een medeverdachte een meisje verkracht. Verdachte heeft eerder met dit meisje dat destijds veertien jaar was ontuchtige handelingen gepleegd. Verdachte heeft zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren boven de gevoelens en belangen van het slachtoffer. Verdachte heeft niet getoond het kwalijke van zijn handelen in te zien. Hij heeft op een onaanvaardbare wijze gebruik gemaakt van zijn overwicht op het slachtoffer, hetgeen getuigt van een volkomen gebrek aan respect voor de lichamelijke integriteit en privacy van het slachtoffer. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan.
Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het bezit van een aantal XTC pillen.
De rechtbank heeft acht geslagen op een voorlichtingsrapport van Palier, forensische en intensieve zorg, te 's Gravenhage d.d. 1 juli 2008. In dit rapport adviseert de opsteller van het rapport een deel voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte zal deelnemen aan het Equip programma.
De rechtbank houdt voorts rekening met het rapport van prof. dr. R.A.R. Bullens, psycholoog te Amsterdam d.d. 3 april 2008, omtrent verdachtes persoonlijkheid.
Verdachte is - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het documentatieregister - in het verleden met politie en justitie in aanraking gekomen en is eerder ter zake van diefstal en heling veroordeeld. Die veroordeling heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden zich opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken. Verdachte liep bovendien in een proeftijd.
Op grond van al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en met in achtneming van de genoemde adviezen, acht de rechtbank een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij.
De wettelijke vertegenwoordiger van het slachtoffer, [wettelijk vertegenwoordiger], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.570,--.
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 1.500,--, als voorschot op een vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen, nu namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van de onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde feiten.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de onder 1 primair en 2 subsidiair bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en verdachte voor deze feiten zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,--, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
De rechtbank bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
Vordering tenuitvoerlegging
De rechtbank acht termen aanwezig voor toewijzing van de vordering van de officier van justitie van 6 mei 2008 tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde gevangenisstraf, waartoe verdachte werd veroordeeld bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 4 oktober 2007, nu uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat verdachte de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd, doordat deze zich voor het einde van de proeftijd die bij voormeld vonnis was opgelegd, wederom heeft schuldig gemaakt aan strafbare feiten.
Inbeslaggenomen voorwerp.
De rechtbank zal het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp onttrekken aan het verkeer. Dit voorwerp is voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 14g, 36b, 36c, 36d, 36f, 47, 55, 242, 245 van het Wetboek van Strafrecht;
- 2, 10 van de Opiumwet, en de daarbij behorende lijst I.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder
2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder
1 primair, 2 subsidiair en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Feit 1 primair:
Medeplegen van verkrachting;
Feit 2 subsidiair:
Met iemand die de leeftijd van twaalf jaren, maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
Feit 3:
Opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 30 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 30 maart 2008,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 2 april 2008,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 12 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, Regio Den Haag, ook als dat inhoudt dat hij zal deelnemen aan het Equip programma, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer], [wettelijk vertegenwoordiger], wonende te [adres], een bedrag van € 1.500,--;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.500,-- , ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voorwaardelijk opgelegd bij voormeld vonnis van de politierechter in deze rechtbank d.d. 4 oktober 2007, gewezen onder parketnummer 09/535571-07, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand;
verklaart onttrokken aan het verkeer het op de beslaglijst onder 1 genummerde voorwerp, te weten: 28 XTC pillen;
Dit vonnis is gewezen door
mrs P. Poustochkine, voorzitter,
M. van Seventer en H. Dragtsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr P.B. Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2008.