RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
SECTOR STRAFRECHT
MEERVOUDIGE KAMER
(VERKORT VONNIS)
parketnummers 09/753238-08
's-Gravenhage, 11 november 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte B],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986,
wonende [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "P.I. Haaglanden, P.C.S. Unit 2, 's-Gravenhage,
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 10 juli 2008, 2 oktober 2008 en 28 oktober 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr H. Kamphuis, advocaat te Leiden, is ter terechtzitting van 28 oktober 2008 verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr A.C. Kramer heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 1 jaar voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, Regio Den Haag, ook als dat inhoudt dat hij zal deelnemen aan het Equip programma, zolang die instelling zulks nodig acht;
Voorts heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 3.570,--, onder oplegging van de schadevergoedings- maatregel met bepaling dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder 2 primair, subsidiair en meer subsidiair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De verklaringen van het slachtoffer en de aangifte door de moeder van het slachtoffer worden niet gestaafd door andere (ondersteunende) bewijsmiddelen.
De rechtbank is daarom van oordeel dat het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte deze feiten heeft begaan, ontbreekt.
Bewijsoverweging met betrekking tot feit 1 primair, alsmede bewijsverweer met betrekking tot medeplegen.
Door de verdediging is bepleit dat niet bewezen kan worden dat de seksuele handelingen, het "pijpen" van verdachte (en de medeverdachte) door [slachtoffer] (nader te noemen het slachtoffer) niet uit vrije wil is geschied temeer nu zij op jonge leeftijd al "een ruim seksleven achter zich heeft en het met iedereen doet" en zij zelf heeft verklaard dat zij met verdachte een relatie heeft gehad. Verder acht de verdediging het van belang .dat het slachtoffer er ouder uitziet dan zij in werkelijkheid is. Daarnaast is door de verdediging aangevoerd dat tussen verdachte en het slachtoffer geen gemeenschap heeft plaatsgevonden.
De rechtbank overweegt het volgende.
Op grond van de verklaringen van het slachtoffer en haar vriendin [vriendin slachtoffer] (nader te noemen [vriendin]) en diverse andere getuigenverklaringen, zowel bij de politie als bij de rechter-commissaris afgelegd, staat het volgende vast:
Verdachte en de medeverdachte zijn op 14 maart 2008 naar het huis gekomen waar - onder anderen - het slachtoffer en [vriendin] op dat moment verbleven. Op het moment dat het slachtoffer hoorde dat verdachte en de medeverdachte voor de deur stonden, is zij samen met [vriendin] de trap op naar boven gerend alwaar zij zich hebben verstopt in een washok. Verdachte en de medeverdachte zijn op zoek gegaan naar deze meisjes en nadat zij de meisjes in het washok hadden ontdekt, is het slachtoffer meegetrokken in een kamer. Verdachte en de medeverdachte hebben daar seksuele handelingen bij het slachtoffer verricht en laten verrichten. Blijkens genoemde getuigenverklaringen mocht het slachtoffer de kamer pas verlaten nadat zij verdachte en de medeverdachte had gepijpt, waaruit kan worden afgeleid dat het slachtoffer deze handelingen tegen haar wil heeft verricht. De medeverdachte heeft in dat verband bij de politie verklaard: "Kom, kom, dan mag je weg". Ook heeft verdachte verklaard dat "[medeverdachte A]", zijnde de medeverdachte, het slachtoffer dwong om in de kamer te blijven. Volgens een getuige zag het slachtoffer "er bedroefd uit" toen zij uiteindelijk de kamer uit kwam.
Het slachtoffer heeft in haar verklaringen verklaard dat zij bang was voor de medeverdachte en angst had dat hij haar zou slaan. Zij heeft verklaard dat zij tegen haar wil door verdachte en de medeverdachte is gepenetreerd en dat zij hen moest pijpen. [Vriendin] heeft verklaard dat zij de kamer enkele keren is binnen geweest en dat zij heeft gezien dat het slachtoffer werd gepenetreerd en dat zij verdachten pijpte, waarbij zij beide keren angstig oogde. Voorts heeft getuige [getuige X] verklaard dat verdachte en de medeverdachte hem hebben verteld dat zij "het meisje hadden geneukt", maar dat zij waren gestopt kennelijk omdat het meisje ongesteld was; dat zij niet klaar waren gekomen; dat het condoom ook onder het bloed zat; dat zij allebei het condoom hebben gedragen. Deze getuige heeft ook gezien dat een hand van verdachtes medeverdachte onder het bloed zat.
De medeverdachte heeft in de kamer ernaast een condoom te hebben gehaald. Door de technische recherche is naast de matras in de desbetreffende kamer een gebruikt condoom aangetroffen en veiliggesteld voor onderzoek. In het NFI-rapport is vervolgens vastgesteld dat het condoom bloed- en celmateriaal bevatte dat met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig is van het slachtoffer en bovendien celmateriaal bevat afkomstig van een tweede (mannelijke) celdonor. De rechtbank concludeert hieruit dat verdachte en/of zijn mededader het slachtoffer ook vaginaal hebben gepenetreerd.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verdachte en de medeverdachte het slachtoffer hebben gedwongen tot het begaan/ondergaan van seksuele handelingen.
Voor medeplegen is vereist dat meerdere daders nauw en bewust hebben samengewerkt aan een strafbaar feit en dat zij dit gezamenlijk hebben uitgevoerd. Voor de vereiste gezamenlijke uitvoering is echter ook niet nodig dat de medepleger aan alle delictshandelingen deelneemt. Ondersteunende handelingen kunnen ook medeplegen opleveren als de samenwerking maar nauw en volledig is geweest.
Naar het oordeel van de rechtbank is in casu sprake geweest van een nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en de medeverdachte ten aanzien van de seksuele handelingen met het slachtoffer. Zijn bijdrage aan het geheel is naar het oordeel van de rechtbank dermate groot en wezenlijk dat gesproken moet worden van medeplegen temeer verdachte zich op geen enkel moment heeft gedistantieerd van het gebeuren in de desbetreffende kamer in het huis.
Op grond van voornoemde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank bewezen dat verdachte zich, samen met een medeverdachte, schuldig heeft gemaakt aan verkrachting.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat de gestelde ruime seksuele ervaring van het slachtoffer en het feit dat zij in haar jonge leven met veel jonge mannen seks zou hebben gehad en zij er ouder uit zou zien dan zij werkelijk is, aan het voorgaande niet afdoet,
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank wettig bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het op de dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft samen met een medeverdachte een jong meisje verkracht. Verdachte heeft zijn eigen lustgevoelens laten prevaleren boven de gevoelens en belangen van het slachtoffer. De rechtbank rekent het verdachte zwaar aan dat hij respectloos een ernstig inbreuk heeft gemaakt op de privacy en lichamelijke integriteit van zijn slachtoffer.
De rechtbank heeft acht geslagen op een voorlichtingsrapport van Palier, forensische en intensieve zorg, te 's Gravenhage d.d. 1 juli 2008. In dit rapport adviseert de opsteller van het rapport een deel voorwaardelijke straf op te leggen met daarbij de bijzondere voorwaarde dat verdachte zal deelnemen aan het Equip programma.
De rechtbank houdt voorts rekening met het rapport van prof. dr. J.J. Baneke, klinisch en forensisch psycholoog te Enschede d.d. 5 juli 2008 omtrent verdachtes persoonlijkheid.
Verdachte is - blijkens een hem betreffend uittreksel uit het documentatieregister d.d. 1 april 2008 - in het verleden met politie en justitie in aanraking gekomen en is eenmaal veroordeeld ter zake van winkeldiefstal.
Op grond van al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien en met in achtneming van de genoemde adviezen, acht de rechtbank een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf van na te noemen duur passend en geboden onder toepassing van een bijzondere voorwaarde. Met name verdachtes persoonlijkheid en mindere rol heeft de rechtbank er toe gebracht hem een lagere straf op te leggen dan zijn mededader.
De vordering van de benadeelde partij.
De wettelijke vertegenwoordiger van het slachtoffer, [wettelijk vertegenwoordiger], wonende te [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 3.570,--.
De rechtbank acht deze vordering, voor zover deze betrekking heeft op een bedrag van € 1.500,--, als voorschot op een vergoeding ter zake van immateriële schade tot dat bedrag naar billijkheid toewijsbaar en in zoverre eenvoudig vast te stellen, nu namens de verdachte de omvang daarvan niet is betwist en nu vast is komen te staan dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde feit.
De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige deel van de vordering niet-ontvankelijk verklaren, aangezien dit deel van de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat het zich leent voor behandeling in deze strafzaak. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Dit brengt mee, dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel.
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 primair bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 1.500,--, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer].
De rechtbank bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 47, 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de bij dagvaarding onder
2 primair, subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde feiten heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder
1 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
Medeplegen van verkrachting;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 30 maart 2008,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 2 april 2008,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 6 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, Regio Den Haag, ook als dat inhoudt dat hij zal deelnemen aan het Equip programma, zolang die instelling zulks nodig acht;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij gedeeltelijk toe en veroordeelt verdachte voorts om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de wettelijk vertegenwoordiger van [slachtoffer], [wettelijk vertegenwoordiger], wonende te [adres], een bedrag van € 1.500,--;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat zij dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
legt aan verdachte op de verplichting tot betaling aan de staat van een bedrag groot € 1.500,-- , ten behoeve van het slachtoffer genaamd [slachtoffer];
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 30 dagen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat gehele of gedeeltelijke voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, dan wel bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de mededader opgelegde, verplichting tot betaling aan de staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
Dit vonnis is gewezen door
mrs P. Poustochkine, voorzitter,
M. van Seventer en H. Dragtsma, rechters,
in tegenwoordigheid van mr P.B. Vos, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 november 2008.