ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5111
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- T. van Rij
- L.M. Holdert
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de werkzaamheid van een B.V. in het kader van de Successiewet 1956
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 september 2008, staat de vraag centraal of de werkzaamheden van de besloten vennootschap (B.V.) [B] voldoen aan de voorwaarden voor de bedrijfsopvolgingsfaciliteit onder de Successiewet 1956. Eiser, [X], heeft bezwaar gemaakt tegen een aanslag in het recht van successie die hem was opgelegd vanwege een verkrijging in 2003. De inspecteur van de Belastingdienst, vertegenwoordigd door [P], heeft de aanslag gehandhaafd. Tijdens de zitting op 28 augustus 2008 is het onderzoek gestart, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn advocaten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de B.V. panden verhuurt die in de jaren '70 door een aannemingsbedrijf, dat destijds door de B.V. werd geëxploiteerd, zijn gebouwd. De kern van het geschil betreft de vraag of de B.V. zich bezighoudt met het beleggen van vermogen of met een daarmee overeenkomende werkzaamheid, zoals vereist door artikel 35b van de Successiewet 1956. De rechtbank heeft geoordeeld dat eiser onvoldoende feiten en omstandigheden heeft aangevoerd die rechtvaardigen dat de werkzaamheden van de B.V. verder gaan dan het beleggen van vermogen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen verwezen naar relevante wetgeving, waaronder artikel 8 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, en heeft geconcludeerd dat de periode tussen de realisatie van de panden en de verkrijging in 2003 te lang is om een samenhang te veronderstellen. De omstandigheid dat eiser in dienst is van de B.V. en dat de exploitatie vanuit een gehuurd pand plaatsvindt, werd niet als voldoende zwaarwegend beschouwd om tot een ander oordeel te komen. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.