ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5185

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
14 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/45571. 07/45572, 07/45573
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toetsing van de afwijzing van een verblijfsvergunning op basis van schrijnende omstandigheden en medische klachten

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 14 november 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Congolese vrouw, en de Staatssecretaris van Justitie. Eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op basis van gezinshereniging, maar deze was afgewezen. Eiseres stelde dat zij vrijgesteld diende te worden van het mvv-vereiste op grond van de hardheidsclausule, omdat zij psychische klachten had die zouden verergeren bij terugkeer naar de Democratische Republiek Congo (DRC). De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris niet voldoende had gemotiveerd waarom de situatie van eiseres niet als schrijnend kon worden aangemerkt. De rechtbank wees op de medische klachten van eiseres en de onzekere veiligheidssituatie in de DRC, die niet adequaat waren behandeld in het bestreden besluit. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde het besluit van de Staatssecretaris, met de opdracht om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak. De rechtbank verklaarde het beroep inzake de reguliere verblijfsvergunning ongegrond, maar wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris in de proceskosten moest worden veroordeeld.

Uitspraak

Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
voorzieningenrechter
Uitspraak
artikel 8:70 en 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw)
reg. nrs.:
AWB 07/45571 (beroep 14/1-brief)
AWB 07/45572 (beroep vergunning verblijf bij partner)
AWB 07/45573 (voorlopige voorziening)
V-nr: 200.750.8559
inzake:
[eiseres], geboren op [1973], van Congolese nationaliteit,
wonende te Amsterdam, eiseres/verzoekster, hierna te noemen eiseres
gemachtigde: mr. E.M. van de Sande Bakhuijzen, advocaat te Amsterdam,
tegen:
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.M.K. Frijters, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het ministerie van Justitie.
1. PROCESVERLOOP
1.1 Bij brief van 29 oktober 2003 heeft verweerder een reactie gegeven op de 14/1-brief van eiseres van 12 augustus 2003. Op 5 december 2003 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen deze reactie en dit bezwaar is bij besluit van 17 september 2004 niet-ontvankelijk verklaard. Bij besluit van 8 november 2007 is dit besluit vervolgens ingetrokken en is tevens het bezwaarschrift ongegrond verklaard. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiseres na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiseres Nederland uit eigen beweging binnen 4 weken moet verlaten. Op 5 december 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Volgens het besluit schort het beroep de rechtsgevolgen niet op.
1.2 Bij besluit van 19 november 2004 heeft verweerder de aanvraag van eiseres van 5 juli 2004 tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw met als doel “verblijf bij partner” afgewezen. Eiseres heeft op 3 december 2004 bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter, nevenzittingsplaats Haarlem, heeft dit verzoek op 9 februari 2005 toegewezen (AWB 04/53906). Eiseres is op 8 augustus 2007 gehoord door een ambtelijke commissie. Dit gehoor had betrekking op beide (14/1 brief en aanvraag vergunning ‘verblijf bij partner’) door eiseres gevoerde procedures. Het door eiseres ingestelde bezwaar is bij besluit van 8 november 2007 ongegrond verklaard. Het besluit vermeldt onder meer de rechtsgevolgen dat eiseres na bekendmaking van het besluit niet meer rechtmatig in Nederland verblijft en dat eiseres Nederland uit eigen beweging binnen 4 weken moet verlaten. Op 5 december 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. Volgens het besluit schort het beroep de rechtsgevolgen niet op.
1.3 Bij brief van 5 december 2007 is verzocht een voorlopige voorziening te treffen die ertoe strekt de uitzetting te verbieden totdat op de beide beroepen is beslist.
1.4 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2008. Eiseres is aldaar vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig de partner van eiseres en O. Bouineau als tolk in de Franse taal.
1.5 De voorzieningenrechter/rechtbank, hierna te noemen: rechtbank, heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
2. FEITEN
2.1 Eiseres heeft op 21 september 2001 een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 15 april 2002 is deze aanvraag afgewezen en het tegen dit besluit ingestelde beroep is op 9 december 2002 ongegrond verklaard (AWB 02/36715).
3. OVERWEGINGEN BETREFFENDE PROCEDURE VERGUNNING VERBLIJF BIJ PARTNER
3.1 In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van de aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning ongegrond verklaard. Eiseres beschikt niet over een geldige machtiging tot voorlopige verblijf (mvv) en kan op de aangevoerde gronden hiervan ook niet worden vrijgesteld. Blijkens het advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) is de gezondheidstoestand van eiseres niet dusdanig dat gesproken kan worden van een medische noodsituatie. Hoewel de behandelingsmogelijkheden in Kinshasa voor eiseres onvoldoende zijn en medicatietoevoer niet is gegarandeerd, is niet gebleken dat het uitblijven van de behandeling in dit geval zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Verder blijkt uit het advies niet dat het voor eiseres onverantwoord is om te reizen. Er is geen bewijs dat eiseres niet over een paspoort kan beschikken. Ten slotte merkt verweerder op dat de weigering om eiseres vrij te stellen van het mvv-vereiste, geen schending oplevert van artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
3.2 Eiseres stelt dat zij dient te worden vrijgesteld van het mvv-vereiste op grond van artikel 3.71, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), de zogenaamde hardheidsclausule.
Eiseres stelt dat er sprake is van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit, nu in het BMA-advies niet is ingegaan op de mogelijkheid dat eiseres, met het oog op haar psychische klachten, zal ‘retraumatiseren’ bij terugkeer naar het land van herkomst. Zij wijst in dit kader op een overgelegde brief van haar psychiater van 21 september 2007, waarin deze schrijft dat de klachten van eiseres bij terugkeer naar de Democratische Republiek Congo (DRC) zullen verergeren.
Ook is het bestreden besluit niet afdoende ingegaan op de stelling van eiseres dat zij niet in het bezit kan komen van een paspoort en derhalve niet terug kan keren naar haar land van herkomst. Voorts dient, blijkens een website van de Congolese afvaardiging in New York, een aanvrager van een paspoort een verblijfsvergunning én een oud paspoort of een nationaliteitsverklaring over te leggen om in het bezit te worden gesteld van een nieuw paspoort. Eiseres kan aan deze voorwaarden niet voldoen.
Ten slotte heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom geen sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM. In dit kader merkt zij op dat de veiligheidssituatie in de DRC onzeker is en dat seksueel geweld op grote schaal plaats vindt. Het zal voor eiseres niet mogelijk zijn om in de DRC een normaal familieleven uit te oefenen, nu zij aldaar niet behandeld kan worden voor haar posttraumatische stressstoornis (PTSS).
3.3 Ter zitting is er namens eiseres op gewezen dat het rapport van het BMA onvoldoende ingaat op de mogelijkheid tot behandeling in de DRC. Dit rapport ziet enkel op een tijdelijk verblijf in de DRC.
3.4 Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vw worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
3.5 Vaststaat dat eiseres niet beschikt over een geldige mvv en niet behoort tot één van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorieën vreemdelingen die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Aan de orde is derhalve de vraag of verweerder bij afweging van de betrokken belangen in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat het beroep van eiseres op de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb, niet slaagt.
3.6 Gelet op de bedoeling van de wetgever hoeft verweerder slechts in zeer uitzonderlijke gevallen toepassing te geven aan de hardheidsclausule. Aan verweerder komt in deze een ruime beoordelingsmarge toe.
3.7 Eiseres heeft allereerst aangevoerd dat zij in aanmerking dient te komen voor vrijstelling van het mvv-vereiste, omdat de ambassade voor onbepaalde tijd geen paspoorten afgeeft. Eiseres heeft in dit kader een brief van de Congolese ambassade overgelegd waaruit blijkt dat zij op dat moment geen paspoorten uitreiken. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet is gebleken dat het voor eiseres onmogelijk is om in het bezit te komen van een paspoort, nu er blijkens de overlegde brief van de Congolese autoriteiten slechts sprake is van een, wellicht tijdelijk, bevoorradingsprobleem. De overgelegde tekst van de website van de Congolese afvaardiging in New York maakt dit niet anders, nu niet duidelijk is of op de gestelde voorwaarden op de site uitzonderingen mogelijk zijn en of aan eiseres dezelfde voorwaarden gesteld zullen worden.
3.8 De rechtbank volgt eiseres ook niet in haar standpunt dat zij gelet op haar medische situatie vrijgesteld dient te worden van het mvv-vereiste. Doorslaggevend in dit verband is het BMA-advies waarin de arts aangeeft dat uit het verloop van de ziektegeschiedenis niet een dermate ernstige psychiatrische stoornis blijkt, dat het uitblijven van de behandeling van eiseres zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. De door eiseres overgelegde medische informatie biedt geen concreet aanknopingspunt voor twijfel aan de juistheid dan wel volledigheid van voormeld advies van het BMA. Dat het rapport van de BMA niet ingaat op de situatie van langdurig verblijf in de DRC maakt niet dat verweerder zich niet had mogen baseren op dit rapport, nu de mogelijke consequenties voor de vreemdeling die het achterblijven van een medische behandeling op langere termijn heeft, volgens bestendige jurisprudentie geen gewicht in de schaal leggen bij beantwoording van de vraag of aanleiding bestaat om af te zien van toepassing van het mvv-vereiste.
3.9 Ook het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM, leidt niet tot een ander oordeel. Het tegenwerpen van het mvv-vereiste zal slechts in uitzonderlijke gevallen schending van dit artikel opleveren, nu de uit het mvv-vereiste voortvloeiende verplichting Nederland te verlaten in beginsel slechts tijdelijk van aard is. Van dusdanige bijzondere omstandigheden is niet gebleken. De rechtbank volgt verweerder in het betoog dat een beroep op de algemene veiligheidssituatie in de DRC mogelijk aan een eventuele aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ten grondslag kan worden gelegd, maar niet aan de orde kan komen in het kader van een beroep op de hardheidsclausule.
3.10 De conclusie is dat het bestreden besluit de rechterlijke toets kan doorstaan. Daarom zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren.
4. OVERWEGINGEN BETREFFENDE 14-1 PROCEDURE
4.1 In het bestreden besluit heeft verweerder de brief van 12 augustus 2003 aangemerkt als een aanvraag tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op grond van artikel 3.4, derde lid, van het Vb en de aanvraag alsnog inhoudelijk behandeld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het samenstel van factoren dat door eiseres is aangevoerd niet zodanig uitzonderlijk en van schrijnende aard is, dat om die reden aan eiseres verblijf zou moeten worden toegestaan. De bevoegdheid om een zodanige vergunning te verlenen is bedoeld voor gevallen waar geen reguliere vergunning kan worden verleend. Eiseres heeft niet aangetoond dat zij niet aan de voorwaarden voor gezinsvorming of gezinshereniging kan voldoen. Eiseres heeft geen bewijzen overgelegd van haar burgerlijke status. Niet is gebleken dat eiseres enige poging heeft ondernomen om aan documenten te komen. Ook het feit dat de partner en de oudste kinderen van eiseres in het bezit zijn van een verblijfsvergunning, is geen reden om over te gaan tot verblijfsaanvaarding van eiseres. Voor asielgerelateerde gronden verwijst verweerder naar de asielprocedure. Ten slotte merkt verweerder op dat de weigering om eiseres in het bezit te stellen van een vergunning, geen schending oplevert van artikel 8 van het EVRM. Niet is gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat er sprake is van een positieve verplichting tot verblijfsaanvaarding. Van belang is dat niet is aangetoond dat nooit aan de voorwaarden voor gezinsvorming of gezinshereniging kan worden voldaan. Ook is niet gebleken van een objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Immers, de partner noch de kinderen zijn in het bezit van een verblijfsvergunning asiel. Bij de vestiging van het gezinsleven in Nederland wisten of hadden eiseres en haar partner redelijkerwijs kunnen weten dat het verblijf van betrokkene in Nederland niet rechtmatig was.
4.2 Voor de beroepsgronden van eiseres verwijst de rechtbank allereerst naar de gronden van beroep zoals vermeld onder 3.2. Daarnaast stelt eiseres dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom zij niet in het bezit wordt gesteld van de gevraagde vergunning, nu zij aan een meerderheid van alle zwaarwegende criteria voldoet zoals genoemd in de brief van het ministerie van Justitie van 21 februari 2007 aan de Tweede Kamer. Hierbij benadrukt eiseres onder meer dat haar partner in het bezit is van een verblijfsvergunning. Eiseres heeft, naast een zoon die woonachtig is in de DRC, twee minderjarige kinderen in Nederland.
4.3 Ter zitting is namens eiseres naar voren gebracht dat de aanspraak op de 14/1 vergunning op zijn eigen merites moet worden bekeken en niet dient te worden gekoppeld aan de vraag of eiseres wel of niet voldoet aan de voorwaarden van de aangevraagde reguliere vergunning. Verder is in het kader van de toetsing aan artikel van het 8 EVRM van belang dat het gezinsleven, anders dan verweerder stelt, in de DRC is ontstaan. Ten slotte bestaan er objectieve belemmeringen om het gezinsleven in de DRC uit te oefenen, omdat er blijkens het BMA-advies onvoldoende behandelingsmogelijkheden zijn voor eiseres.
4.4 Verweerder heeft ter zitting gesteld dat in de beoordeling in het kader van een eventuele aanspraak op een 14/1 vergunning wel degelijk meespeelt dat eiseres haar aanvraag voor een vergunning met als doel ‘verblijf bij partner’ niet kansloos is. Verweerder heeft in het bestreden besluit laten meewegen dat er nog een (reguliere) procedure loopt. Deze omstandigheid kan echter niet gezien worden als een beletsel om de gevraagde 14/1 vergunning te verlenen.
4.5 Op grond van artikel 14, tweede lid, van de Vw wordt een verblijfsvergunning als bedoeld in dat artikel verleend onder beperkingen, verband houdende met het doel waarvoor het verblijf is toegestaan. In artikel 3.4, eerste lid, van het Vb zijn de bedoelde beperkingen opgesomd
4.6 Ingevolge artikel 3.4, derde lid, Vb kan Onze Minister de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw verlenen onder een andere beperking dan genoemd in het eerste lid, tenzij het doel waarvoor de vreemdeling in Nederland wil verblijven een zodanig verband houdt met de situatie in het land van herkomst dat voor de beoordeling daarvan naar het oordeel van Onze Minister de indiening van een aanvraag als bedoeld in artikel 28 van de Vw noodzakelijk is. Blijkens de Nota van Toelichting op dit artikel kan het daarbij gaan zowel gaan om groepen van gevallen, waarvoor (nog) geen specifieke beperking bestaat, als om zeer bijzondere individuele gevallen.
4.7 Op 14 januari 2003 heeft de toenmalige Minister van Vreemdelingenzaken en Integratie tijdens een bijeenkomst met VluchtelingenWerk Nederland ten aanzien van uitgeprocedeerde asielzoekers in algemene zin de bereidheid uitgesproken om in schrijnende gevallen gebruik te maken van zijn discretionaire bevoegdheid om een verblijfsvergunning te verlenen.
4.8 In een brief van 21 februari 2007 (TK 2006-2007, 19 637, nr. 1131), waarover tijdens het gehoor van 8 augustus 2007 is gesproken en die tevens is genoemd in het bestreden besluit, is de Minister nader ingegaan op de beoordeling van zogenaamde 14-1-brieven.
In deze brief staat, onder meer, dat een verblijf van vijf jaar in Nederland, gelet op de ratio achter de toezegging van de toenmalige minister, als een minimum wordt gehanteerd om te leiden tot verblijfsaanvaarding. Steeds moet dan daarenboven sprake zijn van bijkomende klemmende redenen van humanitaire aard. In dat kader zullen in voorkomende gevallen onder andere de volgende bijkomende klemmende redenen van humanitaire aard worden meegewogen, vaak (maar niet uitsluitend) in een combinatie van factoren:
* ernstige medische problemen, met name als hierbij kinderen zijn betrokken (zieke kinderen, kinderen met zieke ouders). Deze reden weegt des te zwaarder, als het kind of de ouders in Nederland zijn geboren. Doen de medische omstandigheden zich reeds voor vóór het vertrek uit het land van herkomst van de betrokkene(n), dan weegt deze omstandigheid minder zwaar;
* ernstige medische problemen waardoor betrokkene niet zonder medische overdracht of medische begeleiding het land kan verlaten en vertrek uit Nederland dientengevolge zeer moeilijk te realiseren is. Hierbij wordt mede acht geslagen op de aanwezigheid van noodzakelijke ononderbroken zorg in het herkomstland;
* perioden van rechtmatig verblijf of quasi-rechtmatig verblijf (uitstel van vertrek, verblijf op grond van een verblijfsvergunning);
* de situatie waarin een belangrijk deel van het gezin waarvan de vreemdeling deel uitmaakt wél is toegelaten, maar de vreemdeling zelf niet;
* dreigende scheiding tussen de vreemdeling en diens (kind)eren;
Aan deze omstandigheden wordt een wegingsfactor toegekend variërend van minder zwaarwegend tot zeer zwaarwegend en doorslaggevend.
4.9 De rechtbank is met eiseres van oordeel dat verweerder niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de situatie van eiseres, alle omstandigheden bij elkaar genomen, niet als schrijnend is aan te merken.
4.10 Allereerst is daartoe redengevend dat blijkens het bestreden besluit is meegewogen dat volgens verweerder ten tijde van het bestreden besluit niet was aangetoond dat niet aan de voorwaarden voor gezinsvorming of gezinshereniging kon worden voldaan. Alhoewel verweerder ter zitting heeft aangegeven dat deze ‘factor’ niet gezien kan worden als een beletsel of een contra-indicatie voor de verlening van de gevraagd vergunning, blijkt uit het besluit naar het oordeel van de rechtbank dat deze ‘factor’ voor verweerder van een bijzonder belang was. Relevant in dit verband is dat er in deze zaak sprake is van een groot aantal ‘bijkomende klemmende redenen van humanitaire aard’ zoals genoemd in bovengenoemde brief 21 februari 2007, welke de balans volgens verweerder niet konden laten doorslaan in het voordeel van eiseres. Verder heeft verweerder niet gemotiveerd welk gewicht in het kader van de belangenafweging toekomt aan de aangevoerde medische klachten. Ondanks dat de brief van 21 februari 2007 ‘ernstige medische klachten’ als een klemmende reden van humanitaire aard aanduidt, is verweerder in het besluit niet ingegaan op de klachten van eiseres.
4.11 De conclusie is dan ook dat verweerder bij de toetsing in het bestreden besluit aan de in de brief van 21 februari 2007 vermelde criteria, onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd welk gewicht toekomt aan de omstandigheid dat naar de mening van verweerder niet was aangetoond dat de andere gevraagde reguliere vergunning niet ‘kansloos’ was én aan de naar voren gebrachte medische omstandigheden.
4.12 De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking.
4.13 Uit het voorgaande volgt dat het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7:12 van de Awb. Derhalve zal het beroep gegrond worden verklaard, het bestreden besluit worden vernietigd en bepaald worden dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak.
5. OVERWEGINGEN BETREFFENDE VOORLOPIGE VOORZIENING
5.1 Aan de orde is de vraag of er aanleiding bestaat de gevraagde voorziening te treffen. Een dergelijke voorziening kan op grond van artikel 8:81 van de Awb worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
5.2 De gevraagde voorziening strekt er toe de uitzetting te verbieden totdat is beslist op de beroepen. In het onderhavige geval is er geen aanleiding tot het treffen van de gevraagde voorziening, gelet op het feit dat de rechtbank heden op beide beroepen heeft beslist.
6. OVERWEGINGEN BETREFFENDE PROCESKOSTEN EN GRIFFIERECHT
6.1 Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep betreffende de 14/1 procedure en het verzoek om een voorlopige voorziening bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
6.2 Van omstandigheden op grond waarvan één van de partijen zou moeten worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten in verband met de behandeling van het beroep betreffende de procedure omtrent de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel “verblijf bij partner”, is de rechtbank niet gebleken.
6.3 Op grond van het bepaalde in artikel 8:74 en artikel 8:82, vierde lid, van de Awb wijst de rechtbank, respectievelijk de voorzieningenrechter de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter ver¬goeding van het door eiseres betaalde griffierecht in de 14/1 procedure en de procedure betreffende de voorlopige voorziening. Van omstandigheden op grond waarvan verweerder het griffierecht zou moeten vergoeden in de procedure omtrent de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd met als doel “verblijf bij partner”, is de rechtbank niet gebleken.
7. UITSPRAAK
De rechtbank
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/45571
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder binnen 6 weken na verzending van de uitspraak een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak;
in de zaak geregistreerd onder nummer: AWB 07/45572
- verklaart het beroep ongegrond;
De voorzieningenrechter
in de zaak geregistreerd onder: AWB 07/45573
- wijst het verzoek af;
De voorzieningenrechter en rechtbank
in de zaken geregistreerd onder: AWB 07/45571 en AWB 07/45573
- veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 966 ,-- (zegge: negenhonderdzesenzestig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
- wijst de Staat der Nederlanden aan als rechtspersoon ter vergoeding van het door eiseres betaalde griffierecht ad € 286,-- (zegge: tweehonderdachtenzestig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. S. Hubel, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 14 november 2008.
De griffier
De voorzitter
Afschrift verzonden op:
Conc: SH
Coll: SS
D: B
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.