Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 28849
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 16 oktober 2008
[naam eiser],
geboren op [geboortedatum], van gestelde Russische nationaliteit, verblijvende op [locatie],
eiser,
gemachtigde: mr. C.F.M. Raaijmakers, advocaat te Haarlem,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. T.J.W. Visser, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te 's-Gravenhage.
1.1 Verweerder heeft bij besluit van 21 maart 2008 eiser ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Eiser heeft op 27 maart 2008 bezwaar gemaakt bij verweerder en de voorzieningenrechter van deze rechtbank en nevenzittingsplaats gevraagd een voorlopige voorziening te treffen die er toe strekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat op het bezwaar is beslist, alsmede de rechtsgevolgen van het besluit tot ongewenst verklaring te schorsen zolang niet op het bezwaar is beslist. De voorzieningenrechter heeft het verzoek bij uitspraak van 26 mei 2008 (kenmerk: AWB 08 / 10988) toegewezen. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 15 juli 2008 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 11 augustus 2008 beroep ingesteld.
1.2 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 18 september 2008. Eiser is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 In beroep toetst de rechtbank het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.2 De rechtbank betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Uit een uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister van 19 maart 2008 blijkt dat eiser bij vonnis van de Politierechter te Haarlem van 4 maart 2008 wegens overtreding van artikel 231 Wetboek van Strafrecht (Sr) is veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk.
2.3 Ingevolge artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan een vreemdeling door verweerder ongewenst verklaard worden indien hij een gevaar vormt voor de openbare orde of nationale veiligheid en geen rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, Vw.
2.4 In de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) heeft verweerder beleidsregels over de toepassing van deze bepaling vastgesteld. In A5/2 Vc is onder meer bepaald dat vreemdelingen met toepassing van artikel 67, eerste lid, aanhef en onder c, Vw ongewenst kunnen worden verklaard in gevallen waarin wegens misdrijf een veroordeling tot een gevangenisstraf heeft plaatsgevonden of waarin een vrijheidsbenemende maatregel is opgelegd en het (in totaal) onvoorwaardelijk ten uitvoer te leggen gedeelte van de straf of maatregel ten minste een maand bedraagt; het is daarbij niet vereist dat de betreffende uitspraak onherroepelijk is geworden. Bij de toepassing van artikel 67 Vw worden de persoonlijke belangen van de vreemdeling zorgvuldig afgewogen tegen het algemene belang dat uit een oogpunt van openbare orde met de ongewenstverklaring is gediend.
2.5 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, samengevat, op de volgende standpunten gesteld. Eiser is op goede gronden ongewenst verklaard, omdat hij bij vonnis van 4 maart 2008 door de politierechter van rechtbank Haarlem wegens overtreding van artikel 231, eerste en tweede lid Sr, het reizen op een vals c.q. vervalst reisdocument, is veroordeeld tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel een maand bedraagt. Gelet hierop, wordt aangenomen dat eiser een gevaar vormt voor de openbare orde, terwijl eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e, dan wel l, van de Vw. Dat eiser heeft gesteld dat hij niet langer in het bezit is van een geldig paspoort van Rusland, dat hij mogelijk staatloos is en in de toekomst een beroep wil doen op het reguliere toelatingsbeleid en dat hij zichzelf sinds 2002 gedwongen ziet om van vervalste documenten gebruik te maken, mede in verband met zijn internationale werkzaamheden voor het in Nederland gevestigde bedrijf [naam], leidt niet tot een ander oordeel. De staatloosheid staat nog niet vast. Het besluit tot ongewenstverklaring betekent geen wijziging van eisers situatie omdat hij zonder reisdocument toch al niet gerechtigd was het Schengengebied in te reizen.
2.6 Eiser heeft daar in beroep, samengevat, het volgende tegenin gebracht. Eiser had niet ongewenst verklaard mogen worden. Eiser heeft een vaste woon- en verblijfplaats in Turkije. In het verleden had eiser op basis van zijn Russische nationaliteit en paspoort toegang tot Europa en deze legale toegang heeft geleid tot zakelijke internationale contacten, door middel van welke eiser thans, als freelancer, in zijn levensonderhoud voorziet. Eiser heeft gebruik gemaakt van valse reisdocumenten, omdat hij in een overmachtsituatie verkeert, nu hij buiten zijn schuld zonder geldig reisdocument is geraakt en het niet mogelijk is gebleken van de Russische autoriteiten een nieuw document te verkrijgen. Eiser heeft in de bezwaarfase aangegeven, dat de Duitse autoriteiten zonder succes hebben geprobeerd om voor hem een reisdocument te verkrijgen in november 2007. Vooralsnog heeft verweerder geen resultaat in het laissez-passertraject geboekt. In dit kader wordt tevens aangegeven dat verweerder thans heeft besloten de afdeling Bijzonder Vertrek in te schakelen. Eiser is staatloos en kan buiten zijn schuld het land niet verlaten. Hij doet een beroep op het ter zake geldende beleid. De beslissing of eiser ongewenst kan worden verklaard hangt mede af van het antwoord op de vraag of eiser staatloos is. Deze vraag had moeten worden beantwoord, voordat verweerder kon overgaan tot ongewenstverklaring. Eiser wordt door de ongewenstverklaring onevenredig zwaar in zijn belangen geschaad nu hij voor zijn broodwinning afhankelijk is van toegang tot het Schengengebied. Voorts heeft Nederland belang bij de voortzetting van de relatie tussen eiser en het Nederlandse bedrijf [naam], gelet op het belang dat aanwezig wordt geacht bij het dienen van de belangen van Nederlandse bedrijven in binnen- en buitenland. De belangenafweging voorafgaand aan het besluit tot ongewenstverklaring is niet volledig geweest.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Onder aanvulling van de rechtsgronden begrijpt de rechtbank de beroepsgronden van eiser aldus, dat verweerder de door eiser aangegeven belangen, zijnde werkzaam te zijn in het Schengengebied voor een Nederlands bedrijf en het buiten schuld Nederland niet kunnen verlaten, onvoldoende heeft betrokken bij de belangenafweging die vooraf dient te gaan aan het besluit tot ongewenstverklaring. Reden waarom het betreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen en niet berust op een deugdelijke motivering.
2.8 De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het de verantwoordelijkheid is van eiser ervoor zorg te dragen dat hij over een geldig document voor grensoverschrijding beschikt en dat het niet in het bezit zijn van zo'n document voor zijn rekening en risico komt. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet heeft hoeven concluderen, gelet ook op het ter zake gevoerde beleid en de daarin geformuleerde voorwaarden, dat sprake was van een situatie van staatloosheid of van een situatie waarin eiser buiten zijn schuld niet uit Nederland kan vertrekken. Eventuele staatloosheid staat op zichzelf een besluit tot ongewenstverklaring niet in de weg.
2.9 Het standpunt van verweerder dat de ongewenstverklaring geen verandering brengt in de situatie van eiser, omdat hij zonder reisdocument toch al niet gerechtigd was het Schengengebied in te reizen wordt door de rechtbank niet gevolgd. Nu niet kan worden uitgesloten dat eiser in het bezit zal kunnen worden gesteld van een laissez passer en mogelijk in de toekomst van een ander reisdocument, kan een behoefte om rechtmatig in te kunnen reizen in het Schengengebied in verband met de werkzaamheden van eiser voor [naam] evenmin worden uitgesloten. Aldus zal een besluit tot ongewenstverklaring wel degelijk een verandering aanbrengen in de situatie van eiser.
2.10 Gelet op hetgeen in rechtsoverweging 2.9 is overwogen is de rechtbank van oordeel dat verweerder bij de belangenafweging het belang van eiser om het Schengengebied te kunnen inreizen niet op deugdelijke wijze bij de beoordeling heeft betrokken.
2.11 De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren. Het bestreden besluit berust niet op een deugdelijke motivering en is genomen in strijd met artikel 7:12 Awb.
2.12 De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.13 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die eiser heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1).
2.14 De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:74, eerste lid, Awb de Staat der Nederlanden aanwijzen als rechtspersoon die het betaalde griffierecht vergoedt.
De rechtbank:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit van 15 juli 2008;
3.3 draagt verweerder op binnen een termijn van zes weken na verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaarschrift met in achtneming van hetgeen is overwogen in deze uitspraak;
3.4 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan eiser;
3.5 draagt de Staat der Nederlanden op € 145,- te betalen aan eiser als vergoeding voor het betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en op 16 oktober 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, 's-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak.