RECHTBANK ’S GRAVENHAGE, nevenzittingsplaats BREDA
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 08/3081
Uitspraakdatum: 22 oktober 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
eiser,
de inspecteur van de Belastingdienst,
verweerder.
Eiser en verweerder worden hierna aangeduid als respectievelijk belanghebbende en inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 13 februari 2007 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2004 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 45.974.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 oktober 2008 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, alsmede de inspecteur.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2.1. Belanghebbende woont in 2004 samen met zijn echtgenote, drie kinderen en zijn vader, [de vader]. De vader is afkomstig uit Albanië en verblijft in Nederland op basis van een Machtiging Voorlopig Verblijf (MVV). Belanghebbende heeft voor deze vergunning garant gestaan door middel van een verklaring van borg inhoudende dat er geen kosten op de Nederlandse staat zouden komen te rusten. Op grond van de MVV zou de vader recht hebben op een ziektekostenverzekering.
2.2. De vader is in het eerste kwartaal van 2004 gestart met een hoveniersbedrijf. Over het eerste tot en met het vierde kwartaal van 2004 bedroeg de omzet van dit bedrijf respectievelijk, € 1.863, € 1.715, € 2.089 en € 1.384. In 2005 en 2006 bedroeg de omzet respectievelijk € 6.472 en € 8.747.
2.3. In april 2004, voordat hij als verzekerde voor ziektekosten door de verzekeringsmaatschappij was geaccepteerd, kreeg de vader een hartaanval. Hij is gedurende 11 dagen opgenomen geweest in het ziekenhuis in [woonplaats] en heeft een dotterbehandeling ondergaan. Op 23 mei 2004 is hij opgenomen geworden in het ziekenhuis in [woonplaats] waar hij een openhartoperatie heeft ondergaan. In verband met voornoemde ziekenhuisopnamen en behandelingen heeft belanghebbende € 21.500 aan nota’s betaald. De vader is volledig hersteld.
2.4. Belanghebbende heeft in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie
volksverzekeringen over het onderhavige jaar het bedrag van € 21.500 als buitengewone uitgaven in aanmerking genomen. Volgens de inspecteur is de vader niet aan te merken als zorgafhankelijke ouder in de zin van artikel 6.16, onderdeel g, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna Wet IB). Bij het vaststellen van de aanslag heeft hij de aftrek van genoemd bedrag dan ook geweigerd. In geschil is of dit terecht is.
2.5.1. Artikel 6.16 van de Wet IB luidt voorzover te dezen van belang:
Buitengewone uitgaven zijn de uitgaven wegens:
g. ziekte en invaliditeit van bij de belastingplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters, met dien verstande dat bij algemene maatregel van bestuur wordt bepaald wanneer ouders, broers of zusters voor de toepassing van deze bepaling als zorgafhankelijk worden beschouwd.
2.5.2. Artikel 20, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 luidt:
Voor de toepassing van artikel 6.16 van de wet wordt iemand als zorgafhankelijk beschouwd indien hij, zo hij niet bij de belastingplichtige zou inwonen, zou zijn aangewezen op beroepsmatige hulp of verzorging in een verzorgingsinrichting of verpleeginrichting.
2.5.3. In de parlementaire behandeling betreffende voornoemd artikel 20 is het volgende opgemerkt:
'Mijn gewijzigde amendement op stuk nr. 22 betreft de bij belastingplichtige inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters. Er is iets geregeld voor thuiswonende ernstig gehandicapte kinderen van 27 jaar of ouder. Analoog daaraan menen wij dat ook voor inwonende zorgafhankelijke ouders, broers of zusters iets geregeld kan worden.'
Handelingen II 2001/02, 28 013, nr. 23, blz. 1666.
'Dit amendement beoogt om analoog aan de mogelijkheid van aftrek van ziektekosten van thuiswonende ernstig gehandicapte kinderen van 27 jaar of ouder deze mogelijkheid ook te introduceren voor belastingplichtigen die hun zorgafhankelijke ouders, broers of zusters ter verzorging in huis nemen. Iemand wordt als zorgafhankelijk beschouwd wanneer hij op grond daarvan aanspraak kan maken op opname in een AWBZ-instelling. De dekking van dit amendement moet worden gezocht in een verlaging van de voorgenomen verhoging van de algemene heffingskorting.'
Nader gewijzigd amendement-Van der Vlies c.s., Kamerstukken II 2001/02, 28 013, nr. 32, ter vervanging van amendement nr. 22.
2.6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de vader als zorgafhankelijke ouder in de zin van artikel 6.16 van de Wet IB kan worden aangemerkt. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit de parlementaire toelichting betreffende voornoemde bepaling volgt dat is beoogd een faciliteit te scheppen analoog aan de mogelijkheid van aftrek van ziektekosten van thuiswonende ernstig gehandicapte kinderen van 27 jaar of ouder. De rechtbank leidt hieruit af dat de aftrek van ziektekosten is bedoeld voor situaties waarbij de zorg en daarmee de afhankelijkheid van die zorg een permanent karakter heeft. Dit is bij de vader van belanghebbende niet het geval geweest. In dit kader acht de rechtbank van belang dat de vader zelf in zijn levensonderhoud kan voorzien en in het onderhavige jaar ook daadwerkelijk heeft voorzien, zowel voor de hartaanval als na zijn volledig herstel van de eerdergenoemde operaties c.q. behandelingen.
2.7. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, kan niet tot de conclusie leiden dat de kosten voor aftrek in aanmerking komen.
2.8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.9. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 22 oktober 2008 door mr.drs. M.G.J.M. van Kempen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021,
2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.