ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5787

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
24 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08 / 40253
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vreemdelingenbewaring en zicht op uitzetting van Chinese vreemdelingen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 24 november 2008, staat de vraag centraal of de afgifte van een tweede laissez-passer door de Chinese autoriteiten betekent dat er zicht op uitzetting bestaat voor Chinese vreemdelingen. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is. De gemachtigde van de verweerder heeft enkel verwezen naar de afgifte van een tweede laissez-passer, maar er zijn geen nieuwe gezichtspunten gepresenteerd die wijzen op een verandering in de houding van de Chinese autoriteiten ten opzichte van de afgifte van laissez-passers. De rechtbank concludeert dat er geen concrete aanknopingspunten zijn voor een wijziging in de handelwijze van de Chinese autoriteiten, waardoor het zicht op uitzetting van eiser op de datum van inbewaringstelling ontbrak. Dit leidt tot de conclusie dat de inbewaringstelling van eiser onrechtmatig is. De rechtbank beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring en kent eiser een schadevergoeding toe van EUR 1.540,= voor de onrechtmatige detentie. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, vastgesteld op EUR 644,=.

Uitspraak

RECHTBANK ’S-GRAVENHAGE
Zittinghoudende te Roermond
Sector bestuursrecht, enkelvoudige kamer
Vreemdelingenkamer
Procedurenummer: AWB 08 / 40253
Uitspraak van de rechtbank ingevolge artikel 94 juncto artikel 106 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[eiser] alias [alias 1] alias [alias 2] alias [alias 3], volgens zijn verklaring geboren op [1973] of op [1978] en van Chinese dan wel van Maleisische nationaliteit, verblijvende in het Aanmeldcentrum Schiphol te Amsterdam,
hierna te noemen: eiser,
gemachtigde mr. J. van de Wiel, advocaat te Eindhoven,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Op 6 november 2008 is eiser, na eerder reeds op 5 november 208 in bewaring te zijn gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 wederom in bewaring gesteld.
1.2. Eiser heeft op 7 november 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000, waarna hij op diezelfde datum in bewaring is gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000.
1.3. Bij beroepschrift van 12 november 2008 is namens eiser beroep ingesteld. Ingevolge het bepaalde in artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000 houdt dit beroep tevens een verzoek tot toekenning van schadevergoeding in.
1.4. Bij faxberichten van 17 november 2008 en 18 november 2008 heeft verweerder nadere stukken ingezonden.
1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2008, alwaar eiser in persoon is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde voornoemd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.M.H.W. van Heerebeek. Als tolk in de Chinese taal was aanwezig mevrouw ir. H.Y. Liu.
2. Overwegingen
2.1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing en tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met deze wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2.2. Namens eiser is – kort weergegeven – aangevoerd dat er vraagtekens zijn te stellen bij de gang van zaken voorafgaande aan de tweede bewaring van eiser op 6 november 2008. Voorts is namens eiser aangevoerd dat er, gelet op de houding van de Chinese autoriteiten, geen zicht op uitzetting bestaat voor een Chinese vreemdeling zoals eiser. In dit verband wordt verwezen naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 november 2008 (LJN: BG4433, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl). Tot slot is namens eiser aangevoerd dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld.
2.3. De rechtbank overweegt allereerst dat de aan de bewaring van 6 november 2008 voorafgaande gang van zaken, zijnde een kort strafrechtelijk traject en een eerdere bewaring, in dit geding over de aan eiser opgelegde maatregel van bewaring op 6 november 2008, niet aan haar voorliggen.
2.4. De rechtbank overweegt verder als volgt.
2.5. Verweerder heeft eiser krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting in bewaring gesteld. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser:
- niet in het bezit is van een geldig identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
- niet beschikt over een vaste woon- of verblijfplaats;
- niet beschikt over voldoende middelen van bestaan dan wel over voldoende middelen om zijn terugreis te bekostigen;
- verdacht wordt van het plegen van een misdrijf;
- ongewenst is verklaard;
- is veroordeeld ter zake het plegen van een misdrijf;
- eerder niet rechtmatig in Nederland heeft verbleven;
- zich heeft bediend van een of meerdere aliassen;
- gebruik heeft gemaakt van een vals/vervalst document.
2.6. Bovenstaande gronden zijn onbestreden gebleven en vormen bovendien voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
2.7. De rechtbank overweegt verder als volgt. Als meest verstrekkende betoog is namens eiser aangevoerd dat er geen zicht op uitzetting bestaat. De rechtbank ziet aanleiding dat argument derhalve als allereerst te beoordelen.
2.8. De rechtbank overweegt dat uit uitspraken van de Afdeling van 5 september 2008 (LJN: BE9987 en LJN: BE9988, beide gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) volgt dat met ingang van 21 augustus 2008 het door de Nederlandse en Chinese autoriteiten gevoerde overleg over de afgifte van laissez passers aan in bewaring gestelde Chinese vreemdelingen niet langer de verwachting rechtvaardigt dat op korte termijn tot uitzetting naar China zal kunnen worden overgegaan. Voor die verwachting bestond geen grond meer, nu uit dat overleg niet was gebleken van concrete aanknopingspunten dat binnen korte tijd de handelwijze van de Chinese autoriteiten inzake de afgifte van laissez passers zou veranderen. In de eerdergenoemde uitspraak van de Afdeling van 10 november 2008 overweegt de Afdeling dat zij in de na 21 augustus 2008 daterende contacten tussen de Nederlandse en Chinese autoriteiten geen grond ziet voor het oordeel dat ervan kan worden uitgegaan dat de Chinese autoriteiten hun gedragslijn bij de afgifte van laissez passers aan in bewaring gestelde vreemdelingen hebben gewijzigd dan wel op korte termijn daartoe zullen overgaan. Niet is gebleken dat voormelde contacten hebben geleid tot concrete afspraken op dat vlak. De door de Chinese autoriteiten op 8 september 2008 afgegeven laissez passer ten behoeve van gedwongen verwijdering is op zichzelf onvoldoende om te concluderen dat sprake is van een veranderde opstelling van de Chinese autoriteiten. Concrete aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat de laissez passerafgifte van 8 september 2008 voortvloeit uit een door de Chinese autoriteiten ingezette verandering in de wijze van behandeling en beoordeling van aanvragen om een laissez passer zijn door verweerder niet verschaft.
2.9. Vervolgens overweegt de rechtbank dat door verweerders gemachtigde ter zitting in verband met het zicht op uitzetting van eiser enkel is verwezen naar een tweede laissez-passer die is afgegeven door de Chinese autoriteiten ná die van 8 september 2008 en dat die situatie door de Afdeling nog niet is beoordeeld. Omtrent de stand van zaken ter zake van de besprekingen met de Chinese autoriteiten zijn echter geen nieuwe gezichtspunten naar voren gebracht. Van concrete aanknopingspunten dat verandering is gekomen of binnenkort verandering zal komen in de handelwijze van de Chinese autoriteiten inzake de afgifte van laissez-passers in een zaak als die van eiser is dan ook niet gebleken. De enkele afgifte van een tweede laissez-passer acht de rechtbank in dit verband daartoe onvoldoende nu zij voor de vraag naar het zicht op uitzetting in de gegeven situatie meer van betekenis acht in hoeverre er concreet nieuwe gezichtspunten zijn omtrent de houding van de Chinese autoriteiten ten opzichte van hun eerdere houding. Nu aanknopingspunten als vorenbedoeld ontbraken, moet worden vastgesteld dat het zicht op uitzetting van eiser op de datum van inbewaringstelling ontbrak en moet diens inbewaringstelling vanaf die datum onrechtmatig worden geacht.
2.10. Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de bewaring van eiser met ingang van 6 november 2008 onrechtmatig.
2.11. Nu het voorgaande reeds tot opheffing van de bewaring leidt, behoeft hetgeen overigens door de gemachtigde van eiser is aangevoerd geen bespreking.
2.12. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan eiser een vergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2.13. Eiser komt over de periode van 6 november 2008 tot 24 november 2008 (18 dagen) schadevergoeding toe. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van EUR 105,= voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van EUR 80,= voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht. In totaal bedraagt de schadevergoeding 4 x EUR 105,= en 14 x EUR 80,= is EUR 1.540,=.
2.14. Voorts acht de rechtbank termen aanwezig om verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn op voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op in totaal EUR 644,= voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand welk bedrag is opgebouwd uit:
- 1 punt voor het indienen van het beroepschrift;
- 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
- waarde per punt EUR 322,=;
- wegingsfactor 1.
2.15. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
2.16. Mitsdien wordt beslist als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring;
wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van EUR 1.540,=;
bepaalt dat de uitbetaling geschiedt door de griffier van de rechtbank;
veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op EUR 644,=, te vergoeden door de Staat der Nederlanden en te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. F.H. Machiels in tegenwoordigheid van mr. I.H. Verzijl als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 november 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor bestuursrechtelijke zaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van
EUR 1.540,= (ZEGGE; VIJFTIENHONDERD EN VEERTIG EURO)
Aldus gedaan op 24 november 2008 door mr. F.H. Machiels.
Afschrift verzonden: 24 november 2008
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij:
Raad van State
Afdeling bestuursrechtspraak
Hoger beroep vreemdelingenzaken
Postbus 16113
2500 BC ’s-Gravenhage
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Artikel 85 van de Vw 2000 bepaalt dat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak bevat. Artikel 6:5 van de Awb bepaalt onder meer dat bij het beroepschrift een afschrift moet worden overgelegd van de uitspraak. Artikel 6:6 van de Awb is niet van toepassing.