ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5798

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
23 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/13868
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herhaalde aanvraag om verblijfsvergunning in verband met seksueel misbruik minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 23 september 2008 uitspraak gedaan in een geschil over de herhaalde aanvraag van eiseres voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, met als doel gezinshereniging bij haar ouder(s). Eiseres, die als minderjarige slachtoffer was van seksueel misbruik in Marokko, had eerder een aanvraag ingediend die was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het eiseres niet kon worden tegengeworpen dat zij in de eerdere procedure niet had verklaard over het misbruik, gezien haar jonge leeftijd en de omstandigheden waaronder de eerdere aanvraag was ingediend. De rechtbank stelde vast dat de geloofwaardigheid van haar verklaring over het misbruik niet door de verweerder was betwist. De rechtbank vond dat de verweerder onvoldoende zorgvuldig had gehandeld door geen advies te vragen aan het Bureau Medische Advisering (BMA) over de psychologische impact van een terugkeer naar Marokko voor eiseres. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van eiseres over het seksueel misbruik een nieuw feit vormde dat de heroverweging van de eerdere afwijzing rechtvaardigde. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en veroordeelde de Staat der Nederlanden tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 07/13868, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiseres] , wonende te Bergen op Zoom, eiseres,
gemachtigde: mr. S. Karkache, advocaat te Rotterdam,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. H. van Velzen, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 31 oktober 2006 heeft verweerder afwijzend beslist op de aanvraag van eiseres tot verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel ‘gezinshereniging bij ouder(s)’.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 17 november 2006 bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 13 maart 2007 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit heeft eiseres bij faxbericht van 29 maart 2007 beroep ingesteld.
De zaak is op 2 september 2008 ter zitting van een enkelvoudige kamer behandeld.
Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Voorts zijn ter zitting verschenen [vader] , vader van eiseres, en [zus] , zus van eiseres.
2. Overwegingen
2.1. wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) is de aanvrager gehouden nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden te vermelden, indien na een geheel of gedeeltelijk afwijzende beschikking een nieuwe aanvraag wordt gedaan.
Ingevolge het tweede lid van artikel 4:6 van de Awb kan het bestuursorgaan, wanneer geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden worden vermeld, de aanvraag zonder toepassing te geven aan artikel 4:5 (van de Awb) afwijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende beschikking.
2.1.2. Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) is Onze Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 kan een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 (van de Vw 2000) worden afgewezen indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) die overeenkomt met het verblijfsdoel waarvoor de verblijfsvergunning is aangevraagd.
Ingevolge artikel 3.71, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (hierna: Vb 2000) wordt de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 van de Vw 2000, afgewezen, indien de vreemdeling niet beschikt over een geldige mvv.
Ingevolge het vierde lid van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 kan Onze Minister het eerste lid buiten toepassing laten, voorzover toepassing daarvan naar zijn oordeel zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
2.2. het bestreden besluit en het verweer
2.2.1. Het bestreden besluit strekt tot handhaving van het primaire besluit, waarbij de aanvraag van eiseres is afgewezen omdat zij niet beschikt over een geldige mvv en niet is gebleken dat zij in aanmerking komt voor vrijstelling van dat vereiste. In het bestreden besluit heeft verweerder, kort samengevat en voor zover van belang voor de beoordeling van het beroep, het volgende overwogen.
Op 12 oktober 2001 is ten behoeve van eiseres een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend met als verblijfsdoel ‘gezinshereniging bij ouder’. Deze aanvraag is afgewezen, welke afwijzing onherroepelijk is geworden. Op 20 juli 2005 is ten behoeve van eiseres opnieuw een aanvraag om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ingediend met als verblijfsdoel gezinshereniging bij ouder.
Eiseres wordt niet gevolgd in haar standpunt dat het vereiste van een geldige mvv zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard. Verweerder maakt alleen in zeer uitzonderlijke gevallen gebruik van de in artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 gegeven bevoegdheid. Tijdens de hoorzitting in bezwaar is verklaard dat eiseres, voordat zij Nederland in 2001 is ingereisd, tijdens haar verblijf bij haar tante in Marokko seksueel is misbruikt door de zoons van deze tante. Niet is gebleken dat eiseres niet met haar moeder naar Marokko kan terugkeren om een mvv aan te vragen en de behandeling van deze aanvraag in Marokko af te wachten, buiten het dorp waar de tante van eiseres en haar zoons wonen. De namens eiseres overgelegde medische informatie geeft geen blijk van het tijdens de hoorzitting gestelde suïcidegevaar. Eiseres staat thans niet onder medische behandeling, zodat geen aanleiding bestaat het Bureau Medische Advisering (hierna: BMA) om advies te vragen. Hieraan doet niet af dat eiseres momenteel niet wordt behandeld vanwege een wachttijd.
2.2.2. In het verweerschrift heeft verweerder aangevoerd dat de rechtbank volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) ambtshalve moet beoordelen of er sprake is van herhaalde aanvraag, ongeacht of verweerder de nieuwe aanvraag van eiseres op die grond heeft afgewezen. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het seksueel misbruik van eiseres in Marokko geen nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is op grond waarvan de beslissing op de eerdere aanvraag heroverwogen moet worden. Van eiseres had in redelijkheid verwacht mogen worden in de eerdere procedure melding te maken van het misbruik. Verweerder wijst in dit verband op de uitspraken van 22 juli 2002 (LJN AF2003) en 1 augustus 2008 (zaaknummer 200203640/1, voor zover de rechtbank bekend niet gepubliceerd) van de Afdeling.
2.3. de gronden van beroep
2.3.1. Eiseres heeft, kort samengevat en voor zover van belang voor de beoordeling van het beroep, het volgende tegen het bestreden besluit aangevoerd.
Eiseres kan verweerder niet volgen in zijn standpunt dat er geen sprake is van een onbillijkheid van overwegende aard. Van eiseres kan niet in redelijkheid worden gevergd terug te keren naar Marokko voor het aanvragen van een mvv. Marokko herinnert haar teveel aan hetgeen zij heeft moeten meemaken. De huisarts van eiseres heeft het een en ander bevestigd en heeft eiseres verwezen naar de GGZ, waar sprake is van een wachtlijst. Gezien de gevoeligheid van de feiten en de overgelegde medische stukken had verweerder het BMA om advies moeten vragen. Het bestreden besluit is in dit opzicht genomen in strijd met artikel 3:2 van de Awb.
2.3.2. In reactie op het verweerschrift heeft eiseres aangevoerd dat het in strijd is met de goede procesorde dat verweerder dit standpunt zo laat naar voren brengt. Het is eiseres niet duidelijk welk standpunt verweerder nu inneemt, het in het bestreden besluit neergelegde standpunt of het in het verweerschrift neergelegde standpunt. Eiseres kan in redelijkheid niet worden verweten dat zij het misbruik niet eerder heeft gemeld. Vanwege haar jonge leeftijd is zij niet betrokken geweest bij de eerdere aanvraag. Zij heeft het misbruik verdrongen en schaamt zich ervoor. In haar pubertijd openbaarden zich psychische problemen als gevolg van het misbruik en twee tot drie jaar geleden is zij daarover gaan praten met haar zus.
2.4. beoordeling
2.4.1. De aanvraag van 12 oktober 2001 van eiseres om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met als doel gezinshereniging bij ouder(s) is onherroepelijk afgewezen. Haar aanvraag van 20 juli 2005 om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met hetzelfde doel is dan ook een nieuwe aanvraag in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld haar uitspraak van 22 februari 2007 (LJN BA0688), moet de rechtbank ambtshalve onderzoeken of aan de aanvraag van 20 juli 2005 van eiseres nieuw gebleken feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd die nopen tot heroverweging van de afwijzende beslissing op haar eerdere aanvraag, ook al heeft verweerder artikel 4:6, tweede lid, van de Awb niet toegepast. Volgens de Afdeling kan de rechtbank alleen toekomen aan een beoordeling van het bestreden besluit indien en voor zover aan de herhaalde aanvraag nieuw gebleken feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd.
Omdat de rechtbank genoemd onderzoek volgens de Afdeling ambtshalve moet verrichten, is niet relevant of en in welk stadium van de procedure verweerder zich op het standpunt stelt dat er sprake is van een herhaalde aanvraag. De beroepsgrond dat verweerder handelt in strijd met de goede procesorde door pas in het verweerschrift naar voren te brengen dat er sprake is van een herhaalde aanvraag faalt dan ook. De beroepsgrond dat het standpunt van verweerder niet duidelijk is, slaagt evenmin. Verweerder handhaaft het bestreden besluit, maar stelt zich tegelijkertijd op het standpunt dat de rechtbank ambtshalve tot het oordeel moet komen dat er sprake is van een herhaalde aanvraag. Dit standpunt is op zichzelf duidelijk.
2.4.2. Naar het oordeel van de rechtbank kan eiseres niet in redelijkheid worden tegengeworpen dat zij in de eerdere procedure niet heeft verklaard dat zij tijdens haar verblijf in Marokko in de periode van 1995 tot 2001 seksueel is misbruikt door haar neven, een verklaring waarvan de geloofwaardigheid door verweerder niet in twijfel is getrokken. Eiseres was tien jaar of nog jonger toen het misbruik plaatsvond. De eerdere aanvraag van eiseres is ingediend door een gemachtigde, kort nadat eiseres elf jaar was geworden. Die aanvraag is afgewezen toen eiseres elf jaar oud was en ten tijde van de beslissing op bezwaar in die procedure was eiseres nog geen veertien jaar oud. Tijdens de hoorzitting in de betreffende bezwaarprocedure waren de vader en de oudere zus van eiseres aanwezig, eiseres zelf niet. Ook overigens blijkt uit de gedingstukken niet dat eiseres in de eerdere procedure persoonlijk is gehoord of haar standpunt zelf op schrift heeft gesteld.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat eiseres, ondanks de jeugdige leeftijd die zij destijds had, zich had moeten realiseren dat een verklaring over het misbruik relevant kon zijn voor de beslissing op de eerdere aanvraag, haar schaamte over het misbruik opzij had moeten zetten en een familielid of haar gemachtigde daarover had moeten inlichten met het verzoek aan verweerder mededeling te doen van het misbruik. Het in dit verband door verweerder aangevoerde argument dat de Afdeling in haar uitspraken van 22 juli 2002 en 1 augustus 2002 heeft geoordeeld dat van de desbetreffende vreemdelingen ondanks hun angst en schaamte in redelijkheid verwacht mocht worden tijdens hun eerste asielprocedure melding te maken van de verkrachtingen onderscheidenlijk het seksueel misbruik, betekent niet dat de situatie van eiseres daarmee vergelijkbaar is. Uit de door verweerder genoemde uitspraken van de Afdeling blijkt niet dat de betreffende vreemdelingen ten tijde van hun eerste aanvraag een leeftijd hadden die vergelijkbaar is met de leeftijd van eiseres en uit die uitspraken kan bovendien worden afgeleid dat de betreffende vreemdelingen, anders dan eiseres, persoonlijk zijn gehoord naar aanleiding van hun eerste aanvraag. Namens verweerder is naar voren gebracht dat de Afdeling deze jurisprudentie ook toepast als de vreemdeling in kwestie minderjarig is. Namens verweerder zijn desgevraagd echter geen voorbeelden gegeven van vergelijkbare uitspraken van de Afdeling in zaken waarin de vreemdeling ten tijde van de eerste aanvraag net zo jong was als eiseres en niet persoonlijk is gehoord naar aanleiding van de eerste aanvraag.
In 2.3.3. van haar uitspraak van 24 juni 2003 (JV 2003, 355) heeft de Afdeling overwogen dat de betreffende vreemdeling ten tijde van de indiening van de eerste aanvraag werd vertegenwoordigd door haar ouders, dat zij vervolgens op eigen naam een aanvraag heeft ingediend en dat zij daarbij voor het eerst een grond, haar persoonlijke vrees voor besnijdenis, naar voren heeft kunnen brengen die bij uitstek op haar eigen persoon betrekking heeft zodanig specifiek is dat de aanvraag niet kan worden aangemerkt als een herhaalde aanvraag. Wellicht naar aanleiding van deze uitspraak is in paragraaf C14/5.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 inzake herhaalde asielaanvragen het volgende opgenomen:
“Het kan voorkomen dat in de eerdere procedure een asielzoeker is vertegenwoordigd door zijn ouders (zonder zelf te zijn gehoord), en de tweede of volgende asielaanvraag door die asielzoeker in persoon wordt ingediend. Wanneer tijdens deze tweede of volgende aanvraag de asielzoeker voor het eerst feiten en omstandigheden naar voren brengt die specifiek zien op de eigen persoon en die niet reeds door de ouders naar voren zijn gebracht, wordt in geen geval aangenomen dat deze feiten en omstandigheden in redelijkheid eerder naar voren konden worden gebracht.”
Namens verweerder zijn ter zitting desgevraagd geen argumenten genoemd waarom het in de rede ligt om deze gedragslijn in het geval van eiseres niet te volgen. Dat het in het geval van eiseres een reguliere aanvraag betreft en geen asielaanvraag, acht de rechtbank in dit verband niet doorslaggevend, te minder nu verweerder ter onderbouwing van zijn standpunt heeft gewezen op uitspraken van de Afdeling in asielzaken.
2.4.3. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet op voorhand worden uitgesloten dat het seksueel misbruik van eiseres verweerder noopt tot heroverweging van de afwijzende beslissing op de eerdere aanvraag. Eiseres heeft onder meer aangevoerd dat terugkeer naar Marokko mede gelet op de daarmee gepaard gaande herinneringen aan het seksueel misbruik een te zware belasting voor haar is, zodat het onverkort vasthouden aan het mvv-vereiste in haar geval een onbillijkheid van overwegende aard in de zin van artikel 3.71, vierde lid, van het Vb 2000 vormt. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet op voorhand uitgesloten dat eiseres zich met recht op dat standpunt stelt.
2.4.4. De rechtbank komt tot de slotsom dat de verklaring van eiseres over het seksueel misbruik een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid is in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Awb. Dat dit feit of deze omstandigheid in de bezwaarfase en niet in de aanvraagfase naar voren is gebracht, maakt dat niet anders. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder geen toepassing heeft gegeven aan artikel 4:6, tweede lid, van de Awb en dat een nieuw feit of veranderde omstandigheid volgens jurisprudentie van de Afdeling, bijvoorbeeld haar uitspraak van 28 mei 2008 (LJN BD3194), in de bestuurlijke fase naar voren moet worden gebracht, waarvan ook de bezwaarfase deel uitmaakt.
2.4.5. De rechtbank komt thans toe aan een beoordeling van de beroepsgronden van eiseres, voor zover betrekking hebbend op het seksueel misbruik.
Naar het oordeel van de rechtbank stelt eiseres zich terecht op het standpunt dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid doordat verweerder geen advies heeft gevraagd aan het BMA. Een zorgvuldige beoordeling van het standpunt van eiseres dat een tijdelijke terugkeer naar Marokko gelet op het seksueel misbruik een te zware belasting voor haar vormt, vergt naar het oordeel van de rechtbank psychologische dan wel psychiatrische deskundigheid.
Verweerders argumenten dat het tijdens de hoorzitting gestelde suïcidegevaar niet blijkt uit de namens eiseres overgelegde stukken, dat eiseres in Marokko niet bij haar tante en neven hoeft te verblijven en dat haar moeder haar eventueel naar Marokko kan vergezellen, laten onverlet dat een zorgvuldige beoordeling van bovengenoemd standpunt van eiseres psychologische dan wel psychiatrische deskundigheid vergt.
Het argument van verweerder dat eiseres ten tijde van het nemen van het bestreden besluit niet onder medische behandeling stond, leidt de rechtbank niet tot de slotsom dat geen advies aan het BMA kon of hoefde te worden gevraagd. Gesteld noch gebleken is dat het BMA niet over voldoende deskundigheid of de noodzakelijke onderzoeksbevoegdheden beschikt om een zelfstandig oordeel te geven over het standpunt van eiseres, al dan niet na oproeping van eiseres voor een gesprek. Voor zover het BMA er de voorkeur aan zou geven gebruik te maken van de bevindingen van een behandelaar van eiseres, had verweerder de beslissing op bezwaar een aantal weken kunnen aanhouden in afwachting van de aanvang van de behandeling van eiseres. Het argument van verweerder dat dit tot een verlenging van de procedure zou hebben geleid, is niet overtuigend. Zowel het primaire besluit als het bestreden besluit is ruimschoots na afloop van de wettelijke beslistermijn genomen, wat er niet op duidt dat verweerder zoveel belang hecht aan tijdige besluitvorming in de zaak van eiseres dat een verlenging van de procedure rechtens onaanvaardbaar zou zijn geweest.
2.4.6. De rechtbank komt tot de slotsom dat het beroep gegrond is en dat het bestreden besluit moet worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Awb.
De andere beroepsgronden van eiseres behoeven naar het oordeel van de rechtbank geen bespreking.
2.4.7. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient verweerder op grond van het bepaalde in artikel 8:74, eerste lid, van de Awb het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.
De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,-- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiseres in beroep nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Gezien het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank ’s-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat de Staat der Nederlanden aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,-- vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 644,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten aan eiseres moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en mr. M.L. Bosman-Schouten, griffier, ondertekend.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 23 september 2008
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.