ECLI:NL:RBSGR:2008:BG5810

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
26 september 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/31876
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige inbewaringstelling van vreemdeling hangende strafzaak

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage geoordeeld over de rechtmatigheid van de inbewaringstelling van eiser, een vreemdeling, die hangende een strafzaak in bewaring was gesteld. Eiser was op 1 september 2008 door de meervoudige strafkamer van de rechtbank te 's-Gravenhage in voorlopige hechtenis genomen, maar deze werd op dezelfde dag opgeheven. Desondanks werd eiser op 1 september 2008 om 16.00 uur overgedragen aan de vreemdelingenpolitie en in bewaring gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder, de Staatssecretaris van Justitie, voorafgaand aan de inbewaringstelling niet bij het Openbaar Ministerie (OM) heeft navraag gedaan of er bezwaar bestond tegen de uitzetting van eiser, terwijl dit gezien de omstandigheden wel had gemoeten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inbewaringstelling onrechtmatig was, omdat het OM inmiddels bezwaar had gemaakt tegen de uitzetting van eiser hangende de strafzaak. De rechtbank heeft eiser een schadevergoeding van € 1.330,-- toegekend voor de onrechtmatige detentie en verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 805,--. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidseisen die gelden voor de inbewaringstelling van vreemdelingen, vooral wanneer er een lopende strafzaak is.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 08/31876, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. H.H.R. Bruggeman, advocaat te Lisse,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. K.E.V.M.P. van der Velde, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. Op 3 september 2008 is de rechtbank, door middel van een namens eiser ingediend beroepschrift, ervan in kennis gesteld dat verweerder eiser op 1 september 2008 in bewaring heeft gesteld.
1.2. De zaak is op 11 september 2008 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Eiser is ter zitting verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Ter zitting is telefonisch getolkt door J.C. Ingenhoes, tolk in het Frans.
1.3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht een aanvullend proces-verbaal en nadere informatie te verstrekken.
1.4. Bij faxbericht van 15 september 2008 heeft verweerder een proces-verbaal en nadere informatie verstrekt.
1.5. Op 15 september 2008 heeft eiser een faxbericht aan de rechtbank toegezonden.
1.6. Bij faxbericht van 17 september 2008 heeft eiser gereageerd op het faxbericht van 15 september 2008 van verweerder.
1.7. Bij faxbericht van 17 september 2008 heeft de rechtbank verweerder verzocht nadere informatie te verstrekken.
1.8. Bij faxbericht van 17 september 2008 met bijlage heeft verweerder de rechtbank nadere informatie verstrekt.
1.9. Bij faxbericht van 17 september 2008 heeft eiser gereageerd op het faxbericht van gelijke datum van verweerder.
1.10. Bij faxbericht van 18 september 2008 heeft verweerder een nader stuk ingediend.
1.11. Bij faxbericht van 18 september 2008 heeft de rechtbank partijen verzocht nadere informatie te verstrekken.
1.12. Bij faxbericht van 23 september 2008 met bijlage heeft verweerder nadere informatie verstrekt.
1.13. Bij faxbericht van 23 september 2008 heeft eiser nadere informatie verstrekt en de rechtbank toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen op zijn beroep.
1.14. Bij faxbericht van 24 september 2008 heeft verweerder de rechtbank toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen op het beroep.
1.15. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
2. Overwegingen
2.1. Blijkens het bij faxbericht van 18 september 2008 door verweerder ingezonden model M113 is de bewaring van eiser op 17 september 2008 opgeheven. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag of eiser recht heeft op schadevergoeding. Bepalend voor het antwoord op deze vraag is of de inbewaringstelling van eiser rechtmatig is geweest en rechtmatig heeft voortgeduurd tot de opheffing ervan. Dienaangaande wordt het volgende overwogen.
2.2. Eiser voert aan dat de meervoudige strafkamer van de rechtbank te ’s-Gravenhage de voorlopige hechtenis op 1 september 2008 heeft opgeheven, omdat de voorlopige hechtenis anders langer zou gaan duren dan de naar verwachting op te leggen straf. De gemachtigde van eiser in de onderhavige procedure is niet de advocaat van eiser in de strafzaak en kan daarom niet voldoen aan het verzoek van de rechtbank het bevel tot opheffing van de voorlopige hechtenis over te leggen. Wel heeft de advocaat van eiser in de strafzaak de gemachtigde van eiser in de onderhavige procedure telefonisch meegedeeld dat de zitting van de strafrechter waar de opheffing van de voorlopige hechtenis van eiser is bevolen om 12.30 uur is beëindigd en dat er nog geen proces verbaal van deze zitting beschikbaar is. Verweerder is verantwoordelijk voor een zorgvuldige tenuitvoerlegging van de maatregel en voor de naleving van alle formaliteiten met betrekking tot deze maatregel. Het is dan ook aan verweerder om aan te tonen dat deze formaliteiten en zorgvuldigheid daadwerkelijk in acht zijn genomen. Nu verweerder niet kan aantonen dat eiser aansluitend op de opheffing van de voorlopige hechtenis is opgehouden, moet ervan worden uitgegaan dat eiser onrechtmatig is opgehouden. Eiser betwist dat er voldoende belangen zijn om zijn inbewaringstelling desondanks te rechtvaardigen. Eiser heeft (nog) geen zware criminele antecedenten, hij is slechts verdachte in een strafzaak. Eiser is volgens verweerder in het bezit van een geldig paspoort, wat een reden is om een lichter middel toe te passen. De door verweerder genoemde argumenten om ondanks de onrechtmatigheid van de ophouding tot inbewaringstelling over te gaan, zijn dan ook niet steekhoudend.
De strafzaak tegen eiser loopt nog en het is niet duidelijk wanneer deze verder zal worden behandeld. Verweerder had op eigen initiatief moeten navragen of het OM bezwaar heeft tegen uitzetting van eiser hangende de strafzaak. Het proces-verbaal van 15 september 2008 geeft geen uitsluitsel over de vraag waarop de mededeling van de verbalisant dat het OM geen bezwaar zou hebben tegen uitzetting van eiser is gebaseerd. Gelet op de brief van 17 september 2008 van het OM staat inmiddels vast dat het OM wel degelijk bezwaar heeft tegen uitzetting van eiser voordat de strafzaak is afgerond en eiser een eventueel op te leggen straf heeft ondergaan. Niet relevant is of het OM van gedachten is veranderd. Vooropstaat dat verweerder tijdig en correct navraag had moeten doen bij het OM. Door dit niet te doen, heeft verweerder het risico gekomen dat het OM alsnog bezwaar zou maken. Gelet hierop is de inbewaringstelling van eiser onzorgvuldig.
Verder voert eiser aan dat verweerder zich niet tegelijkertijd op het standpunt kan stellen dat eiser niet beschikt over een geldig identiteitsbewijs en hij eiser op zijn paspoort kan worden uitgezet: het is het één of het ander. Voorts heeft eiser naar voren gebracht dat hij bezwaar heeft gemaakt tegen de beslissing van verweerder om niet tot verblijfsaanvaarding in het kader van het generaal pardon over te gaan.
2.3. Verweerder voert aan dat de voorlopige hechtenis van eiser op 1 september 2008 is opgeheven en dat hij die dag om 16.00 uur is overgedragen aan de vreemdelingenpolitie. Verweerder heeft het precieze tijdstip van de opheffing van de voorlopige hechtenis niet kunnen achterhalen. Aangezien het hier een strafrechtelijk voortraject betreft, staat het een en ander niet ter toetsing van de rechtbank. Voor zover de rechtbank desondanks zou oordelen dat er sprake is van een gebrek, zijn er voldoende belangen om oplegging van de maatregel te rechtvaardigen. Eiser heeft zware criminele antecedenten en hij is in het bezit van een geldig paspoort, zodat hij op korte termijn uitgezet kon worden.
Op 17 september 2008 heeft het OM alsnog bezwaar gemaakt tegen uitzetting van eiser, waarna de bewaring nog dezelfde dag is opgeheven. Omdat het OM zijn standpunt pas op 17 september 2008 heeft herzien, is er geen reden voor schadevergoeding. Een officier van justitie heeft de verbalisant op 12 september 2008, na kennisneming van een paragraaf uit de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) met de aanduiding “geen uitzetting ondanks de vertrekplicht”, telefonisch meegedeeld dat er geen bezwaar bestond tegen uitzetting van eiser, welk standpunt is weergegeven in het proces verbaal van 15 september 2008.
Verweerder is niet gebleken dat het paspoort van eiser vals zou zijn en heeft dan ook een vlucht voor hem kunnen aanvragen. De beslissing dat eiser niet in aanmerking komt voor verblijfsaanvaarding in het kader van het generaal pardon is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb). Overigens komt eiser waarschijnlijk niet in aanmerking voor verblijfsaanvaarding omdat hij in 2004 asiel heeft aangevraagd in Frankrijk.
2.4. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen.
2.4.1. Verweerder kan niet op voorhand worden gevolgd in zijn standpunt dat de gang van zaken voorafgaand aan de ophouding van eiser niet door de rechtbank mag worden getoetst. Naar de rechtbank aanneemt, doelt verweerder op de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling) dat de rechter in vreemdelingenzaken geen oordeel mag geven over de rechtmatigheid van de aanwending van bevoegdheden die niet bij of krachtens de Vw 2000 zijn toegekend, zoals bevoegdheden in het kader van de strafvordering. Het is echter ook vaste jurisprudentie van de Afdeling dat, indien de strafrechter de uitoefening van strafvorderlijke bevoegdheden onrechtmatig heeft geoordeeld, de rechter in bewaringszaken zich geplaatst kan zien voor de vraag of daaraan consequenties moeten worden verbonden voor de rechtmatigheid van een daarop volgende inbewaringstelling. Gelet op de stelling van eiser dat de strafrechter de opheffing van de voorlopige hechtenis van eiser heeft bevolen voordat hij is opgehouden, kan naar het oordeel van de rechtbank niet op voorhand worden uitgesloten dat de in de vorige volzin bedoelde situatie aan de orde is. De vraag of verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat de gang van zaken voorafgaand aan de ophouding in de onderhavige procedure niet mag worden getoetst, kan dan ook niet worden beantwoord zonder nader onderzoek naar de gang van zaken op 1 september 2008.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn standpunt dat, reeds omdat verweerder voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft onderzocht en ook achteraf niet heeft kunnen aantonen dat de voorlopige hechtenis heeft voortgeduurd tot 1 september 2008 om 16.00 uur, het tijdstip waarop eiser is overgedragen aan de vreemdelingenpolitie, het ervoor moet worden gehouden dat eiser onrechtmatig is opgehouden. Naar het oordeel van de rechtbank mag verweerder er, behoudens concrete aanwijzingen voor het tegendeel, van uitgaan dat een vreemdeling die na een strafvorderlijke vrijheidsontneming aan de vreemdelingenpolitie wordt overgedragen, tot aan deze overdracht rechtmatig zijn vrijheid is ontnomen. Ten tijde van de inbewaringstelling van eiser waren dergelijke concrete aanwijzingen naar het oordeel van de rechtbank niet aanwezig.
Eiser stelt dat de meervoudige strafkamer van de rechtbank te ’s-Gravenhage tijdens een zitting, gehouden op 1 september 2008 vóór 12.30 uur, de opheffing van de voorlopige hechtenis heeft bevolen. Zijn gemachtigde heeft bij faxbericht van 23 september 2008 naar voren gebracht dat er nog geen proces verbaal van de zitting van 1 september 2008 beschikbaar is en dat zij het bevel tot opheffing van de voorlopige hechtenis niet kan overleggen omdat zij niet bevoegd is stukken op te vragen met betrekking tot de strafzaak van eiser. Verweerder heeft de rechtbank bij faxbericht van 17 september 2008 meegedeeld dat de vreemdelingenpolitie het precieze tijdstip van de opheffing van de voorlopige hechtenis niet heeft kunnen achterhalen. Op grond van de gedingstukken en de door partijen verstrekte informatie kan de rechtbank de gang van zaken op 1 september 2008 niet met zekerheid vaststellen. Gelet op hetgeen in de vorige alinea is overwogen ziet de rechtbank geen reden om deze onduidelijkheid zonder meer voor rekening en risico van verweerder te laten komen. Anderzijds kan eiser, gelet op hetgeen zijn gemachtigde in dit verband heeft aangevoerd, niet zonder meer worden tegengeworpen dat hij zijn stellingen niet met stukken heeft onderbouwd.
Voor zover de strafrechter tijdens de strafzitting van 1 september 2008 niet heeft bevolen dat de voorlopige hechtenis van eiser met onmiddellijke ingang (of met ingang van een tijdstip gelegen vóór 16.00 uur) wordt opgeheven, bestaat er geen grond voor het oordeel dat eiser voorafgaand aan zijn ophouding onrechtmatig van zijn vrijheid beroofd is geweest en staat de gang van zaken voorafgaand aan de ophouding niet ter verdere beoordeling van de rechtbank.
Voor zover de strafrechter tijdens de strafzitting van 1 september 2008 heeft bevolen dat de voorlopige hechtenis van eiser met onmiddellijke ingang wordt opgeheven, zoals eiser stelt en niet ongebruikelijk is, wordt het volgende overwogen. Deze rechtbank en nevenzittingsplaats is ambtshalve bekend dat het regelmatig voorkomt dat een verdachte, als de opheffing van zijn voorlopige hechtenis tijdens een strafzitting met onmiddellijke ingang wordt bevolen, desondanks met de parketpolitie mee teruggaat naar het huis van bewaring om zijn bezittingen op te halen en dat hij daar soms nog enige tijd verblijft in verband met de administratieve afhandeling van de detentie. Voor zover dit ook in het geval van eiser de gang van zaken is geweest, moet worden vastgesteld dat het door de strafrechter gegeven bevel tot opheffing van de voorlopige hechtenis geen oordeel inhoudt over de rechtmatigheid van de daarop volgende terugkeer van eiser naar het huis van bewaring en zijn verblijf aldaar tot aan zijn ophouding. Ook overigens is gesteld noch gebleken dat de strafrechter of een andere rechter zich heeft uitgesproken over de rechtmatigheid van de terugkeer van eiser naar het huis van bewaring en zijn verblijf aldaar in de periode tussen het bevel tot opheffing van de voorlopige hechtenis en de ophouding. Eiser heeft evenmin gesteld dat hij na de opheffing van de voorlopige hechtenis niet mee terug wilde naar het huis van bewaring om zijn bezittingen op te halen of dat hij zich over de gang van zaken heeft beklaagd.
Gelet op het vorenstaande ziet de rechtbank onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat de terugkeer van eiser naar het huis van bewaring en zijn verblijf aldaar in de periode tussen het bevel tot opheffing van de voorlopige hechtenis en de ophouding in strijd zijn met het bevel tot opheffing van de voorlopige hechtenis of een andere rechterlijke beslissing. Van een vrijheidsbeneming op grond van de Vw 2000 is in deze periode in ieder geval geen sprake geweest. Gelet hierop staat de gang van zaken voorafgaand aan de ophouding van eiser niet ter (verdere) beoordeling van de rechtbank. De hierop betrekking hebbende beroepsgrond faalt derhalve.
2.4.2. De beroepsgrond dat verweerder voorafgaand aan de inbewaringstelling bij het OM had moeten navragen of het OM bezwaar had tegen uitzetting hangende de strafzaak slaagt.
In A4/6.2, aanhef en tweede gedachtestreepje, van de Vc 2000 is vermeld dat vooralsnog geen uitzetting plaatsvindt ondanks het feit dat de vertrekplicht is ingegaan, indien het betreft een vreemdeling die als verdachte van een strafbaar feit is aangehouden, of tegen wie een strafvervolging wegens een misdrijf is ingesteld, of die tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf is veroordeeld, of ten aanzien van wie een vrijheidsontnemende maatregel is opgelegd. Een en ander zolang het onderzoek nog niet is beëindigd, of omtrent de strafvervolging nog niet onherroepelijk is beslist, of de opgelegde straf of maatregel nog niet is ondergaan. In zodanige gevallen mag niet tot uitzetting worden overgegaan, tenzij het OM daartegen geen bezwaar heeft.
In het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal van 10 september 2008 is vermeld dat eiser op 18 september 2007 strafrechtelijk is aangehouden. De rechtbank leidt hieruit af dat eiser voorafgaand aan zijn inbewaringstelling bijna een jaar in voorlopige hechtenis heeft verbleven. Gelet op het in de vorige alinea genoemde beleid had verweerder naar het oordeel van de rechtbank voorafgaand aan de inbewaringstelling bij het OM moeten navragen of aldaar bezwaar bestond tegen de uitzetting van eiser voordat de strafzaak tegen hem volledig was afgerond en eiser een eventueel op te leggen gevangenisstraf had uitgezeten. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat, gelet op de duur van de voorlopige hechtenis van eiser en de daaruit af te leiden ernst van de op hem rustende strafrechtelijke verdenking(en), voor verweerder redelijkerwijs duidelijk had kunnen zijn dat de mogelijkheid reëel was dat het OM bezwaar zou hebben tegen uitzetting van eiser hangende de strafzaak. In dat geval zou zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn wellicht ontbreken en inbewaringstelling achterwege moeten blijven. Inmiddels is duidelijk geworden dat het OM inderdaad bezwaar heeft tegen uitzetting van eiser. Uit de onmiddellijk daarop volgende opheffing van de bewaring van eiser leidt de rechtbank af dat ook verweerder tot de slotsom is gekomen dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn gezien het bezwaar van het OM ontbreekt.
Verweerder heeft er, op zichzelf terecht, op gewezen dat de Vc 2000 niet voorschrijft dat hij het OM toestemming vraagt voor het in bewaring stellen van een vreemdeling tegen wie een strafzaak loopt. Dit laat onverlet dat verweerder voorafgaand aan de inbewaringstelling van eiser uit een oogpunt van zorgvuldigheid bij het OM had moeten navragen of aldaar bezwaar bestond tegen uitzetting van eiser hangende de strafzaak. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking hetgeen in de vorige alinea is overwogen, het feit dat het OM – naar ter zitting namens verweerder is verklaard – niet op de hoogte was van de inbewaringstelling van eiser, het ingrijpende karakter van de maatregel van bewaring en het navenant zwaarwegende belang van eiser om niet onnodig in bewaring te worden gesteld, alsmede de relatieve eenvoud van het voorafgaand aan de inbewaringstelling op zorgvuldige wijze doen van navraag bij het OM.
Dat het OM op 12 september 2008 telefonisch kenbaar heeft gemaakt dat er geen bezwaar bestaat tegen uitzetting van eiser kan verweerder niet baten. De zaak zou anders hebben gelegen als verweerder voorafgaand aan de inbewaringstelling navraag had gedaan bij het OM, het OM geen bezwaar tegen uitzetting had gemaakt en het OM dit standpunt op 17 september 2008 had herzien. In dat geval zou verweerder hebben gedaan wat redelijkerwijs van hem verwacht mocht worden. Eiser voert echter terecht aan dat verweerder, door niet voorafgaand aan de inbewaringstelling navraag te doen bij het OM, het risico heeft genomen dat het OM bezwaar zou blijken te hebben tegen uitzetting hangende de strafzaak. De rechtbank ziet te minder aanleiding doorslaggevende betekenis toe te kennen aan de op 12 september 2008 gedane telefonische mededeling van de zijde van het OM, omdat verweerder eiser op 3 september 2008 heeft overgeplaatst naar uitzetcentrum Zestienhoven en op 9 september 2008 een vlucht heeft aangevraagd. Deze gang van zaken duidt er niet op en verweerder heeft ook niet gesteld dat hij voorafgaand aan de uitzetting navraag zou hebben gedaan bij het OM als eiser niet op voormeld beleid had gewezen en de rechtbank verweerder naar aanleiding daarvan niet had verzocht alsnog navraag te doen bij het OM.
2.4.3. De rechtbank komt tot de slotsom dat de inbewaringstelling van eiser onrechtmatig is geweest. Verweerder is onvoldoende zorgvuldig te werk gegaan door niet voorafgaand aan de inbewaringstelling bij het OM navraag te doen of aldaar bezwaar bestond tegen uitzetting van eiser hangende de tegen hem lopende strafzaak. Omdat inmiddels is gebleken dat het OM bezwaar heeft tegen uitzetting van eiser hangende de strafzaak en verweerder de bewaring meteen daarna heeft opgeheven, moet worden geconcludeerd dat zicht op uitzetting van eiser binnen een redelijke termijn heeft ontbroken, zodat eiser ten onrechte in bewaring is gesteld.
2.5. De rechtbank acht gronden aanwezig om eiser een schadevergoeding toe te kennen. Gelet op het vorenstaande is de bewaring van eiser van meet af aan onrechtmatig geweest. Eiser heeft twee dagen in een politiecel verbleven en veertien dagen in een huis van bewaring. Gelet op de (per 1 september 2008 verhoogde) normbedragen van € 105,-- per dag detentie in een politiecel en € 80,-- per dag detentie in een huis van bewaring dient aan eiser een schadevergoeding van in totaal € 1.330,-- te worden toegekend.
2.6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 805,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en 0,5 punt voor het als een repliek aan te merken faxbericht van 17 september 2008. Voor de faxberichten van 15 en 23 september 2008 wordt geen vergoeding toegekend, omdat het daarin gestelde niet mede redengevend is voor de gegrondverklaring van het beroep). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Omdat aan eiser ter zake van het onderhavige beroep een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald.
2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep gegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiser een schadevergoeding toe van € 1.330,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 805,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en C. Groenewegen, griffier, ondertekend.
De griffier,
De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 26 september 2008
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.