ECLI:NL:RBSGR:2008:BG6733

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
19 november 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/757442-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. van Engelen
  • A. van Dorp
  • B. Bouwman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting met levensgevaarlijke gevolgen in relatie tot narcistische persoonlijkheidspathologie

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 19 november 2008 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die onder invloed van alcohol en drugs een brand heeft gesticht in de woning van zijn (ex-)vriendin. De verdachte, die met een koevoet en een jerrycan gevuld met motorbenzine naar de woning ging, heeft de ruit van de balkondeur ingeslagen en benzine over de vloer en meubels gegoten, waarna hij de brand heeft gesticht. De aanwezige personen in de woning konden dankzij het breken van het glas tijdig ontsnappen, waardoor er geen doden zijn gevallen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de slapende personen om het leven zouden komen, en dat hij deze kans ook heeft aanvaard.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van poging tot moord, maar hem wel schuldig bevonden aan poging tot doodslag en andere feiten. De rechtbank heeft daarbij rekening gehouden met de psychologische rapportages die een pathologische relatie tussen de verdachte en zijn (ex-)vriendin beschrijven, evenals de invloed van alcohol en drugs op zijn gedrag. De psycholoog concludeerde dat de verdachte lijdt aan narcistische persoonlijkheidspathologie, terwijl de psychiater oordeelde dat er geen sprake was van een geestelijke stoornis. De rechtbank oordeelde dat de feiten volledig aan de verdachte konden worden toegerekend.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar, waarbij de tijd in voorlopige hechtenis in mindering wordt gebracht. Daarnaast zijn er beslissingen genomen over de in beslag genomen voorwerpen, waaronder de verbeurdverklaring van de jerrycan die is gebruikt bij de brandstichting. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, met inachtneming van de relevante wetsartikelen.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer 09/757442-07
(Verkort vonnis)
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1972,
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting De Schie te Rotterdam.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 5 november 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. Slijters, advocaat te Amsterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie, mr. Robert, heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 2 tenlastegelegde wordt vrijgesproken en dat hij ter zake van de hem bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord en het onder 3 ten laste gelegde feit wordt veroordeeld tot:
primair: een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren, met aftrek van voorarrest, met oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege;
subsidiair: een gevangenisstraf voor de duur van 7 jaren, met aftrek van voorarrest.
Inzake de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen heeft de officier van justitie gevorderd: verbeurdverklaring van de jerrycan, onttrekking aan het verkeer van het huishoudmes en teruggave aan verdachte van de overige voorwerpen.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 25 oktober 2007 respectievelijk 5 november 2008, waarbij de rechtbank ervan uitgaat dat laatstgenoemde wijziging de eerste in zich heeft opgenomen- hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A, en van de vordering wijziging tenlastelegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van de voorhanden bewijsmiddelen en het verhandelde ter terechtzitting wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in de vroege ochtend van 28 februari 2007 met medebrenging van een jerrycan met motorbenzine en een koevoet naar de woning van zijn (ex)vriendin [A] is gereden met het opzet in die woning brand te stichten. Ter plaatse heeft verdachte vervolgens uitvoering aan dit voornemen gegeven door achtereenvolgens via het dak van zijn bestelbusje op het balkon te klimmen, zich met behulp van de meegebrachte koevoet toegang te verschaffen tot de woonkamer, in die woonkamer motorbenzine over de vloer/bank uit te gieten en deze vervolgens tot ontbranding te brengen. Gelet op de aan een brand in een woning verbonden gevaren heeft verdachte hierbij naar het oordeel van de rechtbank bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de brand zich wel eens zodanig zou kunnen ontwikkelen dat [A], haar zoon [zoon] en haar vriend [vriend] - van wie hij wist althans er rekening mee diende te houden dat zij in de woning aanwezig waren - hierdoor het leven zouden kunnen verliezen. Daarmee moet in juridische zin worden geconcludeerd dat verdachte tevens voorwaardelijk opzet op de dood van bedoelde personen heeft gehad. De rechtbank heeft hierbij evenwel niet de overtuiging gekregen dat verdachte op een moment van kalm overleg de wil of bedoeling heeft gehad deze personen om het leven te brengen. Mede gelet op de inhoud van de hierna te bespreken rapportages van de psycholoog en psychiater is zij integendeel van oordeel dat verdachte louter een dramatische daad heeft willen stellen. Daarbij valt erop te wijzen dat verdachte niet de woning is binnengeslopen, maar zich juist met veel lawaai de toegang heeft verschaft. De rechtbank acht bij die stand van zaken dan ook niet bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde, voor zover betrekking hebbend op poging moord, heeft begaan, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
Voorts acht de rechtbank evenals de officier van justitie op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan, zodat hij ook van dat feit moet worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair impliciet tenlastegelegde, betrekking hebbende op poging doodslag, alsmede het onder 3 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van in de tenlastelegging voorkomende verschrijvingen, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, aangezien geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Met betrekking tot de strafbaarheid van verdachte overweegt de rechtbank voorts het volgende:
Over verdachte is op 29 augustus 2008 gerapporteerd door de psycholoog I.M. van Woudenberg en de psychiater J.H. van Renesse, beiden verbonden aan het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie, locatie Pieter Baan Centrum.
De deskundigen komen op grond van hun onderzoek tot een verschillende conclusie en daarmee tot een van elkaar afwijkend advies.
De conclusie van de psycholoog is dat verdachte ten tijde van het hem tenlastegelegde lijdende was aan een zodanige gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens dat die feiten hem slechts in verminderde mate zijn toe te rekenen.
Samenvattend is het standpunt van deze deskundige als volgt: De interactie tussen verdachte en [A] is als pathologisch te betitelen. De persoonlijkheidspathologie van verdachte is zodanig dat hij aangewezen is op een vrouw die zich zowel zorgend en beschermend als sturend en structurerend naar hem toe opstelt. Een vrouw moet zijn innerlijke leegte opvullen. Verdachte heeft grote behoefte aan bevestiging en bewondering. Steeds terugkerende afwijzing en vernedering, zoals verdachte in zijn relatie met [A] ondervond, brengen hem ertoe alsnog bevestiging af te dwingen. Niet is uit te sluiten dat verdachte voor [A] zal zwichten als zij weer toenaderings- pogingen doet. Gevleid door haar aandacht, zijn grote behoefte aan affectie en bevestiging, zal hij alle negatieve kanten van hun relatie vergeten. Een herhaling van zetten en gedragspatronen is dan waarschijnlijk en daarmee ook het gevaar dat gewelddadige patronen zich weer gaan ontwikkelen.
Aangezien verdachte de autonomie mist om op eigen kracht de relatie met [A] definitief te verbreken, is de kans op recidive groot. Om dit recidivegevaar tot aanvaardbare proporties terug te brengen wordt terbeschikkingstelling met dwangverpleging geadviseerd.
De conclusie van de psychiater is dat er geen sprake is van een psychiatrische stoornis in engere zin, evenmin van een persoonlijkheidsstoornis. Ten tijde van het hem tenlastegelegde was verdachte niet lijdende aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens; de feiten zijn hem volledig toe te rekenen.
Samenvattend is het standpunt van deze deskundige dat verdachte weliswaar milde narcistische, vermijdende en in mindere mate antisociale persoonlijkheidstrekken toont, maar niet in die mate dat van een persoonlijkheidsstoornis gesproken kan worden. Voor zover onaangepaste gedragingen en belevingen bij verdachte aan de orde zijn, komen die voor in een relationele context en wel exclusief in de relatie met [A]. Het tenlastegelegde vindt plaats tegen de achtergrond van een turbulente en passionele relatie met [A], die gekenmerkt wordt door een voortdurend afstoten en aantrekken gevolgd door verzoening. In het tenlastegelegde speelt niet zozeer de persoon van de verdachte een rol maar veeleer de relationele context. Daarenboven hebben het alcohol- en cocaïnegebruik een faciliterende rol gespeeld.
Beide deskundigen zijn gehoord ter terechtzitting en hebben hun bevindingen en conclusies nader toegelicht. Zij hebben in dat verband onder meer aangegeven dat bij hun bevindingen in het oog moet worden gehouden dat in de onderzoekssituatie vanuit verdachte een vorm van overdracht heeft plaatsgevonden, waarbij de psychiater de rol van de begrijpende en hem voor kwaad behoedende vader heeft gekregen en de vrouwelijke psycholoog de rol van [A]. Desgevraagd hebben zij verklaard dat zij zich goed bewust zijn geweest van dit proces en dat zij dit ieder voor zich ook in hun eindoordeel hebben meegewogen. Geen van beiden heeft aanleiding gezien dit oordeel bij te stellen.
Naar het oordeel van de rechtbank liggen de bevindingen omtrent de persoonlijkheid van verdachte, ondanks de uiteenlopende adviezen, minder ver uiteen, dan op het eerste oog lijkt. De psycholoog komt tot de conclusie dat sprake is van narcistische persoonlijkheidspathologie. De psychiater ziet weliswaar narcistische en vermijdende en in mindere mate antisociale persoonlijkheidstrekken, doch legt meer de nadruk op het pathologische karakter van de relatie tussen [A] en verdachte.
De rechtbank stelt voorop dat sprake is van een pathologische relatie tussen verdachte en [A]. De rechtbank stelt vast dat verdachte uitsluitend binnen deze relatie met [A] extreem en gewelddadig gedrag laat zien. Op de overige leefgebieden laat verdachte veel minder problematisch gedrag zien. Oud-werkgevers zijn positief over hem. In eerdere relaties en familierelaties is niet gebleken van excessief onaangepast gedrag. De rechtbank acht voorts van belang dat ten tijde van het plegen van het delict verdachte onder invloed was van alcohol en cocaïne en dat dit een ontregelende en faciliterende werking heeft gehad. Gelet hierop concludeert de rechtbank dat weliswaar sprake is van milde persoonlijkheidsproblematiek bij verdachte, maar niet in die mate dat van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens gesproken kan worden.
Op grond van het vorenstaande volgt de rechtbank, anders dan de officier van justitie, de conclusie van de psychiater en maakt die tot de hare. De rechtbank is van oordeel dat de bewezen verklaarde feiten verdachte volledig zijn toe te rekenen.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte is onder invloed van alcohol en drugs midden in de nacht naar de woning van zijn (ex-)vriendin [A] gegaan, met medeneming van onder meer een koevoet en een jerrycan gevuld met motorbenzine. Via het dak van zijn bestelbus is verdachte het balkon op geklommen, heeft hij met de koevoet de ruit van de balkondeur ingeslagen en heeft hij in de woonkamer de benzine over de vloer en de meubels uitgegoten en brand gesticht. De inboedel kwam in brand te staan. Dankzij het feit dat de zich in die woning bevindende personen door het geluid van brekend glas werden gewekt, hebben zij de woning tijdig kunnen verlaten.
Door deze brandstichting heeft verdachte zich willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat de in deze woning slapende personen om het leven zouden komen. Die kans heeft verdachte ook bewust aanvaard door te handelen als voormeld.
De aard en de ernst van de feiten rechtvaardigen het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen, onder meer wegens geweldsdelicten gericht tegen zijn (ex-)vriendin, en vuurwapenbezit. Een gevangenisstraf van na te melden duur acht de rechtbank passend en geboden.
De in beslag genomen voorwerpen.
Blijkens de beslaglijst zijn onder verdachte voorwerpen in beslag genomen. De rechtbank acht de jerrycan vatbaar voor verbeurdverklaring, aangezien verdachte met behulp van dit voorwerp het onder 1 primair bewezenverklaarde heeft begaan.
Ten aanzien van de overige voorwerpen zal de rechtbank de teruggave aan verdachte gelasten.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 33, 33a, 45 en 57van het Wetboek van Strafrecht;
- 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen- verklaarde.
Beslissing.
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij dagvaarding onder 1 primair ten laste gelegde poging tot moord en het hem bij dagvaarding onder 2 ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij dagvaarding onder 1 primair impliciet tenlastegelegde, voor zover betrekking hebbend op doodslag, alsmede het hem onder 3 tenlastegelegde heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
feit 1 primair: poging tot doodslag, meermalen gepleegd;
feit 3: handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie,
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerleg- ging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
in verzekering gesteld op 29 juli 2007
in voorlopige hechtenis gesteld op 1 augustus 2007
beslist inzake de onder verdachte in beslag genomen voorwerpen, vermeld op de beslaglijst, als volgt:
- verklaart verbeurd een jerrycan;
- gelast de teruggave aan verdachte van de overige voorwerpen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van Engelen, voorzitter,
Van Dorp en Bouwman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Hoekstra, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 19 november 2008.