RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2008
[eiser],
geboren op [1975],
nationaliteit Burger van Nigeria,
verblijvende te Alphen aan den Rijn in de penitentiaire inrichting,
eiser,
gemachtigde mr. M. Wiersma,
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde mr. L.M.A. Hansen.
Op 19 november 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 20 november 2008 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 1 december 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is – kort weergegeven – aangevoerd dat de staandehouding van eiser onrechtmatig is geweest, aangezien er geen sprake was van een geobjectiveerd redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De vreemdelingenpolitie was op zoek naar iemand anders en die werd bij binnenkomst in de woning reeds aangetroffen. Er bestond daarom geen aanleiding meer om vervolgens ook eiser om legitimatie te vragen.
3. Deze beroepsgrond treft doel. Uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding van 20 november 2008 blijkt dat de vreemdelingenpolitie gericht op zoek was naar de vreemdeling [...], die illegaal in Nederland zou verblijven. Met een machtiging tot binnentreden is de vreemdelingenpolitie vervolgens naar het van genoemde [...] bekende adres gegaan, alwaar zij door deze [...] werden binnengelaten. [...] werd herkend van de meegnomen duidelijke foto. Verbalisanten legitimeerden zich en deelden het doel van hun komst mede. Vervolgens staat in het proces-verbaal vermeld: “Vervolgens is collega van der Meer in gesprek gegaan met [...]. Bij binnenkomst in de woning zag ik, verbalisant dat er aan de linkerzijde van de hal -3- deuren waren. Aan de rechterzijde van de hal waren -4- deuren. Op het moment dat ik, [verbalisant], in de hal stond zag en hoorde ik dat er achter mij een deur geopend werd. Ik, [verbalisant], zag dat er een voor mij onbekend persoon, welke later bleek te zijn [eiser], uit deze kamer de hal in liep. Ik, [verbalisant], heb [eiser], in de Nederlandse taal, gevraagd of hij Nederlands sprak. [eiser] gaf aan alleen Engels te spreken. Vervolgens heb ik, [verbalisant], met [eiser] gecommuniceerd in de Engelse taal welke ik, [verbalisant], alsmede de vreemdeling goed versta en begrijp. [eiser] deelde mij, [verbalisant], mede dat als hij de door mij, [verbalisant], gesproken Engelse taal niet zou begrijpen hij dit zou aangeven. Ik, [verbalisant], vroeg [eiser] naar zijn legitimatie”. Uit de geschetste gang van zaken kan niet anders worden afgeleid dan dat eiser om zijn legitimatie is verzocht op grond van de bevoegdheid ingevolge artikel 50 van de Vw 2000. Niet is echter kunnen blijken waarop het daartoe vereiste geobjectiveerde redelijk vermoeden van illegaal verblijf van eiser was gebaseerd. Het enkele feit dat op hetzelfde adres een illegaal verblijvende vreemdeling was aangetroffen is daartoe onvoldoende. Daarbij is van belang dat niet is gebleken dat het betreffende adres bekend zou staan als een adres waar regelmatig illegaal verblijvende vreemdelingen zouden verblijven. Daarnaast is niet in geschil dat de bewuste [...] reeds was aangetroffen en dat in dat opzicht de te verrichten controle feitelijk reeds was voltooid. Er was geen reden om vervolgens nog – zonder concrete aanleiding - andere bewoners te controleren.
4. Gelet op het voorafgaande moet de bewaring van aanvang af onrechtmatig worden geacht en dient het beroep gegrond te worden verklaard.
5. Op grond van het bepaalde in artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank, indien zij de opheffing van een maatregel tot vrijheidsontneming beveelt, dan wel de vrijheidsontneming reeds voor de behandeling van het verzoek om opheffing van die maatregel wordt opgeheven, aan de vreedeling een vergoeding ten laste van de Staat toekennen. Het bepaalde bij of krachtens de artikelen 90 en 93 van het Wetboek van Strafvordering is van overeenkomstige toepassing.
6. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 105,00 voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 80,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
7. Nu de bewaring blijkens het voorgaande van aanvang af onrechtmatig is, acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen.
8. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 2 december 2008, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat eiser over de periode van 19 november 2008 tot en met 1 december 2008 schadevergoeding toekomt. In totaal bedraagt de schadevergoeding 5 x € 105,00 en 8 x € 80,00 is € 1.165,00.
9. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
10. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 2 december 2008;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 1.165,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten vastgesteld op € 644,00;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die de proceskosten dient te vergoeden;
- bepaalt dat het bedrag van de proceskosten moet worden voldaan aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. A.B.M. Hent als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2008.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.165,00 (ZEGGE: ÉÉNDUIZENDÉÉNHONDERDVIJFENZESTIG EURO)
Aldus gedaan op 2 december 2008 door mr. A.B.M. Hent.