ECLI:NL:RBSGR:2008:BG7106

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/41268
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.B.M. Hent
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schadevergoeding voor Chinese vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 2 december 2008 uitspraak gedaan over de onrechtmatige vreemdelingenbewaring van een Chinese vreemdeling, eiser, die op 14 november 2008 in bewaring was gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat de bewaring van aanvang af onrechtmatig was, omdat er geen zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn bestond. Dit oordeel was gebaseerd op de overwegingen van een eerdere Afdelingsuitspraak van de Raad van State van 26 november 2008, waarin werd vastgesteld dat de twee laissez-passers die in september en oktober 2008 waren verstrekt, onvoldoende waren om aan te nemen dat er zicht op uitzetting bestond.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had, niet beschikte over een identiteitsdocument, zich had bediend van aliassen, gebruik had gemaakt van vervalste documenten en verdacht werd van het plegen van een misdrijf. Deze omstandigheden gaven verweerder goede gronden om eiser in bewaring te stellen. Echter, de rechtbank concludeerde dat de situatie met betrekking tot de Chinese autoriteiten onvoldoende was veranderd om te concluderen dat er zicht op uitzetting was.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de maatregel tot vrijheidsontneming opgeheven en schadevergoeding toegekend van € 1.595,00, te betalen door de Staat der Nederlanden. De rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 644,00, die ook door de Staat der Nederlanden moeten worden vergoed. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van belangen bij vreemdelingenbewaring en de rechten van de betrokkenen.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats ’s-Hertogenbosch
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 08/41268
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 december 2008
inzake
[eiser],
geboren op [...] oktober 1988,
nationaliteit Chinese,
verblijvende te Zaandam in de penitentiaire inrichting (detentieboot),
eiser,
gemachtigde mr. M. Wiersma,
tegen
de staatssecretaris van Justitie,
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde M.C. Tilman.
Procesverloop
Op 14 november 2008 is eiser op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) in bewaring gesteld.
Op 21 november 2008 is namens eiser tegen zijn inbewaringstelling beroep ingesteld. Voorts is om schadevergoeding verzocht.
De zaak is behandeld op de zitting van 1 december 2008, waar eiser is verschenen in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. De rechtbank beoordeelt thans of de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van vreemdelingenbewaring in overeenstemming is met de wet en bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid gerechtvaardigd is.
2. Namens eiser is - kort weergegeven - aangevoerd dat het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt.
3. De rechtbank is allereerst van oordeel dat verweerder op goede gronden eiser krachtens artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 in het belang van de openbare orde en met het oog op de uitzetting, in bewaring heeft gesteld. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat onweersproken is dat eiser
- geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft;
- niet beschikt over een identiteitsdocument als bedoeld in artikel 4.21 van het Vreemdelingenbesluit 2000;
- zich heeft bediend van een of meer aliassen;
- gebruik heeft gemaakt van een vals / vervalst document;
- wordt verdacht van het plegen van een misdrijf.
Het voorgaande is voldoende grond ernstig te vermoeden dat eiser zich aan zijn uitzetting zal onttrekken.
4. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is gebleken dat eiser op 20 november 2008 is geplaatst in een huis van bewaring. Voorts is door de Dienst Terugkeer & Vertrek op 23 november 2008 aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) verzocht om een verwijderbaarheidscheck uit te voeren. Op 24 november 2008 heeft de IND laten weten dat eiser verwijderbaar is. Op 26 januari 2008 heeft verweerder een vertrekgesprek met eiser gevoerd. Bij die gelegenheid is de laissez-passeraanvraag voor Rwanda ingevuld. Op 27 november 2008 is de aanvraag doorgezonden naar de laissez-passerkamer.
5. De rechtbank dient voorts de vraag te beantwoorden of in het onderhavige geval zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend en verwijst ter zake naar de inmiddels door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) op 26 november 2008 gedane uitspraak in een soortgelijke zaak als de onderhavige, waarin zich eveneens onder meer de vraag voordeed of het gegeven dat door de Chinese autoriteiten inmiddels op 21 oktober 2008 een tweede laissez passer is verstrekt, moet leiden tot de conclusie dat thans - in het algemeen - zicht op uitzetting voor Chinese vreemdelingen bestaat.
6. In deze Afdelingsuitspraak is in rechtsoverweging 2.1.3. het volgende overwogen: “De twee laissez passer die in september en oktober 2008 zijn verstrekt, geven er blijk van dat aan de langdurige periode waarin geen enkele laissez passer is afgegeven een eind is gekomen. Het ligt in de rede te veronderstellen dat de vele contacten die in de afgelopen tijd, op verschillende niveaus, tussen de Chinese en Nederlandse autoriteiten hebben plaatsgevonden, en nog steeds plaatsvinden, om de ontstane impasse te doorbreken een ontwikkeling in gang hebben gezet en dat de afgifte van voormelde twee laissez passer de eerste resultaten daarvan vormen. Nu evenwel tot voor kort de Chinese autoriteiten gedurende een lange periode geen enkele laissez passer hebben afgegeven en de staatssecretaris ter zitting te kennen heeft gegeven geen enkele inhoudelijke mededeling te kunnen doen over de resultaten die zijn geboekt in de contacten tussen de Chinese en Nederlandse autoriteiten, maar wel duidelijk heeft gemaakt dat deze contacten nog niet tot concrete afspraken hebben geleid, is geen plaats voor het oordeel dat er thans in beginsel van mag worden uitgegaan dat de Chinese autoriteiten bereid zijn een laissez passer te verstrekken ten behoeve van een hier te lande in bewaring gestelde Chinese onderdaan en daartoe bij gebleken juistheid van de bij de aanvraag te verstrekken gegevens ook zullen overgaan. Dat de Chinese autoriteiten inmiddels in twee gevallen een laissez passer hebben verstrekt ten behoeve van de gedwongen verwijdering van een Chinese onderdaan is weliswaar een belangrijke aanwijzing voor een verandering in de opstelling van de Chinese autoriteiten, maar dit aantal laissez passer is nog te beperkt om reeds op grond daarvan aannemelijk te achten dat thans weer sprake is van zicht op uitzetting naar China binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft in de omstandigheid dat de Chinese autoriteiten op 21 oktober 2008 wederom een laissez passer ten behoeve van de gedwongen verwijdering van een Chinese vreemdeling hebben verstrekt, derhalve terecht onvoldoende grond gezien voor het oordeel dat thans wel kan worden aangenomen dat de opstelling van de Chinese autoriteiten is gewijzigd."
7. De rechtbank verenigt zich met de overwegingen in deze uitspraak. Gelet op het voorafgaande moet de bewaring van aanvang af onrechtmatig worden geacht en dient het beroep gegrond te worden verklaard.
8. Nu de bewaring blijkens het voorgaande van aanvang af onrechtmatig is, acht de rechtbank gronden van billijkheid aanwezig om eiser schadevergoeding toe te kennen.
9. Uitgangspunt bij de vaststelling van de schadevergoeding vormt de richtlijn van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak betreffende de vergoeding van immateriële schade bij inverzekeringstelling en voorlopige hechtenis, die uitgaat van een schadevergoeding van € 105,00 voor elke dag die in een politiecel is doorgebracht en van € 80,00 voor elke dag die in een huis van bewaring is doorgebracht.
10. Overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de dag waarop de bewaring is geëindigd, te weten 2 december 2008, buiten beschouwing laten bij de vaststelling van de schadevergoeding, zodat eiser over de periode van 14 november 2008 tot en met 2 december 2008 schadevergoeding toekomt. In totaal bedraagt de schadevergoeding 6 x € 105,00 en 12 x € 80,00 = € 1.595,00.
11. De rechtbank acht voorts termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 644,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 322,00;
• wegingsfactor 1.
12. Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge artikel 8:75, tweede lid, van de Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier van de rechtbank.
13. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
- verklaart het beroep gericht tegen de bewaring gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel tot vrijheidsontneming ex artikel 59 van de Vw 2000 van eiser met ingang van 2 december 2008;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe, ten laste van de Staat der Nederlanden, ten bedrage van € 1.595,00;
- veroordeelt verweerder in de door de eiser gemaakte proceskosten, vastgesteld op € 644,00, te vergoeden door de Staat der Nederlanden, te voldoen aan de griffier.
Aldus gedaan door mr. A.B.M. Hent als rechter in tegenwoordigheid van W.G.M. de Boer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 2 december 2008.
Voornoemd lid van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken beveelt de tenuitvoerlegging van de in deze uitspraak toegekende schadevergoeding ten bedrage van € 1.595,00 (ZEGGE: EENDUIZEND VIJFHONDERDVIJFENNEGENTIG EURO).
Aldus gedaan op 2 december 2008 door mr. A.B.M. Hent.