RECHTBANK DEN HAAG
zittinghoudende te Utrecht
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 08/11362 BEPTDN
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor de behandeling van vreemdelingenzaken d.d. 29 oktober 2008
[eiser], geboren op [1986] (toegekende geboortedatum), van Afghaanse nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. A.M.J.M. Louwerse, advocaat te Amsterdam,
de Staatssecretaris van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. M.H. Belevska, werkzaam bij de onder verweerder ressorterende Immigratie- en Naturalisatiedienst te Den Haag.
1.1 Bij besluit van 12 maart 2008 heeft verweerder de aanvraag van eiser van 18 juni 2007 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Eiser heeft hiertegen beroep bij deze rechtbank ingesteld.
1.2 Het geding is behandeld ter zitting van 15 oktober 2008, waar eiser niet in persoon is verschenen. Eiser en verweerder hebben ter zitting bij monde van hun gemachtigden hun standpunten toegelicht.
2.1 In geschil is of eiser in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.
2.2 Verweerder heeft in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, de aanvraag met toepassing van artikel 30 eerste lid, aanhef en onder c, Vw afgewezen, op de grond dat eiser nog een aanvraag heeft lopen waarop nog niet onherroepelijk is beslist en hij op grond van die aanvraag rechtmatig verblijf heeft.
2.3 Eiser heeft tegen dit besluit onder meer aangevoerd dat verweerder bij besluit van 2 oktober 2008 het bezwaar in de reguliere procedure ongegrond heeft verklaard en er derhalve vanaf die datum geen sprake meer is van rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, Vw. De aanvraag is derhalve ten onrechte op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, Vw afgewezen en ten onrechte niet inhoudelijk beoordeeld. Eiser verzoekt om het besluit van verweerder van 2 oktober 2008 op grond van artikel 83 Vw bij de besluitvorming te betrekken.
2.4 Ingevolge artikel 83, eerste lid, Vw houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met feiten en omstandigheden die na het nemen van het bestreden besluit zijn opgekomen, tenzij de goede procesorde zich daartegen verzet of de afdoening van de zaak daardoor ontoelaatbaar wordt vertraagd.
2.5 Ingevolge artikel 13, aanhef en onder a en c, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien internationale verplichtingen dan wel klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
2.6 Op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, Vw wordt een aanvraag afgewezen indien een vreemdeling eerder een aanvraag voor verlening van een verblijfsvergunning heeft ingediend waarop nog niet onherroepelijk is beslist en hij op grond van die aanvraag rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder f, g, en h, Vw.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.7 Het geschil beperkt zich tot de vraag of verweerder terecht toepassing heeft gegeven aan artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, Vw en of dit artikel thans, nu op het bezwaar in de reguliere procedure is beslist, nog steeds van toepassing is.
2.8 Voor wat betreft eisers beroep op artikel 83 Vw overweegt de rechtbank als volgt.
Verweerder heeft, op verzoek van de rechtbank, bij brief van 13 oktober 2008 schriftelijk gereageerd op eisers verzoek om toepassing van artikel 83 Vw en heeft terzake aangegeven dat honorering van dit verzoek niet kan leiden tot een andere beslissing.
Vaststaat dat verweerder op 2 oktober 2008 het bezwaar in de reguliere procedure ongegrond heeft verklaard. Dit feit is opgekomen na het bestreden besluit in de onderhavige procedure en kan, gelet op het navolgende, in deze procedure tot een andere beslissing leiden dan de thans voorliggende, zodat de rechtbank met dit feit rekening zal houden bij de beoordeling van het beroep. De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
2.9 Lezing van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, Vw kan de conclusie dragen dat in ieder geval aan twee vereisten moet worden voldaan, te weten: er moet sprake zijn van een eerdere aanvraag waar nog niet onherroepelijk op is beslist èn de vreemdeling moet op grond van die aanvraag rechtmatig verblijf hebben. Indien aan één van deze vereisten niet wordt voldaan kan de aanvraag niet worden afgewezen op grond van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, Vw.
2.10 De rechtbank volgt eiser waar deze (in 2.3) heeft gesteld dat hij na 2 oktober 2008 niet meer voldoet aan het vereiste van rechtmatig verblijf. In dat verband verwijst de rechtbank naar een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 29 april 2003, LJN AH9888, waarin deze, eveneens toetsend aan artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c,Vw, in r.o. 2.4.1 overwoog: “Appellanten hebben ingevolge artikel 8, aanhef en onder f en h, van de Vw rechtmatig verblijf zolang op hun eerdere aanvragen niet onherroepelijk is beslist”. Hieruit leidt de rechtbank af dat de Afdeling, althans in het kader van de toets aan dit artikel 30, eerste lid aanhef en onder c, als voorwaarde voor het rechtmatig verblijf een onherroepelijk besluit vergde, hetgeen wellicht aanleiding is geweest voor verweerder om ook in de onderhavige procedure dit standpunt in te nemen. Echter: in de casus waar de uitspraak van de Afdeling op zag had verweerder nog geen besluit genomen, terwijl hij dit in casu op 2 oktober 2008 wèl heeft gedaan. De rechtbank gaat er daarom van uit dat de Afdelingsuitspraak ingegeven is geweest door de omstandigheid dat diende te worden getoetst aan artikel 3 EVRM en de verplichting om schending van dat risico te allen tijde te voorkomen. Dat risico doet zich echter pas voor bij feitelijke uitzetting, maar staat los van de vraag wanneer sprake is van rechtmatig verblijf.
2.11 In casu is de rechtbank van oordeel dat de lezing van verweerder dat eerst nadat de beroepstermijn is verstreken aan het rechtmatig verblijf een einde is gekomen niet kan worden gevolgd. Eiser zou in die visie dan tot 31 oktober 2008, datum waarop de beroepstermijn in de reguliere procedure verstrijkt, nog rechtmatig verblijf hebben. Artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c,Vw gaat echter niet uit van elkaar onderling versterkende voorwaarden, maar van in ieder geval twee zelfstandige. Erkend moet daarbij worden dat de zinsnede “waar nog niet onherroepelijk op is beslist” conflicteert met de daarop volgende voorwaarde: “rechtmatig verblijf op grond van die aanvraag”. Artikel 8 Vw somt echter limitatief op wanneer sprake is van rechtmatig verblijf. Daaronder valt niet de voorwaarde dat het besluit onherroepelijk moet zijn geworden, integendeel. De gehele systematiek van de Vw wijst er op dat bij afwijzing van de desbetreffende aanvraag meteen moet worden gehandeld (door middel van het instellen van een schorsend rechtsmiddel) om het rechtmatig verblijf veilig te stellen, juist omdàt de schorsende werking van rechtswege vervalt na de bekendmaking van dat besluit. De in de artikelen 73, eerste lid, en 82, eerste lid, Vw uitdrukkelijk voorziene uitzonderingen op het hoofdbeginsel van artikel 6:16 Awb (bezwaar of beroep schorst niet de werking van het besluit waartegen het is gericht), uitgewerkt in artikel 8, aanhef en onder f, g en h, Vw, zouden zonder deze systematiek zinledig zijn. De Memorie van Toelichting bij artikel 30 Vw (Tweede Kamer, 1998-1999, 26 732, nr. 3, p. 39-40) staat aan het vorenstaande niet in de weg, nu deze terzake (slechts) stelt dat de vreemdeling rechtmatig verblijf heeft zolang hij de uitkomst van deze (lees: andere) procedure in Nederland mag afwachten. Deze situatie wordt op zich zelf gedekt door artikel 8, aanhef en onder f, g en h, Vw.
2.12 Vermelding verdient ten slotte dat verweerder zelf in het besluit van 2 oktober 2008 in punt 5 uitdrukkelijk vermeldt dat eiser na bekendmaking van de beschikking niet langer rechtmatig in Nederland verblijft, alsmede dat als hij beroep instelt tegen dit besluit, de hiergenoemde rechtsgevolgen niet worden opgeschort. Ambtshalve is de rechtbank bekend dat verweerder deze zinsnede in vele afwijzende besluiten opneemt.
2.13 Nu in ieder geval naar het oordeel van de rechtbank aan één van de voorwaarden van artikel 30, eerste lid, aanhef en onder c, Vw niet is voldaan heeft verweerder in de onderhavige procedure ten onrechte aan dit artikel toepassing gegeven. Het beroep is dan ook gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd wegens strijd met het zorgvuldigheidsbeginsel als neergelegd in artikel 3:2 Awb. Verweerder zal worden opgedragen een nieuwe beschikking te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
Aan verweerder wordt, gelet op het feit dat eiser nog moet worden gehoord, er eventueel een advies van het Bureau Medische Advisering moet worden opgevraagd en een voornemen en zienswijze moeten worden uitgebracht, een termijn van zes maanden na verzending van deze uitspraak gegeven om opnieuw op onderhavige aanvraag te beslissen. Eiser zal in die tijdspanne als gevolg van deze uitspraak in deze asielprocedure rechtmatig verblijf hebben in de zin van artikel 8, aanhef en onder f, Vw.
2.14 Hetgeen eiser overigens heeft aangevoerd, behoeft, gelet op het vorenstaande, geen bespreking.
2.15 In dit geval ziet de rechtbank aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, Awb te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De kosten zijn op grond van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1, waarde per punt € 322,-). Aangezien ten behoeve van eiser een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, dient ingevolge het tweede lid van artikel 8:75 Awb de betaling van dit bedrag te geschieden aan de griffier.
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen een termijn van zes maanden na verzending van deze uitspraak opnieuw te beslissen op de aanvraag van eiser, met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen;
veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 644,- onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als rechtspersoon die deze kosten aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Utrecht, moet voldoen.
Aldus vastgesteld door mr. H. Gorter en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2008.
mr. K.S. Smits mr. H. Gorter
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen vier weken na verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, onder vermelding van "Hoger beroep vreemdelingenzaken", Postbus 16113, 2500 BC Den Haag. Het beroepschrift dient één of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Algemene wet bestuursrecht is niet van toepassing.
Let wel: Ook als u in deze uitspraak (gedeeltelijk) in het gelijk bent gesteld, kan het van belang zijn hoger beroep in te stellen voor zover de rechtbank gronden uitdrukkelijk en zonder voorbehoud heeft verworpen en u daar niet in wilt berusten.