Parketnummer 09/758095-08
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Midden Holland, Huis van Bewaring De Geniepoort.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 1 december 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. M. Lindhout, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. I.Mannen heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder subsidiair ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, die als bijlage C aan dit vonnis is gehecht) onder 6 en 15 genummerde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard, dat de onder 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 16, 17 en 18 genummerde voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzitting niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte bij dagvaarding onder primair is ten laste gelegd, zodat hij daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het op de dagvaarding onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat drie dagen voor de confrontatie in de tram verdachte bijna was neergestoken door aangever. Verdachte vreesde toen hij aangever in de tram op hem af zag komen lopen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Verdachte is opgestaan en heeft de handen van aangever vastgepakt om te voorkomen dat aangever verdachte iets aan zou doen. Hierop is een worsteling ontstaan waarbij verdachte in het oog is gestoken hetgeen als een wederrechtelijke aanranding moet worden beschouwd waartegen verdachte zich mocht verdedigen, aldus de raadsvrouw. Verdachte heeft het mes van aangever afgepakt en omdat die bleef zeggen dat hij verdachte dood zou maken heeft hij aangever uitgeschakeld door hem te steken in de buikstreek. Primair meent de raadsvrouw dat er sprake is van noodweer. Subsidiair doet zij een beroep op noodweerexces. Verdachte verkeerde in een hevige gemoedsbeweging en was door hevige angst de controle over zichzelf kwijt.
De officier van justitie is van mening dat een beroep op noodweer dan wel noodweerexces dient te falen.
De rechtbank ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of er sprake was van een noodweersituatie op het moment dat aangever de tram in stapt en zich in de richting van verdachte begeeft. Hierbij neemt de rechtbank in ogenschouw ervan uit dat aangever verdachte drie dagen tevoren heeft opgezocht en met een mes heeft bedreigd. Hoewel de angst van verdachte invoelbaar is, maakt deze eerdere bedreiging niet zonder meer dat er sprake was van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever op het moment dat hij drie dagen later de tram instapt waar verdachte in zit en zich in de richting van verdachte begeeft. Verdachte heeft in de tram besloten mogelijke acties van aangever niet af te wachten maar de aanval in te zetten. Op dat moment is van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever geen sprake.
De rechtbank acht evenmin aannemelijk dat hij door aangever met een vinger in zijn oog is gestoken, nu dit onderdeel van zijn verklaring door geen van de getuigen wordt bevestigd. Uit de camerabeelden blijkt veeleer dat verdachte tijdens de vechtpartij grotendeels de overhand had. Verdachte heeft op enig moment het mes van aangever weten te bemachtigen en vrijwel onmiddellijk aangever met dit mes in de rug en de buik gestoken. Op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt de rechtbank vast dat verdachte voldoende gelegenheid heeft gehad dit mes buiten het bereik van aangever te brengen. Verdachte had tijdens de worsteling de overhand terwijl ook zijn vriend zich in de onmiddellijke nabijheid van de vechtende mannen bevond. Verdachte heeft echter toen hij het mes van aangever eenmaal in handen had op geen enkele manier gepoogd het mes buiten het bereik van aangever te brengen maar onmiddellijk en met kracht meermalen op aangever in gestoken. De handelingen van verdachte kunnen niet worden beschouwd als een noodzakelijke verdediging.
Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of verdachte een beroep op noodweerexces toekomt. Nu de rechtbank tot het oordeel komt dat in de tram geen sprake is geweest van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door aangever, komt verdachte ook geen beroep op noodweerexces toe. Voor zover verdachte heeft gehandeld in een hevige gemoedsbeweging, kan niet worden volgehouden dat deze gemoedsbeweging is voortgekomen uit enige dreigende handelingen van aangever op 19 augustus 2008. Dat verdachte in angst leefde voor aangever vanwege de bedreiging die hij drie dagen tevoren heeft geuit, kan alleen al vanwege het tijdsverloop niet leiden tot een geslaagd beroep op noodweerexces. Voor zover het verweer van de raadsvrouw zich uitstrekt tot een beroep op putatief noodweer(exces) dient dit verweer eveneens te falen.
De rechtbank verwerpt het verweer.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft op klaarlichte dag in een volle tram het slachtoffer ernstig verwond door hem drie maal krachtig met een groot mes in de rug en buikholte te steken. Het slachtoffer is in kritieke toestand naar het ziekenhuis vervoerd, alwaar zijn milt en een deel van zijn dikke darm operatief is verwijderd. Dat het slachtoffer de steekpartij heeft overleefd mag, gelet op de aard en de ernst van de verwondingen, een wonder heten. Slachtoffers van geweld kunnen, naast de lichamelijke gevolgen die zij hiervan ondervinden, nog lange tijd nadelige psychische gevolgen ondervinden. Dit laatste geldt ook voor de personen in de tram die getuige zijn geweest van het door verdachte gepleegde geweld. Door dit soort feiten nemen angstgevoelens in het algemeen in de maatschappij toe. De rechtbank rekent verdachte zwaar aan dat hij het recht in eigen hand heeft genomen nadat hij zelf door het slachtoffer was bedreigd.
De rechtbank houdt daarnaast rekening met het feit dat niet verdachte maar het slachtoffer met een groot mes op zak liep, nota bene omdát hij problemen met verdachte had. De rechtbank houdt ook rekening met het feit dat het verdachte zichtbaar zwaar heeft geraakt dat hij een voormalige vriend heeft neergestoken en hij de volledige verantwoordelijkheid voor zijn daden neemt.
Ten slotte houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met het feit dat verdachte, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in het verleden niet eerder is veroordeeld.
Inbeslaggenomen voorwerpen.
De rechtbank zal de op de beslaglijst onder 6 en 15 genummerde voorwerpen onttrekken aan het verkeer. Deze voorwerpen zijn voor onttrekking aan het verkeer vatbaar, aangezien met behulp van deze voorwerpen het onder subsidiair bewezenverklaarde feit is begaan.
De rechtbank zal de teruggave, nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, aan de rechthebbende gelasten van de op de beslaglijst onder 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 16, 17 en 18 genummerde voorwerpen.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36b, 36c, 45 en 289 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 3 (drie) jaren;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 19 augustus 2008,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 22 augustus 2008;
verklaart onttrokken aan het verkeer de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 6 en 15;
gelast de teruggave aan de rechthebbende van de blijkens de aan dit vonnis gehechte beslaglijst inbeslaggenomen voorwerpen, genummerd 1, 2, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 16, 17 en 18.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Timmermans, voorzitter,
Borkent en Soffers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Kramer, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 15 december 2008.