ECLI:NL:RBSGR:2008:BG8572

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
4 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/7867, 06/7868, 06/7869, 06/7870, 06/7871, 06/7872, 06/7873, 06/7874, 06/7876, ...,OB V
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid beroep en termijnoverschrijding in belastingzaken

In deze zaak, uitgesproken op 4 december 2008 door de Rechtbank 's-Gravenhage, betreft het verzet van [X] GmbH Bauunternehmung tegen eerdere uitspraken waarbij haar beroepen niet-ontvankelijk waren verklaard wegens te late indiening. De rechtbank had eerder op 22 mei 2007 uitspraak gedaan op bezwaar van de opposante tegen naheffingsaanslagen omzetbelasting. De opposante stelde dat de termijn voor het indienen van het beroepschrift pas was aangevangen na de tweede uitspraak op bezwaar van 21 juli 2006, waardoor haar beroep tijdig was ingediend op 1 september 2006. De rechtbank oordeelde dat de verwarring die was ontstaan door de tweede uitspraak op bezwaar, de termijnoverschrijding verschoonbaar maakte. De rechtbank concludeerde dat de eerdere niet-ontvankelijkverklaring onterecht was en verklaarde het verzet gegrond. Tevens werd verweerder veroordeeld in de proceskosten van de opposante, vastgesteld op € 483. De uitspraak biedt inzicht in de toepassing van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) met betrekking tot de termijn voor het indienen van beroepschriften en de gevolgen van onduidelijkheid in communicatie van de belastingdienst.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer
Procedurenummers: AWB 06/7867, 06/7868, 06/7869, 06/7870, 06/7871, 06/7872, 06/7873, 06/7874, 06/7876, 06/7878, 06/7879, 06/7881, 06/7882 en 06/7884 OB V
Uitspraakdatum: 4 december 2008
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:55 Algemene wet bestuursrecht (Awb) op het verzet van:
[X] GmbH Bauunternehmung, gevestigd te [Z], opposante,
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Awb gedane uitspraken van de rechtbank, van 22 mei 2007.
1 Behandeling van het verzet
Bij genoemde uitspraken van deze rechtbank zijn de beroepen van opposante (met bovengenoemde procedurenummers) met toepassing van artikel 8:54 van de Awb niet-ontvankelijk verklaard, op grond van het niet tijdig indienen van het beroepschrift.
Bij brief van 13 juni 2007, bij de rechtbank ingekomen op 14 juni 2007, heeft opposante verzet gedaan tegen deze uitspraken.
De opposante is in de gelegenheid gesteld over het verzet te worden gehoord.
Ter zitting zijn verschenen [...] namens opposante en mr. [...] namens de inspecteur van de Belastingdienst te [P] (verweerder).
2 Feiten en de gronden van het verzet
Verweerder heeft aan opposante diverse naheffingsaanslagen omzetbelasting (inclusief boeten) opgelegd waartegen opposante bezwaar heeft gemaakt. Verweerder heeft met dagtekening 7 juli 2006 uitspraak gedaan op het bezwaar van opposante tegen die naheffingsaanslagen omzetbelasting.
Vervolgens heeft verweerder met dagtekening 21 juli 2006 opposante voor de onderhavige procedures onder de noemer 'Uitspraak op bezwaarschrift' een cijfermatige uitwerking van de uitspraak van 7 juli 2006 toegezonden.
Het beroepschrift van opposante tegen de uitspraak op bezwaar is gedagtekend 1 september 2006 en is op diezelfde dag per faxbericht bij de rechtbank ingekomen.
Bij de uitspraken van de rechtbank waartegen het verzet zich richt, zijn de beroepen van opposante niet-ontvankelijk verklaard.
Opposante doet haar verzet steunen op de gronden welke zij daartoe heeft aangevoerd in de van haar afkomstige stukken. Ter zitting zijn daaraan geen nadere argumenten of verweren toegevoegd.
3 Beoordeling van het verzet
De rechtbank stelt voorop dat, nu op een bezwaar slechts eenmaal uitspraak kan worden gedaan (vergelijk HR 8 december 2006, nr. 42 929, BNB 2007/84) en de uitspraak op bezwaar van 7 juli 2006 aan alle wettelijke vereisten voor een geldige uitspraak op bezwaar voldoet, in de uitspraken waartegen het verzet zich richt terecht is beslist dat de uitspraak van 7 juli 2006 als de uitspraak op bezwaar heeft te gelden.
Aangezien de termijn voor het indienen van een beroepschrift ingevolge artikel 6:7 van de Awb zes weken bedraagt en de rechtbank geen reden heeft om aan te nemen dat de dag van dagtekening van de uitspraak is gelegen vóór de dag van bekendmaking daarvan, is de termijn in dit geval aangevangen met ingang van de dag na die van de dagtekening van de uitspraak, zodat de beroepstermijn eindigde op 18 augustus 2006.
Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is een beroepschrift eveneens tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn van zes weken ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen (artikel 6:9 van de Awb). Nu het op 1 september 2006 ter griffie van de rechtbank ontvangen beroepschrift niet voor het einde van de termijn is ontvangen en evenmin is binnengekomen binnen een week na afloop van de termijn, is het beroepschrift niet tijdig ingediend.
Opposante heeft zich dienaangaande terecht op het standpunt gesteld dat verweerder met zijn tweede "uitspraak op bezwaar", die eveneens een rechtsmiddelverwijzing bevat, in zulke mate verwarring heeft gezaaid bij opposante over (de aanvang van) de beroepstermijn, dat haar niet verweten kan worden dat zij ervan is uitgegaan dat de beroepstermijn eerst is aangevangen met ingang van de dag na die van de dagtekening van de tweede "uitspraak op bezwaar" van 21 juli 2006 en derhalve pas eindigde op 1 september 2006. Dat er bij de uitspraken van 21 juli 2006 nog wel specifiek wordt verwezen naar de uitspraak op bezwaar van 7 juli 2006, is onvoldoende om tot een andersluidend oordeel te komen. Dit geldt temeer daar verweerder ook pas in die tweede beslissing duidelijkheid heeft verschaft over de bij de naheffingsaanslagen opgelegde boeten, en wel in die zin dat eerst in die beslissing blijkt dat hij de boeten heeft gehandhaafd.
Nu het beroepschrift van opposante bij de rechtbank is ingekomen op 1 september 2006, derhalve voor het einde van de beroepstermijn waarvan zij heeft mogen uitgaan, is de termijnoverschrijding in het onderhavige geval verschoonbaar en zijn de beroepen ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
Gelet op het vorenoverwogene is het verzet gegrond.
4 Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het verzet redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank stelt daarbij voorop dat er sprake is van samenhang tussen de onderhavige procedures. De proceskosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 483 (0,5 punt voor het indienen van het verzetschrift, 0,5 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 322, een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 wegens samenhang).
5 Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het verzet gegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ten bedrage van € 483, en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) als de rechtspersoon aan die dit bedrag aan eiseres moet voldoen.
Deze uitspraak is gedaan op 4 december 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. G.J. van Leijenhorst, mr. L. de Loor-Alwin en mr. H. Ollermann in tegenwoordigheid van mr. A.J. Kwestro, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen opposante en de Minister van Financiën binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag
Bij het instellen van beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:
1 bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a de naam en het adres van de indiener;
b een dagtekening;
c een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is ingesteld;
d de gronden van het beroep in cassatie.