Parketnummer 09/900664-08
Datum uitspraak: 31 december 2008
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [datum] 1972 te [plaats],
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting Haaglanden, P.C.S. Unit 1 te Den Haag.
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 18 december 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsman mr. G.H. Fijma, advocaat te 's-Gravenhage, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
Er heeft zich een benadeelde partij gevoegd.
De officier van justitie mr. J.T.W. Ravenstein heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht.
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij CWI [...], gemachtigde [A]. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de rechtbank aan verdachte de verplichting zal opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 5.400,00, subsidiair 57 dagen hechtenis ten behoeve van het slachtoffer voornoemd.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting - hetgeen is vermeld in de ingevoegde fotokopie van de dagvaarding, gemerkt A.
Ontvankelijkheid.
Door de verdediging is aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk zou zijn ten aanzien van feit 3 (kort gezegd: bijstandsfraude), enerzijds omdat verdachte reeds een besluit tot terugbetaling van € 104.000 heeft ontvangen (hetgeen tevens een punitief element zou bevatten) en anderzijds omdat het schadebedrag niet boven 6.000 euro zou uitkomen, waarvoor volgens de ter zake geldende richtlijnen een bestuurlijke boete ter afdoening geïndiceerd zou zijn. De rechtbank overweegt als volgt.
Het CWI vordert genoemd bedrag ten titel van schadevergoeding vanwege onterecht verstrekte uitkering. Nu het hier nadrukkelijk schadevergoeding betreft, is a priori niet aannemelijk dat daarin eveneens een punitief element zou zijn gelegen. Waarom dit toch het geval zou zijn, is niet door de verdediging onderbouwd. Bovendien loopt hierover nog een bestuursrechtelijke procedure zodat de hoogte van die te betalen schadevergoeding niet vaststaat. Het verweer wordt verworpen.
Gelet op het voorgaande is evenmin door de verdediging aannemelijk gemaakt dat die schade minder dan het door de verdediging gestelde drempelbedrag voor vervolging door de officier van justitie heeft belopen, zodat ook dit argument wordt verworpen.
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
Nadere overweging ten aanzien van het bewijs.
De verdediging heeft bepleit dat verdachte geen voorbereidingen voor moord, doodslag of zware mishandeling met voorbedachten rade heeft getroffen maar voor vernieling en bedreiging. De verdediging beroept zich voorts op het arrest Salduz/Turkije van het EHRM van 27 november jl, aangezien de bekennende verklaring van verdachte bij de politie amper vier uur na zijn aanhouding bij het CWI buiten aanwezigheid van een advocaat is afgelegd De rechtbank overweegt als volgt.
De rechtbank leidt met de verdediging en de officier van justitie uit de verklaringen van verdachte ter zitting en de overige bewijsmiddelen af dat verdachte reeds lange tijd een weerzin had tegen hoe hij door het CWI werd behandeld en daarbij niet schuwde zich schriftelijk van bedreigende taal te bedienen richting het CWI. Verdachte voelde zich langzamerhand uiterst getergd. Verdachte zette in juni (derhalve enkele maanden voorafgaand aan het incident) een volgende stap in deze ruzie door een bijl te kopen met het doel om de mensen bij het CWI een lesje te leren. Toen verdachte vervolgens op 10 september 2008 een brief van het CWI ontving, ondertekend door dhr [B], waarin werd gesteld dat hij € 104.000,- (verdachte noemt in een verklaring ook € 108.000,= ) moest terugbetalen wegens onterecht aan hem uitgekeerde gelden, "knapte er iets bij hem" naar zeggen van verdachte. De volgende dag toog hij met de bijl en een vilmes naar het CWI en nam de lift naar het "Werkplein" op de [...] verdieping. Op die verdieping heeft verdachte met de bijl gezwaaid en geroepen "Kom niet dichterbij, kom niet dichterbij" en met die bijl de nodige vernielingen verricht.
Uit de verklaring van aangever [C] kan voorts worden afgeleid dat verdachte toen hij op de Werkvloer kwam tevens heeft geroepen "Ik kom voor [B], die kom ik omleggen". Dat verdachte dergelijke doodsbedreigingen aan het adres van [B] heeft geroepen wordt ondersteund door de verklaring van getuige [D].
Al het voorgaande tezamen genomen maakt dat de rechtbank ervan overtuigd is dat verdachte wel degelijk van plan was dhr. [B] te doden of, mocht dat niet lukken, in ieder geval zwaar lichamelijk letsel aan te doen. Dat dit uiteindelijk niet is gebeurd, is niet te wijten aan de wil van verdachte maar aan het feit dat [B] op dat moment op een andere verdieping was waardoor verdachte hem niet kon vinden. Op zich is juist zoals de raadsman stelt dat het nooit geheel zal zijn uit te sluiten dat verdachte zich op het laatste moment zou kunnen bedenken indien hij wel oog in oog met [B] zou hebben gestaan. De rechtbank acht echter doorslaggevend dat verdachte zijn voornemen in niet mis te verstane bewoordingen heeft duidelijk gemaakt, terwijl van enige terugtred voor zijn aanhouding niet is gebleken. Hierbij speelt tevens een rol dat het mes dat verdachte bij zich had niet dadelijk is te verenigen met het doel om enkel zaken bij de CWI te vernielen, terwijl voor een bedreiging de bijl zonder meer afdoende zou zijn geweest.
De bekentenis van verdachte in zijn eerste verhoor bij de politie dat hij inderdaad van plan was [B] te doden, welke bekentenis verdachte nadien inderdaad niet heeft herhaald, maar die overigens wel door voorgaande bewijsmiddelen wordt ondersteund, zal de rechtbank niet tot het bewijs bezigen. Bij die stand van zaken behoeft de rechtbank niet in te gaan op de argumentatie van de raadsman dat die verklaring van het bewijs dient te worden uitgesloten ingevolge genoemd EHRM-arrest.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte de op de dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden (uitgezonderd zijn verminderde toerekeningsvatbaarheid waarmee bij de bepaling van de straf rekening wordt gehouden, zoals hierna is te overwegen).
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten moord of zware mishandeling met voorbedachten rade door voorzien van een hakbijl en een vilmes naar 'Het Werkplein' van de gemeente Delft te gaan met het doel om de heer [B], [functie] van het CWI van de gemeente Delft, daarmee van het leven te beroven of zwaar te verwonden. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan vernieling door met de genoemde bijl diverse apparatuur, waaronder computerschermen, toetsenborden, telefoons, een printer en twee ruiten kapot te slaan. Tot slot heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan bijstandsfraude doordat hij heeft verzuimd aan de sector Werk, Inkomen en Zorg van de gemeente Delft op te geven dat hij beschikte over vermogen (waaronder ook het tegoed op de niet opgegeven [X bank]-rekening) dat het vrij te laten vermogen te boven ging en over de genoemde [X bank]-rekening.
Met betrekking tot het onder 1 ten laste gelegde feit overweegt de rechtbank dat het hier gaat om een ernstig feit dat zowel bij de heer [B] als bij de getuigen van het incident diepe sporen heeft nagelaten. De heer [B] heeft ter terechtzitting verklaard nog vaak te denken aan wat er gebeurd zou zijn indien verdachte hem op de bewuste dag zou hebben kunnen traceren en heeft verder verklaard dat hij, mede in verband met het incident, inmiddels op zoek is naar een andere werkkring. Met het plegen van het onder 2 ten laste gelegde feit heeft verdachte, naast aanzienlijke materiële schade, bij de medewerkers van de betreffende CWI-vestiging een gevoel van onveiligheid op de werkplek teweeggebracht. Hierbij acht de rechtbank het handelen van verdachte temeer verwerpelijk daar de agressie van verdachte zich richtte op ambtenaren die proberen hun werk te doen en daarbij, zo is algemeen bekend, toch al het nodige te verduren krijgen.
Ter zake van de uitkeringsfraude zoals onder 3 ten laste gelegd, overweegt de rechtbank dat verdachte gedurende een lange periode heeft verzwegen dat hij over vermogen beschikte dat het vrij te laten vermogen te boven ging. Verdachte heeft hierdoor misbruik gemaakt van overheidsgelden en de gemeente Delft heeft door verdachtes handelen aanzienlijke schade geleden. Wat de precieze hoogte van die schade is, is vooralsnog onduidelijk gebleven. De rechtbank acht voorshands niet aannemelijk geworden dat de hoogte van de benadeling van het CWI inderdaad het bedrag van € 104.000,= (verdachte noemt in een verklaring ook € 108.000,=) zou hebben bedragen, gelet op de kennelijk beperkte hoogte van het door verdachte verzwegen vermogen en de daarover nog lopende bestuursrechtelijke procedure.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 26 mei 2008 betreffende verdachte waaruit blijkt dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de reclasseringrapporten d.d. 22 september 2008 en 3 december 2008 betreffende de verdachte, opgesteld door mevrouw [E], reclasseringswerker en de heer [F], unitmanager.
De rechtbank heeft tot slot acht geslagen op het psychiatrisch rapport (Pro Justitia-rapport) d.d. 15 december 2008 betreffende verdachte, opgesteld door drs. L.H.M. van Lin, psychiater in opleiding, onder supervisie van drs. B.E.A. van der Hoorn, psychiater. Ten aanzien van de persoonlijkheid van verdachte stelt de rapporteur dat verdachte lijdt aan een ontwijkende persoonlijkheidsstoornis en dat er daarnaast sprake is van de late gevolgen van een onbehandelde posttraumatische stress-stoornis. De rapporteur concludeert tot verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van de onder 1 en 2 telastgelegde feiten en adviseert (in overleg met de reclassering) de verdachte een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarde verplicht reclasseringscontact waarbij verdachte wordt begeleid in het traject van toewerken naar een ambulante behandeling, rehabilitatie en resocialisatie.
De rechtbank acht op grond van voornoemde overwegingen een gevangenisstraf van na te melden duur passend en geboden. De rechtbank heeft bij vaststelling van de hoogte van deze straf nadrukkelijk mee laten wegen dat verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden beschouwd, zodat de op te leggen gevangenisstraf aanzienlijk lager is dan door de officier van justitie ter terechtzitting gevorderd. De rechtbank zal een gedeelte van deze gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen onder de algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het verlopen van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit, alsmede onder de bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht.
De vordering van de benadeelde partij.
CWI [...], gemachtigde [A], [adres], heeft zich als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 5.400,00.
De rechtbank zal, de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is en niet zodanig met bescheiden of anderszins is onderbouwd dat zij zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 14d, 46, 57, 227b, 289, 303 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
t.a.v. feit 1:
voorbereiding van een moord of zware mishandeling met voorbedachten rade;
t.a.v. feit 2:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen of beschadigen of onbruikbaar maken;
t.a.v. feit 3:
in strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijk nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf, en terwijl hij weet dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 11 september 2008,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 12 september 2008,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 5 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften hem te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag, zolang die instelling zulks nodig acht, zijnde onder deze voorschriften uitdrukkelijk begrepen het voorschrift zich onder regelmatige psychiatrische en of psychologische behandeling te laten stellen;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde reclasseringsinstelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht;
bepaalt dat de benadeelde partij, CWI [...], gemachtigde [A], [adres], niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat zij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Schotte, voorzitter,
Bakker en Brinkman, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Molenaar, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 31 december 2008.
Mr. Bakker is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.