Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers 09/920317-08; 09/930444-08 (t.b.g.); 09/920399-08 (t.b.g.)
Tul 09/931862-05
Rolnummers 0006; 0007
De rechtbank ’s-Gravenhage, rechtdoende in jeugdstrafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de zaken van de officier van justitie tegen de verdachte/veroordeelde (hierna: verdachte)
[verdachte],
geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans preventief gedetineerd in [Rijksinrichting]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen met gesloten deuren van 9 oktober 2008 en
6 november 2008.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. S.I. Kouwenhoven, is verschenen en gehoord.
Er hebben zich benadeelde partijen gevoegd.
De officier van justitie mr. S.M. Barkhuijsen-Venselaar heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 2 primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken en dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6 (t.b.g. 09/930444-08), 7 (t.b.g. 09/920399-08) en 8 (t.b.g. 09/920399-08) ten laste gelegde wordt veroordeeld tot jeugddetentie voor de duur van 63 dagen met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, alsmede dat aan verdachte wordt opgelegd de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van 12 maanden, die bestaat uit het zich houden aan de aanwijzingen van de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, waarvan gedurende de eerste zes maanden deelname aan ITB Harde Kern, en het volgen van scholing en een dagbehandeling in het Palmhuis, subsidiair 12 maanden jeugddetentie.
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij
[benadeelde partij] niet-ontvankelijk zal worden verklaard, aangezien deze niet van eenvoudige aard is.
Tevens heeft de officier van justitie gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij gemeente Zoetermeer niet-ontvankelijk zal worden verklaard, aangezien deze niet van eenvoudige aard is.
De officier van justitie heeft voorts de tenuitvoerlegging gevorderd van het voorwaardelijke deel van de werkstraf opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d.
20 januari 2006, te weten een werkstraf voor de duur van 20 uren.
De tenlastelegging.
Aan verdachte is ten laste gelegd - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van
6 november 2008 - hetgeen is vermeld in de dagvaarding, gemerkt A, en in de vordering wijziging tenlastelegging, gemerkt A1.
Vrijspraak.
De rechtbank acht op grond van het onderzoek ter terechtzittingen niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan verdachte bij gewijzigde dagvaarding onder 2 primair is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
De bewijsmiddelen.
De bewijsmiddelen zullen in die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis met de bewijsmiddelen vereist in een aan dit vonnis gehechte bijlage worden opgenomen.
De bewezenverklaring.
Door de inhoud van de vorenstaande bewijsmiddelen – elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft – staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast en is de rechtbank op grond daarvan tot de overtuiging gekomen en acht zij wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte de bij dagvaarding onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6 (t.b.g. 09/930444-08), 7 (t.b.g. 09/920399-08) en 8 (t.b.g. 09/920399-08) vermelde feiten heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht – en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering verdachte niet in de verdediging is geschaad – de inhoud van de tenlastelegging zoals deze is vermeld in de fotokopie daarvan, gemerkt B.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat het na te melden misdrijven oplevert.
Verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgrond aannemelijk is geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten en de omstandigheden waaronder zij zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een groot aantal ernstige strafbare feiten. Zo heeft hij opzettelijk brand gesticht. Verdachte heeft namelijk een stuk papier met een brandende aansteker in brand gestoken en dit naar een heg gegooid. Deze heg stond slechts op drie meter afstand van een woonwagen. Door deze brandstichting was er brandgevaar aanwezig voor die woonwagen.
Voorts heeft verdachte een zonnescherm van een school, meerdere coniferen, een schuifpui, een aantal bakstenen en beplanting in een tuin vernield en beschadigd, steeds door deze in brand te steken.
Het is een feit van algemene bekendheid dat brandstichting gevaarlijk is en grote maatschappelijke onrust kan veroorzaken. Bovendien kan niet alleen de materiële schade bij brandstichting en vernieling enorm hoog oplopen, maar ook de emotionele schade bij de slachtoffers, die de voor hen misschien zeer belangrijke goederen in rook zien opgaan. Verdachte heeft blijkens zijn handelen volstrekte minachting voor de goederen van zijn slachtoffers getoond.
Verdachtes minachting voor andermans goederen blijkt ook uit het feit dat hij een grote hoeveelheid frisdrank en snoep van zijn werkgever heeft verduisterd.
Daarnaast heeft verdachte de arm van iemand met kracht naar achteren omgedraaid en deze persoon aldus mishandeld. Kennelijk heeft verdachte geen respect voor de lichamelijke integriteit van anderen.
Dat verdachte evenmin respect heeft voor het gezag van de politie blijkt uit het feit dat hij twee politieagenten heeft beledigd, door “kankerwouten, jullie moeten opkankeren” naar hen te roepen. Politieagenten moeten hun werk kunnen doen zonder te worden beledigd.
Dat verdachte deze strafbare feiten heeft begaan, klemt temeer nu vast is komen te staan dat hij de feiten heeft gepleegd, blijkens een hem betreffend uittreksel uit het algemeen documentatieregister, in een proeftijd. Kennelijk heeft een eerdere veroordeling verdachte er niet van kunnen weerhouden zich wederom schuldig te maken aan strafbare feiten.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport d.d. 23 september 2008, van het psychologisch onderzoek betreffende verdachte, opgesteld en ondertekend door drs. A. van der Bijl, psycholoog, onder meer inhoudend, verkort en zakelijk weergegeven:
Er is bij verdachte sprake van zwakbegaafdheid, een ernstige gedragsstoornis en daarmee samenhangende impuls- en agressieregulatieproblemen. Ook is er sprake van een verhoogde spanningsbehoefte en een lacunair functionerend geweten. In die zin kan gesproken worden van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens, waarvan ook sprake was ten tijde van het ten laste gelegde. Genoemde punten hebben de gedragskeuzes van verdachte tijdens het ten laste gelegde beïnvloed. Verdachte is weliswaar in staat het strafrechtelijk ontoelaatbare van zijn handelen in te zien, maar is op grond van zijn gebrekkige ontwikkeling onvoldoende in staat zijn wil conform dat besef te bepalen. Alles overziend kan verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar worden beschouwd.
Door zijn zwakbegaafdheid is verdachte beperkt in staat de relatie tussen oorzaak en gevolg te snappen en kan hij de consequenties van zijn gedrag niet goed inschatten. Samenhangend met de ernstige gedragsstoornis vertoont verdachte impuls- en agressieregulatieproblemen, waardoor hij onvoldoende in staat is zichzelf af te remmen. Tevens is verdachte onvoldoende in staat zijn frustraties en negatieve emoties adequaat te uiten, waardoor hij op straat op zoek gaat naar spanningsvolle situaties. Ook is bij verdachte sprake van een lacunair functionerend geweten, waardoor hij van binnenuit niet wordt afgeremd en niet stilstaat bij wat hij anderen aandoet. Het gebrek aan toezicht en controle in de thuissituatie alsmede het ontbreken van goede voorbeelden moet ook in ogenschouw genomen worden. De kans op herhaling van delicten is gezien het bovenstaande aanwezig, indien verdachte geen adequate behandeling aangeboden krijgt. Geadviseerd wordt verdachte te laten deelnemen aan een ambulante dagbehandeling voor verstandelijk beperkten in een voorziening voor forensische jeugdpsychiatrie zoals het Palmhuis.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het voorlichtingsrapport strafzaken d.d.
3 november 2008 met bijlagen van de Raad voor de Kinderbescherming, opgesteld en ondertekend door M. Kerkhoven, raadsonderzoeker. Hierin wordt geadviseerd aan verdachte een gedragsbeïnvloedende maatregel op te leggen gedurende een half jaar, met oplegging van de voorwaarden dat hij zich dient te houden aan de aanwijzingen van de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering / ITB Harde Kern en dat hij scholing en dagbehandeling dient te volgen in het Palmhuis, onder andere gericht op agressieregulatie, delictanalyse, controle op middelengebruik, intern ZMOK onderwijs en sociale vaardigheidstraining.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het als bijlage bij laatstgenoemd rapport gevoegde Psychodiagnostisch onderzoeksverslag d.d. 3 november 2008, opgesteld en ondertekend door drs. E.M. van Engers, orthopedagoog, GZ-psycholoog tevens gedragsdeskundige bij de Raad voor de Kinderbescherming te Den Haag, onder meer inhoudende, verkort en zakelijk weergegeven:
Om de antisociale ontwikkeling van verdachte nog bij te kunnen sturen, zal een stevige gedragsmatige behandeling in een verplichtend kader moeten plaatsvinden. Het verplichtende kader van een gedragsbeïnvloedende maatregel kan worden benut om verdachte duidelijkheid te verschaffen. Het voordeel van deze maatregel is de expliciete formulering van voorwaarden en het snel kunnen handelen als hij voorwaarden overtreedt. In pedagogisch opzicht is het wenselijk dat de behoefte van verdachte aan noodzakelijke behandeling in beeld blijft, mocht ambulante behandeling mislukken en de jeugddetentie die tegenover de maatregel staat ten uitvoer gelegd worden. Verdachte behoeft een uitgebreid spectrum van behandeling gericht op intensieve controle via een ITB traject, dagbehandeling in het Palmhuis met sociotherapie en scholing gericht op agressieregulatie, delictanalyse, controle op middelengebruik, intern ZMOK onderwijs en sociale vaardigheidstraining. Deze maatregel is minimaal voor de duur van een half jaar nodig. Via verlenging moet worden gedacht aan een termijn van een jaar.
De rechtbank onderschrijft de conclusies uit voornoemde rapporten en voornoemd verslag.
Ter terechtzitting van 6 november 2008 heeft drs. Van Engers zijn advies in die zin aangepast dat deze thans komt te luiden dat de gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van een jaar dient te worden opgelegd, nu de periode van een half jaar niet voldoende zal zijn voor de behandeling en begeleiding van verdachte en nu bij mislukken van de maatregel eventuele alternatieven op tenuitvoerlegging van de vervangende jeugddetentie bezien kunnen worden.
Drs. Van Engers heeft benadrukt dat de behandeling en begeleiding van verdachte dienen te prevaleren boven het uitzitten van een jeugddetentie.
De rechtbank zal het gegeven advies, om de gedragsbeïnvloedende maatregel voor de duur van een jaar aan verdachte op te leggen, opvolgen.
De rechtbank heeft ten slotte kennis genomen van het rapport raadsonderzoek strafzaken d.d. 5 juli 2008 en het voorlichtingsrapport strafzaken d.d. 26 september 2008 van de Raad voor de Kinderbescherming alsmede van het faxbericht van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 2 oktober 2008 inhoudende aanvullende informatie van de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering.
De rechtbank is alles afwegende van oordeel dat een onvoorwaardelijke jeugddetentie gelijk aan het voorarrest een passende reactie vormt.
Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de ernst en de veelvuldigheid van de door verdachte begane misdrijven alsmede de voorafgegane veroordelingen wegens misdrijf aanleiding geven tot de oplegging van de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige en dat de maatregel in het belang is van een zo gunstig mogelijke verdere ontwikkeling van de verdachte.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een gedragsbeïnvloedende maatregel en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Uit bovengenoemde rapporten en het verhandelde ter terechtzitting is gebleken dat eerdere hulpverlening niet toereikend is geweest voor verdachte. Bij hem is onverminderd sprake van gedragsproblemen. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in genoemd rapport d.d. 3 november 2008 geadviseerd tot oplegging van de maatregel. Dit advies wordt ondersteund door de gedragsdeskundige drs. Van Engers, die zijn advies ter terechtzitting van 6 november 2008 heeft toegelicht en aangevuld. De rechtbank is van oordeel dat de bij verdachte aanwezige problematiek oplegging van de maatregel rechtvaardigt. Verdachte verdient een laatste kans op hulp, welke hulp hem met behulp van deze maatregel op maat aangeboden kan worden.
De rechtbank zal evenwel de vervangende jeugddetentie beperken tot 6 maanden nu dit naar het oordeel van de rechtbank beter aansluit bij het oordeel van de deskundigen dat een langdurige detentie niet in het belang van verdachte is terwijl een vervangende jeugddetentie van deze omvang anderzijds voldoende mogelijkheden biedt tot het effectueren van de maatregel.
De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de officier van justitie tot tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel van de werkstraf opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 20 januari 2006, te weten een werkstraf voor de duur van 20 uren, kan worden toegewezen nu de verdachte opnieuw strafbare feiten heeft gepleegd gedurende de bij voornoemd vonnis bepaalde proeftijd.
De vorderingen van de benadeelde partijen.
[benadeelde partij] heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 18.087,67.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Gemeente Zoetermeer heeft zich ten aanzien van feit 1 als benadeelde partij gevoegd ter zake van de vordering tot schadevergoeding, groot € 2.500,-.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de vordering niet van zo eenvoudige aard is dat zij zich leent voor behandeling in deze strafzaak.
Dit brengt mee, dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil.
Toepasselijke wetsartikelen.
De artikelen:
47, 77a, 77g, 77h, 77i, 77m, 77n, 77w, 77wc, 77dd, 77ee, 77gg, 157, 266, 267, 300, 321, 322 en 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het hem bij gewijzigde dagvaarding onder 2 primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de hem bij gewijzigde dagvaarding onder 1, 2 subsidiair, 3, 4, 5, 6 (t.b.g. 09/930444-08), 7 (t.b.g. 09/920399-08) en 8 (t.b.g. 09/920399-08) ten laste gelegde feiten, zoals hierboven omschreven, heeft begaan en dat het bewezene uitmaakt:
1:
OPZETTELIJK BRAND STICHTEN, TERWIJL DAARVAN GEMEEN GEVAAR VOOR GOEDEREN TE DUCHTEN IS;
2 subsidiair, 3, 4 en 5:
OPZETTELIJK EN WEDERRECHTELIJK ENIG GOED DAT GEHEEL OF TEN DELE AAN EEN ANDER TOEBEHOORT, VERNIELEN EN BESCHADIGEN, MEERMALEN GEPLEEGD;
6 (t.b.g. 09/930444-08):
MISHANDELING;
7 (t.b.g. 09/920399-08):
MEDEPLEGEN VAN VERDUISTERING GEPLEEGD DOOR HEM DIE HET GOED UIT HOOFDE VAN ZIJN PERSOONLIJKE DIENSTBETREKKING ONDER ZICH HEEFT;
8 (t.b.g. 09/920399-08):
EENVOUDIGE BELEDIGING, TERWIJL DE BELEDIGING WORDT AANGEDAAN AAN EEN AMBTENAAR GEDURENDE OF TERZAKE VAN DE RECHTMATIGE UITOEFENING VAN ZIJN BEDIENING, MEERMALEN GEPLEEGD;
verklaart niet bewezen hetgeen ter zake meer of anders is ten laste gelegd en spreekt verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezene en verdachte te dier zake strafbaar;
veroordeelt verdachte tot
jeugddetentie voor de duur van 63 dagen
bepaalt dat de tijd, die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis is doorgebracht, zijnde 63 dagen, bij de uitvoering van de hem onvoorwaardelijk opgelegde jeugddetentie in mindering wordt gebracht;
in verzekering gesteld op 5 juli 2008,
in voorlopige hechtenis gesteld op 7 juli 2008,
welke voorlopige hechtenis is geschorst met ingang van 15 juli 2008,
de schorsing van de voorlopige hechtenis is opgeheven op 16 september 2008,
de voorlopige hechtenis is wederom geschorst met ingang van 7 november 2008;
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis;
legt te dier zake aan verdachte voorts op de maatregel betreffende het gedrag van de jeugdige voor de duur van twaalf maanden, die bestaat uit:
- het zich houden aan de aanwijzingen van de Stichting Bureau Jeugdzorg, afdeling jeugdreclassering, waarvan gedurende de eerste zes maanden deelname aan ITB Harde Kern,
- het volgen van scholing en een dagbehandeling in het Palmhuis;
beveelt, voor het geval de veroordeelde niet naar behoren aan de tenuitvoerlegging van de maatregel heeft meegewerkt, dat de maatregel zal worden vervangen door jeugddetentie voor de duur van zes maanden;
bepaalt dat de benadeelde partij [benadeelde partij] niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
bepaalt dat de benadeelde partij gemeente Zoetermeer niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding en dat zij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
t.a.v. parketnummer 09/931862-05:
gelast de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijke deel der straf, opgelegd bij vonnis van de kinderrechter in deze rechtbank d.d. 20 januari 2006, te weten een werkstraf voor de duur van 20 uren, subsidiair 10 dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. H.M.D. de Jong, voorzitter, kinderrechter,
mr. E. Timmermans, kinderrechter,
en mr. E.E. Schotte, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. F. Coskun, griffier.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 november 2008.