ECLI:NL:RBSGR:2008:BG8909

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
29 oktober 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 05/36803
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C. van Linschoten
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoldoende gelegenheid voor indienen zienswijze in asielprocedure

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 29 oktober 2008 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Verzoeker, een Iraanse nationaliteit, had een asielaanvraag ingediend en was in afwachting van de feitelijke afhandeling. De gemachtigde van verzoeker had de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geïnformeerd over de asielaanvraag en verzocht om op de hoogte gehouden te worden van de voortgang. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker door de gang van zaken aanmerkelijk in zijn belangen was geschaad, omdat hij niet in staat was om een zienswijze in te dienen. De voorzieningenrechter stelde vast dat belangrijke documenten, zoals het rapport van het eerste gehoor en het voornemen, niet aan de gekozen gemachtigde waren gezonden. Dit was in strijd met de vereiste zorgvuldigheid die in asielprocedures geldt. De voorzieningenrechter benadrukte dat de mogelijkheid voor de vreemdeling om een zienswijze naar voren te brengen essentieel is voor een zorgvuldige besluitvorming. De voorzieningenrechter vernietigde het besluit van de IND en droeg hen op een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van verzoeker werden vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Voorzieningenrechter
Vreemdelingenkamer
Nevenzittingsplaats Arnhem
Registratienummers: AWB 08/36803 (verzoek)
AWB 08/36801 (beroep)
Datum uitspraak: 29 oktober 2008
Uitspraak
Ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum],
v-nummer [nummer],
van Iraanse nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde mr. B.J.P.M. Ficq,
tegen
de Staatssecretaris van Justitie,
Immigratie- en Naturalisatiedienst,
verweerder.
Het procesverloop
Bij besluit van 14 oktober 2008 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker van
7 oktober 2008 tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Dit besluit is bekendgemaakt in het Aanmeldcentrum te Ter Apel. Verzoeker heeft daartegen op 14 oktober 2008 beroep ingesteld. Verzoeker is meegedeeld dat hij de behandeling van het beroep niet in Nederland mag afwachten. Bij verzoekschrift van
14 oktober 2008 heeft verzoeker verzocht de voorlopige voorziening te treffen dat uitzetting achterwege wordt gelaten tot op het beroep is beslist.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
De openbare behandeling van het verzoek heeft plaatsgevonden ter zitting van 24 oktober 2008. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. P. van Zijl.
De beoordeling
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Indien de voorzieningenrechter van oordeel is dat nader onderzoek na de zitting redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, kan hij op grond van artikel 8:86 van de Awb, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. Daarvoor bestaat aanleiding.
3. Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, gelezen in samenhang met artikel 8:69 van de Awb, dient de rechtbank het bestreden besluit — de motivering waarop dit besluit berust daaronder begrepen — te toetsen aan de hand van de tegen dat besluit aangevoerde beroepsgronden. De toetsing of de aanvraag in een aanmeldcentrum mocht worden afgewezen, mondt uit in een beoordeling van het naar de gedane aanvraag verrichte onderzoek en de motivering van de afwijzing.
4. Ter staving van zijn asielaanvraag heeft verzoeker, zakelijk weergegeven, het volgende naar voren gebracht. Verzoeker is in aanraking gekomen met één van de leden van de Koerdische Democratische Partij van Iran (hierna: KDPI). Met dit lid heeft verzoeker veel gesprekken gevoerd over de positie en de rechten van de Koerden. Verzoeker is in die periode activiteiten gaan ontplooien. Hij sprak Koerden aan en sprak over zijn ideeën. Verder heeft verzoeker leuzen op muren geschilderd en heeft hij pamfletten uitgedeeld. Op enig moment werden de mannen met wie verzoeker activiteiten heeft verricht gearresteerd. Verzoeker is toen niet teruggekeerd naar zijn ouderlijk huis, maar is naar een familielid gegaan. Verzoeker kreeg vervolgens van zijn ouders te horen dat hij diezelfde nacht nog moest vertrekken. Verzoeker is nog diezelfde nacht de grens met Turkije overgestoken.
5. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen en heeft daaraan het volgende, kort samengevat, ten grondslag gelegd. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen op grond van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder c, f en k, van de Vw 2000. Verzoeker is door de Koninklijke Marechaussee op Schiphol aangetroffen met een vals dan wel vervalst paspoort. Door zich niet onverwijld te melden wordt getwijfeld aan zijn asielgerelateerde motieven. Bovendien twijfelt verweerder aan de verklaringen van verzoeker nu hij met een vals dan wel vervalst paspoort Nederland wilde verlaten. Verzoeker heeft geen documenten ter staving van zijn identiteit en reisroute overgelegd. De verklaringen die verzoeker hiervoor geeft zijn onvoldoende. Verder heeft verzoeker onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van de reisroute. Verweerder werpt artikel 31, eerste lid, aanhef en onder k, van de Vw 2000 tegen, omdat verzoeker op 15 juli 20008 door de politierechter is veroordeeld tot een gevangenisstraf.
Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat van het asielrelaas van verzoeker geen positieve overtuigingskracht uitgaat. Verweerder hecht geen geloof aan de verklaringen van verzoeker dat hij lid was van en activiteiten verrichte voor de KDPI. Hiertoe overweegt verweerder onder meer dat geenszins is gebleken dat verzoeker zich heeft verdiept in de ideologie van de KDPI, is verzoeker niet in staat gebleken de naam van enig tijdschrift, krant of publicatie te benoemen en kon verzoeker niet verklaren wat op de pamfletten stond die hij verspreidde.
6. Hiermee kan verzoeker zich niet verenigen. Voor zover nodig zal de voorzieningenrechter hieronder op de stellingen van verzoeker ingaan.
7. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
8. Verzoeker voert allereerst aan dat hem het recht is onthouden zich te laten bijstaan door een gemachtigde naar eigen keuze.
Bij brief van 25 september 2008 aan de IND Ter Apel heeft de gemachtigde van verzoeker het volgende bericht:
“In uw centrum heeft opgemelde cliënt asiel aangevraagd. Hij is afwachting van de feitelijke afhandeling van zijn asielverzoek geplaatst in een tijdelijke noodvoorziening. Zou u mij op de hoogte kunnen houden van de voortgang van zijn asielprocedure en mij alle relevante informatie zo spoedig mogelijk doen toekomen. Het moge voor zich spreken dat ik in de gehele procedure mijn cliënt bij wil staan en om die reden dus tijdig op de hoogte dien te worden gesteld van de voortgang in deze zaak.”
Niet eerder dan op 13 oktober 2008 heeft de gemachtigde via de Raad voor de Rechtsbijstand vernomen dat diezelfde middag een zienswijze uitgebracht diende te worden. De gemachtigde van verzoeker was op dat moment echter niet beschikbaar zodat een andere advocaat een uiterst summiere zienswijze heeft uitgebracht. Verweerder heeft met deze handelswijze verzoeker het recht onthouden zich door de door hem gekozen gemachtigde te laten bijstaan.
9. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in het eerste gehoor heeft aangegeven dat mr. B.J.P.M. Ficq dient te worden aangemerkt als zijn gemachtigde. Voorts is gebleken dat verzoeker na het eerste gehoor bijstand heeft gekregen van een door de Raad voor de Rechtsbijstand aangewezen gemachtigde. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker in zijn nader gehoor heeft verklaard dat hij niet tevreden is over deze advocaat. De voorzieningenrechter stelt verder vast dat het rapport van eerste gehoor, het rapport van nader gehoor en het voornemen niet aan de gemachtigde van verzoeker zijn gezonden. Ten slotte stelt de voorzieningenrechter vast dat een zienswijze is ingebracht, doch niet door de gemachtigde van verzoeker maar door een door de Raad voor de Rechtsbijstand aangewezen gemachtigde.
10. Vast staat dat de door verzoeker gekozen gemachtigde door verweerder niet is ingelicht over de tijdstippen van de gehoren en niet op reguliere wijze in het bezit is gesteld van het voornemen. Zoals de Afdeling bestuursrecht van de Raad van State heeft overwogen bij uitspraak van 31 juli 2007 (JV 2007/428) dient verweerder, nu appellant door een gemachtigde wordt bijgestaan, tevens de gemachtigde het voornemen te zenden. Het enkele feit dat de Raad voor de Rechtsbijstand de gemachtigde heeft gebeld met de mededeling dat dezelfde middag een zienswijze diende te worden ingediend is onvoldoende. Gelet op deze gang van zaken is de voorzieningenrechter van oordeel dat de gemachtigde van verzoeker onvoldoende in de gelegenheid is gesteld tot het opstellen van een zienswijze. Dat het voornemen wel aan verzoeker in persoon is uitgereikt, maakt dat niet anders, nu verzoeker er van uit mocht gaan dat zijn gemachtigde een kopie van het voornemen zou ontvangen en daarop zou reageren.
Aan het vorenstaande doet niet af dat verzoeker werd bijgestaan door een andere door de Raad van de Rechtsbijstand aangewezen gemachtigde. Aannemelijk is dat verzoeker de door hem gekozen gemachtigde had gevraagd voor hem op te treden in verband met haar expertise op het gebied waarop zijn asielverzoek betrekking had. Gelet op deze omstandigheid kan niet worden volgehouden dat het feit dat rechtsbijstand is verleend door een andere dan de door verzoeker gekozen gemachtigde niet nadelig van invloed is op het verloop van zijn asielprocedure.
De voorzieningenrechter acht bovendien het standpunt van verzoeker aannemelijk dat hetgeen thans eerst in de gronden van beroep kon worden aangevoerd reeds in de zienswijze zou zijn aangevoerd indien de door hem gekozen gemachtigde op de hoogte was gesteld van de tijdstippen van de gehoren en in de gelegenheid was gesteld tot het indienen van een zienswijze naar aanleiding van het voornemen.
11. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker met het vorenstaande aannemelijk heeft gemaakt dat hij door deze gang van zaken aanmerkelijk in zijn belangen is geschaad. Hij is hierdoor niet in de gelegenheid geweest de mogelijkheid tot het indienen van een zienswijze ten volle te benutten. Uit vaste jurisprudentie blijkt dat de mogelijkheid voor de vreemdeling om een zienswijze naar voren te brengen moet worden aangemerkt als een essentieel onderdeel van de procedure die voorafgaat aan de totstandkoming van het besluit. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid tot stand is gekomen. Dit besluit kan daarom niet in stand blijven en moet worden vernietigd.
12. Derhalve is het beroep gegrond. Gelet hierop dient het verzoek te worden afgewezen. Er bestaat aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
De beslissing
De voorzieningenrechter:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het besluit van 14 oktober 2008;
draagt verweerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 644,-, onder aanwijzing van de Staat der Nederlanden als de rechtspersoon die dit bedrag dient te betalen aan verzoeker;
wijst het verzoek een voorlopige voorziening te treffen af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. van Linschoten en in het openbaar uitgesproken op 29 oktober 2008 in tegenwoordigheid van mr. M. van Esveld als griffier.
de griffier de voorzieningenrechter?