ECLI:NL:RBSGR:2008:BH1903

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
15 mei 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/13961, 08/13960
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
  • H.C. Greeuw
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning asiel door de voorzieningenrechter met betrekking tot een verzoeker van Azerbeidzjaanse dan wel Georgische nationaliteit

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank 's-Gravenhage op 15 mei 2008 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielaanvraag. Verzoeker, een minderjarige van Azerbeidzjaanse dan wel Georgische nationaliteit, had op 13 april 2008 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Deze aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie op 18 april 2008 afgewezen, met de stelling dat verzoeker niet toerekenbaar ongedocumenteerd was en dat zijn relaas met betrekking tot de moord op zijn vader ongeloofwaardig was. Verzoeker stelde dat hij vanwege zijn afkomst en de discriminatie die hij had ondervonden in Georgië, bescherming nodig had. De voorzieningenrechter oordeelde dat de staatssecretaris onvoldoende had gemotiveerd waarom verzoeker geen bescherming zou kunnen krijgen van de Georgische autoriteiten en dat er een motiveringsgebrek was in de afwijzing van de aanvraag. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit vernietigd moest worden en dat de staatssecretaris een nieuw besluit moest nemen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, maar veroordeelde de staatssecretaris in de proceskosten van verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummers:
AWB 08 / 13961 (voorlopige voorziening)
AWB 08 / 13960 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 mei 2008
in de zaak van:
[verzoeker],
geboren op [geboortedatum] januari 1992, van Azerbeidzjaanse dan wel Georgische nationaliteit, verblijvende in Maastricht,
verzoeker,
gemachtigde: mr. R.E. Temmen, advocaat te Bergen op Zoom,
tegen:
staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. J.W. Kreumer, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1. Procesverloop
1.1 Verzoeker heeft op 13 april 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 18 april 2008 afgewezen. Verweerder heeft in het besluit tevens geweigerd ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen onder de beperking verband houdend met verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling (amv). Verzoeker heeft tegen het besluit op 19 april 2008 beroep ingesteld.
1.2 Verzoeker heeft op 19 april 2008 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt verweerder te verbieden hem uit te zetten voordat de rechtbank op het beroep heeft beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 8 mei 2008. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde. Ter zitting is het onderzoek niet gesloten teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen te reageren op een door verzoeker op 7 mei 2008 overgelegd Duits artikel van april 2006.
1.4 Verweerder heeft bij schrijven van 13 mei 2008 gereageerd op voornoemd artikel. Verzoeker heeft hierop bij schrijven van 14 mei 2008 gereageerd.
1.5 Vervolgens heeft de voorzieningenrechter het onderzoek, met de ter zitting gegeven toestemming van partijen zonder het houden van een nadere zitting, gesloten en uitspraak bepaald op heden.
2. Overwegingen
2.1 Indien tegen een besluit beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86, eerste lid, Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd is afgewezen in het kader van de zogenoemde aanmeldcentrumprocedure (verder te noemen ac-procedure). Een aanvraag kan in dat kader worden afgewezen, indien dit zonder schending van eisen van zorgvuldigheid binnen 48 proces-uren kan geschieden.
2.5 Een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan worden verleend op de in artikel 29 Vreemdelingenwet 2000 (Vw) genoemde gronden.
2.6 Verzoeker heeft ter onderbouwing van zijn aanvraag het volgende aangevoerd. Verzoeker heeft zijn hele leven in Georgië gewoond, samen met zijn vader. Verzoeker heeft niet de Azerbeidjaanse nationaliteit, maar ook niet de Georgische nationaliteit. Verzoeker en zijn vader belijden het Jezidi-geloof. Verzoeker heeft vanwege de afkomst van zijn vader en zijn eigen afkomst al zijn hele leven problemen ondervonden van de zijde van de Georgische bevolking. Op school werd verzoeker gepest, geslagen en een keer wilden ze hem verkrachten. Dat is de reden dat verzoeker gestopt is met school. Verzoeker is daarnaast meerdere malen mishandeld op straat. Een jaar geleden werd verzoeker in zijn hand gestoken. Verzoekers vader werd bij die gelegenheid in elkaar geslagen. Verzoekers vader heeft hiervan aangifte gedaan, maar daar nooit meer iets op gehoord. Verzoekers vader werd regelmatig in elkaar geslagen. Op 15 september 2007 is de vader van verzoeker vanwege zijn afkomst vermoord. Verzoeker trok daarna in bij de beste vriend van zijn vader, [naam]. [naam] werd op een gegeven moment onder druk gezet. Hij moest verzoeker uit huis zetten, anders zouden ze [naam] en zijn familie vermoorden. Verzoeker durfde hiervan geen aangifte te doen, uit angst dat de mensen die hem hebben mishandeld en zijn vader hebben vermoord erachter zouden komen. Verzoeker vreest dat hij dan zeker gedood zal worden. [naam] heeft daarop de reis voor verzoeker geregeld.
2.7 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, voor zover hier van belang en samengevat, op het volgende standpunt gesteld. Verzoeker heeft verwijtbaar geen documenten overgelegd ter staving van zijn identiteit, nationaliteit, relaas en reisroute. Daarnaast heeft verzoeker onvoldoende meegewerkt aan de vaststelling van de reisroute. De verklaring van verzoeker, dat zijn vader is vermoord, mist positieve overtuigingskracht en is derhalve ongeloofwaardig. Verzoeker komt voorts op grond zijn overige verklaringen, te weten betreffende zijn problemen vanwege zijn Jezidi afkomst, niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 29 Vw. Verzoeker komt evenmin in aanmerking voor ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier onder de beperking verband houdend met verblijf als amv.
2.8 Verzoeker heeft hiertegen in beroep het volgende aangevoerd. Verzoeker is niet toerekenbaar ongedocumenteerd. Zijn relaas met betrekking tot de dood van zijn vader bezit positieve overtuigingskracht. Verzoeker weet weinig omdat hem is gezegd niet verder te vragen omdat dit gevaarlijk voor hem zou zijn. Hij weet in ieder geval dat zijn vader is vermoord vanwege zijn afkomst. Verzoeker heeft dezelfde afkomst en vreest derhalve voor vervolging. Verzoeker is immers vanwege zijn afkomst van school gegaan, mishandeld, bedreigd, gediscrimineerd en uitgelachen. Verweerder trekt deze gebeurtenissen niet in twijfel. Verzoeker en zijn vader hebben geprobeerd bescherming te krijgen in Georgië maar dit heeft niets opgeleverd. Verzoeker komt in aanmerking voor een verblijfsvergunning op de a-grond van artikel 29 Vw. Ter illustratie van het voorgaande heeft verzoeker een Duits artikel van april 2006 over de positie van Jeziden in Georgië overgelegd. Met betrekking tot de amv-vergunning voert verzoeker aan dat voor hem geen adequate opvang aanwezig is in Georgië nu hij geen contact meer heeft met [naam].
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Verblijfsvergunning asiel
2.9 Ingevolge artikel 31, eerste lid, Vw wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen.
2.10 Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw wordt bij het onderzoek naar de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
2.11 In C1/5.8.3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) is onder meer bepaald dat indien wordt vastgesteld dat ten aanzien van één van de elementen, identiteit, nationaliteit, reisroute of asielrelaas, documenten ontbreken en dat is toe te rekenen aan de asielzoeker, dit reeds voldoende is voor de algemene conclusie dat er sprake is van het toerekenbaar ontbreken van documenten in de zin van artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw.
2.12 Uit C1/5.8.3 Vc blijkt voorts dat in het geval een asielzoeker geen documenten inzake de reisroute overlegt, maar omtrent de reisroute en het ontbreken van documenten een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring aflegt, hij blijk geeft van wil tot medewerking aan de vaststelling van de reisroute. Wanneer de verifieerbare elementen blijken te kloppen, kan de conclusie zijn dat het volledig ontbreken van documenten niet aan de asielzoeker is toe te rekenen.
2.13 Niet in geschil is dat verzoeker bij zijn aanvraag geen documenten als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, Vw heeft overgelegd. In geschil is of verzoeker toerekenbaar ongedocumenteerd is.
2.14 Verweerder acht verzoeker toerekenbaar ongedocumenteerd inzake zijn reis omdat verzoeker geen enkel indicatief bewijs van zijn reis heeft overgelegd. Verzoekers verklaring hiervoor, dat hij minderjarig is, dat derhalve de reis voor hem geregeld is en hem daardoor niet te verwijten valt dat hij geen kennis heeft van de wijze waarop dit geregeld is, heeft verweerder in redelijkheid ontoereikend mogen achten. Immers, verzoeker is evenmin in staat gebleken een consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring omtrent zijn reisroute af te leggen. De verklaring hiervoor dat hij minderjarig is, kan niet tot een andere conclusie leiden. Immers, verweerder heeft in dit kader van verzoeker mogen verwachten dat hij antwoord kan geven op eenvoudige vragen omtrent zijn reis, zoals de naam van de plaats waar hij stelt Georgië te zijn uitgereisd, de naam van de Turkse stad waarin hij aan boord van de bus is gegaan en een beschrijving van deze bus. Verzoeker is daartoe niet in staat gebleken.
2.15 Uit het voorgaande volgt dat verweerder reeds op grond van de omstandigheid dat verzoeker toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn reisroute en hieromtrent ook geen consistente, gedetailleerde en verifieerbare verklaring heeft afgelegd, het bepaalde in artikel 31, aanhef en tweede lid onder f, Vw bij de beoordeling van de aanvraag heeft kunnen betrekken. De vraag of eveneens aan verzoeker is toe te rekenen dat hij geen documenten heeft overgelegd ter staving van zijn identiteit, nationaliteit en relaas behoeft hierdoor geen beantwoording meer.
2.16 Verweerder heeft in C14/3 Vc beleidsregels neergelegd over zijn beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. In C14/3.3 Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen: Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
2.17 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekers relaas met betrekking tot de moord op zijn vader op 15 september 2007 positieve overtuigingskracht mist. Verweerder acht hiertoe van belang dat verzoeker hierover geen concrete en gedetailleerde informatie heeft kunnen verschaffen. Zo weet verzoeker onder meer niet in welke plaats zijn vader is vermoord, waar, of en door wie zijn vader is begraven en of de politie is ingeschakeld na de dood van zijn vader.
De verklaring van verzoeker dat [naam], de beste vriend van zijn vader, hem gezegd heeft hiernaar niet te vragen, heeft verweerder in redelijkheid ontoereikend mogen achten. Reeds op grond van het voorgaande en met toepassing van de in C14/3.3 Vc weergegeven maatstaf heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat de verklaringen van verzoeker inzake de moord op zijn vader positieve overtuigingskracht ontberen en daarom ongeloofwaardig is.
2.18 Met betrekking tot de door verzoeker gestelde problemen vanwege zijn Jezidi afkomst overweegt de voorzieningenrechter als volgt.
2.19 De voorzieningenrechter stelt vast, gezien het verslag van nader gehoor, dat verzoeker onder meer verklaard heeft dat hij op school altijd problemen had, dat hij bespuugd werd, dat hij en zijn vader regelmatig werden bedreigd en in elkaar werden geslagen, zij werden uitgelachen en dat de keren dat hij mishandeld is niet te tellen zijn.
Zonder nadere motivering kan verweerder niet worden gevolgd in zijn standpunt dat hiermee geen sprake is van een dusdanig ernstige beperking in verzoekers bestaansmogelijkheden, dat hij niet meer in staat was om op maatschappelijk en sociaal gebied te functioneren. Met de verwijzing naar het feit dat verzoeker onderwijs kon volgen miskent verweerder dat het verzoeker als gevolg van de door hem beschreven en geloofwaardig geachte discriminatoire bejegeningen feitelijk onmogelijk werd gemaakt zijn school af te maken. Dat is bezwaarlijk aan te merken als een blijk van sociaal of maatschappelijk kunnen functioneren.
Met de overweging dat verzoeker nooit eerder aanleiding heeft gezien zijn land van herkomst te verlaten, gaat verweerder er aan voorbij dat discriminatoire bejegeningen doorgaans pas na verloop van tijd reden zijn om het land van herkomst te verlaten, namelijk als die bejegeningen van dusdanige aard en/of intensiteit en/of omvang zijn geworden dat het sociaal en maatschappelijk functioneren als onmogelijk wordt ervaren. Bij verzoeker was dat het geval nadat [naam] onder druk van bedreiging niet langer voor verzoeker kon zorgen.
2.20 Het hiervoor geconstateerde motiveringsgebrek leidt evenwel niet tot gegrondverklaring van het beroep indien met verweerder moet worden geoordeeld dat niet gebleken is dat de Georgische autoriteiten niet in staat of bereid zijn verzoeker bescherming te bieden tegen discriminatoire bejegeningen van medeburgers.
2.21 Volgens vaste jurisprudentie (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 19 juli 2002, 200202206/1) mag van een vreemdeling worden gevergd dat hij zich, alvorens hij zijn land van herkomst verlaat om elders bescherming te zoeken, tot de autoriteiten van het land van herkomst wendt om bescherming te krijgen, tenzij dit voor hem gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is. Indien dit niet aannemelijk is gemaakt, kan slechts het tevergeefs inroepen van de bescherming van de autoriteiten ertoe leiden dat moet worden aangenomen dat de autoriteiten van het land van herkomst niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
2.22 In het beleid van verweerder, zoals neergelegd in C1/2.5.1 Vc, is bepaald dat indien de vreemdeling wel bescherming heeft gevraagd, maar de vreemdeling het na één mislukte poging niet bij een andere overheidsinstantie heeft geprobeerd, bijzondere aandacht wordt besteed aan de vraag waarom het bij één poging is gebleven.
2.23 De rechtbank stelt vast dat door verweerder niet ongeloofwaardig is geacht dat verzoekers vader eenmaal aangifte heeft gedaan van bedreiging en mishandeling en dat zij daarvan niets meer hebben gehoord.
Verweerder had derhalve ingevolge zijn beleid aandacht dienen te besteden aan de vraag waarom het bij één poging is gebleven. Dat is, zoals ook door verweerders gemachtigde ter zitting erkend, niet gebeurd. Dit leidt tot de conclusie dat verweerders standpunt, dat niet gebleken is dat de Georgische autoriteiten niet in staat of bereid zijn verzoeker bescherming te bieden, niet op een deugdelijke motivering berust.
2.24 Gelet op al het vorenstaande komt het bestreden besluit voor zover dit ziet op de afwijzing van de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel wegens strijd met artikel 3:46 Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.25 Verblijfsvergunning regulier onder de beperking amv
2.26 Ingevolge artikel 14, eerste lid, aanhef en onder e, Vw, in samenhang met artikel 3.6, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) is verweerder bevoegd ambtshalve een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd te verlenen aan een amv.
2.27 Artikel 3.56, eerste lid, van het Vb bepaalt dat de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, bedoeld in artikel 14 Vw, onder een beperking verband houdend met verblijf als amv kan worden verleend aan de amv:
(…)
c. voor wie naar het oordeel van Onze Minister, naar plaatselijke maatstaven gemeten, adequate opvang ontbreekt in het land van herkomst of een ander land waar hij redelijkerwijs naar toe kan gaan.
2.28 In B14/2.2.4 Vc heeft verweerder beleidsregels neergelegd met betrekking tot de toepassing van voormeld artikel uit het Vb. Onder adequate opvang wordt verstaan iedere opvang waarvan de omstandigheden niet wezenlijk verschillen van de omstandigheden waaronder opvang wordt geboden aan leeftijdsgenoten die zich in een vergelijkbare positie als betrokkene bevinden. Dit kan bestaan uit opvang door ouders, familieleden, vrienden, buren etcetera. Het bestaan van adequate opvang wordt in ieder geval aangenomen indien:
(…)
d. uit feiten en omstandigheden naar voren komt dat een familielid, anders dan hiervoor bedoeld, of een meerderjarige, niet zijnde een familielid, adequate opvang kan bieden.
2.29 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoeker niet in aanmerking komt voor verblijf als amv omdat [naam] adequate opvang aan verzoeker kan bieden. Hierin kan verweerder niet worden gevolgd. Uit de door verweerder niet ongeloofwaardig geachte verklaringen van verzoeker komt naar voren dat verzoeker niet langer bij [naam] kon verblijven omdat [naam] en zijn familie, vanwege verzoekers verblijf, werden bedreigd. Hieruit kan bezwaarlijk een andere conclusie worden getrokken dan dat [naam] geen adequate opvang aan verzoeker kan bieden. Dat hij dat eerder wel kon doet daar niet aan af. Het gaat immers om de adequate opvang bij terugkeer van de minderjarige.
2.30 Het bestreden besluit, voor zover dat ziet op de ambtshalve weigering een reguliere verblijfsvergunning te verlenen, komt eveneens wegens strijd met artikel 3:46 Awb voor vernietiging in aanmerking.
2.31 De voorzieningenrechter zal het beroep gegrond verklaren en verweerder opdragen een nieuw besluit te nemen.
2.32 Hetgeen overigens is aangevoerd behoeft geen bespreking meer.
2.33 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.34 De voorzieningenrechter zal met toepassing van artikel 8:75, eerste en derde lid, Awb verweerder veroordelen in de kosten die verzoeker heeft gemaakt en de Staat der Nederlanden als rechtspersoon aanwijzen die de kosten moet vergoeden. De kosten zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht € 644,- in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, wegingsfactor 1) en € 322,- in verband met het beroep (1 punt voor het beroepschrift, wegingsfactor 1). Omdat aan verzoeker een toevoeging is verleend krachtens de Wet op de rechtsbijstand, worden deze bedragen ingevolge artikel 8:75, tweede lid, Awb betaald aan de griffier.
3. Beslissing
De voorzieningenrechter:
3.1 verklaart het beroep gegrond;
3.2 vernietigt het bestreden besluit;
3.3 draagt verweerder op binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraagt;
3.4 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af;
3.5 veroordeelt verweerder in de proceskosten en draagt de Staat der Nederlanden op € 644,- te betalen aan de griffier van deze rechtbank, nevenzittingsplaats Haarlem, in verband met het verzoek om een voorlopige voorziening en € 322,- in verband met het beroep.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C. Greeuw, voorzieningenrechter, en op 15 mei 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
Afschrift verzonden op :
Coll:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC, ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet ingesteld worden door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen een week na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.