Rechtbank 's-Gravenhage
zittinghoudende te Amsterdam
enkelvoudige kamer vreemdelingenzaken
Uitspraak
artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
jo artikel 71 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000)
inzake: eiseres, geboren in 1983, van Tanzaniaanse nationaliteit, van Somalische nationaliteit, wonende te Almelo, eiseres,
gemachtigde: mr. M. Woudwijk, advocaat te Amsterdam,
tegen: de staatssecretaris van Justitie, voorheen de Minister van Justitie, verweerder,
gemachtigde: mr. J.M.K. Frijters, ambtenaar bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst van het Ministerie van Justitie.
1. Eiseres heeft op 4 januari 2006 een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000. Bij besluit van 6 juli 2006 heeft verweerder de aanvraag afgewezen. Op 9 juli 2007 heeft verweerder het besluit van 6 juli 2006 ingetrokken. Deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, heeft bij uitspraak van 6 augustus 2007 het beroep tegen het niet-tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard. Eiseres heeft op 13 augustus 2007 en 27 september 2007 haar zienswijze gegeven op het voornemen van 27 juli 2007 van verweerder om de aanvraag opnieuw af te wijzen. Bij besluit van 8 oktober 2007 heeft verweerder de aanvraag van eiseres opnieuw afgewezen. Op 5 november 2007 heeft de rechtbank het beroepschrift van eiseres ontvangen. De gronden van het beroep zijn aangevuld bij schrijven van 29 februari 2007 en
4 juli 2008.
2. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 juli 2008. Eiseres is daar in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigde. Tevens waren ter zitting aanwezig R. Musa, tolk Somali en een voormalig buurman van eiseres.
3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
1. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiseres niet in aanmerking komt voor de gevraagde verblijfsvergunning. Omdat eiseres toerekenbaar geen documenten heeft overgelegd om haar reisroute en haar gestelde Somalische identiteit en nationaliteit te onderbouwen, is op voorhand afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van haar asielrelaas.
Van het asielrelaas van eiseres gaat geen positieve overtuigingskracht uit. Eiseres heeft de spelling van haar naam herhaaldelijk veranderd en heeft wisselende verklaringen afgelegd over haar geboorteplaats, geboortedatum en geboortejaar. Ook heeft eiseres wisselend verklaard over hoelang zij in Kenia en in Tanzania heeft verbleven. Uit de gehoren is gebleken dat eiseres niet beschikt over voldoende kennis van de topografie, de etniciteit en de clans van Somalië.
Een taalanalyse kan geen verklaring geven voor de genoemde tegenstrijdigheden en geeft geen enkel inzicht in de nationaliteit die zij kan hebben verworven na haar vertrek uit Barawe. Verweerder verwijst naar de uitspraak van 10 mei 2004 (200308946/1) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) waarin wordt vermeld dat als een asielzoeker zijn nationaliteit niet aannemelijk heeft gemaakt en aan het asielrelaas geen geloof kan worden gehecht, er geen aanleiding bestaat om een taalanalyse aan te bieden. Daarnaast kan aan het verzoek om taalanalyse (thans) geen gevolg meer worden gegeven omdat deze onderzoeksmethode tijdrovend is.
2. Eiseres stelt in beroep dat zij wel degelijk afkomstig is uit Somalië en van Somalische nationaliteit is. Het feit dat zij behalve Somali ook Barawe spreekt, een dialect dat naar gesteld alleen in Zuid-Somalië wordt gesproken, is daarvoor een indicatie. Verweerder heeft ten onrechte geen taalanalyse opgestart. Eiseres beroept zich hierbij op de intrekkingsmemo van medio 9 juli 2007 waarin verweerder vermeldt dat een taalanalyse het meest geëigende middel lijkt om vast te stellen of eiseres uit Somalië komt. Verder heeft eiseres stukken overgelegd waaruit blijkt dat haar familieleden in Groot Brittannië een vluchtelingenstatus hebben vanwege de situatie in Somalië. Eiseres is bereid met behulp van een DNA-test aan te tonen deze personen familie van haar zijn. Ook heeft eiseres een brief overgelegd van haar voormalige buurman in Somalië, waarin de identiteit van eiseres wordt bevestigd. Uit de verklaringen van eiseres blijkt dat zij wel degelijk op de hoogte is van informatie over Somalië en haar leefomgeving. Eiseres beroept zich hierbij op de intrekkingsmemo van medio 9 juli 2007 waarin verweerder vermeldt dat uit het dossier blijkt dat eiseres een aantal vragen over Somalië heeft moeten beantwoorden en dat niet blijkt dat zij die vragen onjuist heeft beantwoord. Eiseres heeft haar naam niet veranderd; haar naam is steeds fonetisch op een andere manier opgeschreven. Eiseres heeft geen twee verschillende geboorteplaatsen genoemd; haar geboorteplaats wordt in het dialect dat zij spreekt zowel Barawe als Mini genoemd. Er zijn verschillende geboortedata van eiseres in het dossier terecht gekomen doordat de geboortedatum die in haar (valse) paspoort stond door de contactambtenaar is overgenomen. Ook heeft zij een keer haar leeftijd genoemd en heeft de ambtenaar aan de hand daarvan teruggerekend wat haar geboortedatum zou moeten zijn. Verweerder heeft er onvoldoende rekening mee gehouden dat zij niet geschoold is. Eiseres heeft over haar verblijf in Kenia steeds verklaard dat zij er drie maanden is geweest; door problemen met de tolk is dat anders in het verslag terecht gekomen.
1. Aan de orde is de vraag of het bestreden besluit, in het licht van de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Ingevolge artikel 13 van de Vw 2000 wordt een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning slechts ingewilligd indien met de aanwezigheid van de vreemdeling een wezenlijk Nederlands belang is gediend, dan wel indien internationale verplichtingen of klemmende redenen van humanitaire aard daartoe nopen.
3. Ingevolge artikel 28, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 is de Minister bevoegd de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd in te willigen, af te wijzen dan wel niet in behandeling te nemen.
4. Op grond van artikel 29, eerste lid, van de Vw 2000 kan aan de vreemdeling een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden verleend op één van de in dit artikellid genoemde gronden.
5. Artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 bepaalt dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw 2000 wordt afgewezen indien de vreemdeling niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn aanvraag is gegrond op omstandigheden die, hetzij op zich zelf, hetzij in verband met andere feiten, een rechtsgrond voor verlening vormen. Ingevolge het tweede lid, aanhef en onder f, van genoemd artikel wordt bij het onderzoek naar de aanvraag mede betrokken de omstandigheid dat de vreemdeling ter staving van zijn aanvraag geen reis- of identiteitspapieren dan wel andere bescheiden kan overleggen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van zijn aanvraag, tenzij de vreemdeling aannemelijk kan maken dat het ontbreken van deze bescheiden niet aan hem is toe te rekenen.
6. Verweerder heeft in paragraaf C14/3 Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) beleidsregels neergelegd over de beoordeling van de geloofwaardigheid van verklaringen van asielzoekers. In C14/3.3 Vc heeft verweerder het volgende toetsingskader opgenomen:
Voor de toetsing van de geloofwaardigheid van het relaas is van belang of afbreuk wordt gedaan aan die geloofwaardigheid doordat sprake is van een van de omstandigheden als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw. Indien zulks niet aan de orde is, wordt het relaas in beginsel geloofwaardig bevonden indien de vreemdeling op alle vragen zo volledig mogelijk heeft geantwoord én het relaas innerlijk consistent én niet onaannemelijk is én strookt met wat over de algemene situatie in het land van herkomst bekend is. Indien wel sprake is van een omstandigheid als genoemd in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder a tot en met f, Vw mogen in het relaas ook geen hiaten, vaagheden, ongerijmde wendingen en tegenstrijdigheden op het niveau van de relevante bijzonderheden voorkomen. Kortom, van het relaas moet dan een positieve overtuigingskracht uitgaan.
7. Gelet op het vermelde toetsingskader dient allereerst te worden beoordeeld of verweerder bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiseres de omstandigheid als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder f, van de Vw 2000, heeft kunnen betrekken.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder eiseres niet in redelijkheid heeft kunnen tegenwerpen dat zij geen documenten heeft overgelegd om haar Somalische identiteit en nationaliteit te onderbouwen. Daarbij is van belang dat volgens het algemeen ambtsbericht van 27 november 2007 van de Minister van Buitenlandse Zaken authentieke documenten in Somalië niet (meer) worden afgegeven. Om die reden kan het ontbreken van authentieke documenten met betrekking tot de identiteit en nationaliteit van Somaliërs, niet zonder meer aan hen worden toegerekend.
Niet in geschil is echter dat eiseres ter staving van haar aanvraag geen bescheiden heeft overgelegd met betrekking tot haar reisroute en ter onderbouwing van haar asielrelaas. Evenmin heeft eiseres coherente, verifieerbare en gedetailleerde verklaringen afgelegd over haar reis. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voornoemde omstandigheden in redelijkheid aan eiseres heeft kunnen toerekenen.
9. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het ontbreken van documenten of ander indicatief bewijs ter vaststelling van haar reisroute en asielrelaas haar niet is toe te rekenen.
10.1 De rechtbank oordeelt over de vraag of verweerder met toepassing van de in paragraaf C14/3.3 van de Vc 2000 weergegeven maatstaf in redelijkheid heeft kunnen vaststellen dat de verklaringen van eiseres over haar identiteit en nationaliteit ongeloofwaardig zijn, als volgt.
10.2 Verweerder heeft zijn standpunt dat eiseres verschillende namen heeft opgegeven onvoldoende gemotiveerd. Zonder nadere motivering valt immers niet in te zien dat de door eiseres opgegeven namen fonetisch niet gelijk zijn. Dit klemt temeer nu eiseres stelt analfabeet te zijn. Uit het eerste gehoor blijkt ook dat de tolk in verband daarmee de opgegeven naam heeft opgeschreven.
10.3 Voorts is het de rechtbank ambtshalve bekend dat de door eiseres opgegeven geboorteplaatsen Barawa en Mwiini (fonetisch Mini) verschillende namen voor dezelfde plaats (en ook overigens voor dezelfde taal) zijn. Onbegrijpelijk is derhalve dat verweerder heeft geconcludeerd dat eiseres verschillende geboorteplaatsen heeft opgegeven.
10.4 Wat betreft de geboortedata stelt de rechtbank vast dat in de stukken van de Kmar, zoals opgenomen in het B-dossier, als geboortedatum het jaar 1983 is opgenomen. Blijkens het eerste gehoor geeft eiseres als geboortedatum dezelfde geboortedatum op als vermeld in het Tanzaniaanse paspoort, zonder daarvoor een verklaring te kunnen geven. In het nader gehoor verklaart eiseres dat zij niet heeft opgegeven op die betreffende datum te zijn geboren, doch slechts te hebben vermeld 24 jaar oud te zijn. Mogelijk dat op basis daarvan eiseres’ gemachtigde mr Warris als geboortedatum 1981/1982 heeft opgegeven. Nu een deel van voormelde geboortedata niet door eiseres zelf is opgegeven en zij bovendien de opgave van de geboortedatum uit het Tanzaniaanse paspoort heeft gecorrigeerd, valt verweerders standpunt dat eiseres afwijkende verklaringen over haar geboortedatum heeft gegeven niet te begrijpen.
10.5 Voor wat betreft de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres over haar land van herkomst, Somalië, verwijst de rechtbank naar het memo waarbij de eerste beschikking is ingetrokken. In dit memo heeft verweerder expliciet vermeld dat niet is gebleken dat eiseres een aantal vragen over Somalië onjuist heeft beantwoord. Hoewel verweerder er in het bestreden besluit op heeft gewezen dat de verklaringen van eiseres over onder meer Siad Barre niet juist zijn, is de rechtbank van oordeel dat daarmee nog niet deugdelijk is gemotiveerd dat sprake is van dermate gebrekkige kennis over Somalië dat de gestelde afkomst van eiseres ongeloofwaardig is.
10.6 Uit het voorgaande volgt dat verweerder niet in redelijkheid tot ongeloofwaardigheid van eiseres verklaringen over haar identiteit en nationaliteit heeft kunnen concluderen.
11.1 Over de vraag of verweerder er in redelijkheid van heeft kunnen afzien eiseres een taalanalyse aan te bieden, oordeelt de rechtbank als volgt.
11.2 Het is in beginsel aan de vreemdeling om zijn of haar identiteit en nationaliteit aannemelijk te maken. De rechtbank verwijst hierbij naar het weergegeven wettelijk kader. Volgens vaste rechtspraak, zoals onder meer blijkt uit de uitspraak van 8 april 2004 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (JV 2004, 218), kan de staatssecretaris in het kader van het onderzoek naar de nationaliteit, dan wel het land of de plaats van herkomst van de vreemdeling, een taalanalyse laten uitvoeren. Door dat te doen komt de staatssecretaris de desbetreffende vreemdeling tegemoet in de voldoening aan de ingevolge voormeld artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 op hem rustende last om de aan zijn aanvraag ten grondslag gelegde feiten en omstandigheden aannemelijk te maken, in het geval twijfel gerezen is over de gestelde identiteit en nationaliteit, waaronder in voorkomende gevallen begrepen de stamafkomst of de plaats van herkomst.
11.3 Omdat verweerder blijkens paragraaf C24/24 van de Vc 2000 met betrekking tot Somaliërs een categoriaal beschermingsbeleid voert, mag hieromtrent van verweerder, naar het oordeel van de rechtbank, een grotere prudentie en eerder een tegemoetkoming door middel van een taalanalyse worden verwacht.
11.4 Zoals hierboven onder III.10.6 is geconcludeerd heeft verweerder niet in redelijkheid tot ongeloofwaardigheid van eiseres’ verklaringen over haar identiteit en nationaliteit kunnen concluderen. Ingeval van twijfel over eiseres’ identiteit en nationaliteit had verweerder overeenkomstig het hierboven onder III.11.2 genoemde de mogelijkheid een taalanalyse te laten uitvoeren. Met eiseres komt de rechtbank tot de conclusie dat een taalanalyse in de omstandigheden van eiseres het middel bij uitstek is om haar afkomst aannemelijk te maken. Eiseres is immers, naar is gesteld en niet door verweerder is betwist, afkomstig uit Barawa, een klein taalgebied in Somalië. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van 15 april 2004 (gepubliceerd in JV 2004, 233) van de AbRS, waarin is geoordeeld dat verweerder ten onrechte geen taalanalyse heeft aangeboden aan een vreemdeling die een dialect spreekt dat voornamelijk wordt gesproken in een provincie van Sierra Leone waaruit hij stelt afkomstig te zijn. Overeenkomstig deze uitspraak dient in de onderhavige zaak dan ook geoordeeld te worden dat verweerder ten onrechte geen taalanalyse heeft aangeboden.
Ook neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder zelf in het memo waarbij de eerste beschikking is ingetrokken vermeldt dat onderzoek moet worden gedaan naar de nationaliteit dan wel afkomst van eiseres en dat daartoe een taalanalyse het meest geëigende middel lijkt te zijn.
11.5 De rechtbank volgt verweerder niet in het argument dat van een taalanalyse is afgezien omdat daarmee geen uitsluitsel wordt gegeven over de nationaliteit. Niet valt in te zien dat dit argument dan niet voor alle ongedocumenteerde asielzoekers zou gelden. Uit de jurisprudentie volgt bovendien dat de taalanalyse juist het middel is om nationaliteit en land van herkomst aannemelijk te maken, althans een hulpmiddel om deze te bepalen.
11.6 Verder ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder te volgen in diens standpunt dat een taalanalyse geen afdoende verklaring kan geven voor het gebrek aan kennis van eiseres over de topografie, etniciteit en clans in het land van herkomst. Verweerder heeftimmers, zoals hiervoor is overwogen, niet deugdelijk gemotiveerd dat het gebrek aan kennis van Somalië zo groot is dat het haar asielrelaas ongeloofwaardig maakt. Dat is een wezenlijk verschil met de uitspraak van de AbRS van 10 mei 2004, waar verweerder in het bestreden besluit naar heeft verwezen, waarin wel sprake was van een dermate groot gebrek aan kennis over het gestelde land van herkomst. Dat onderzoek door middel van een taalanalyse tijdrovend is, acht de rechtbank gelet op de in het geding zijnde belangen, evenmin van doorslaggevende betekenis.
12. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en niet berust op een deugdelijke motivering, zodat het wegens strijd met de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb moet worden vernietigd en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van deze uitspraak. Er is geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
13. De overige beroepsgronden behoeven, gelet op het voorgaande, geen bespreking.
14. Gelet op het voorgaande is er aanleiding om verweerder als de in het ongelijk gestelde partij te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 644 ,-- als kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt € 322,--, wegingsfactor 1).
1. verklaart het beroep gegrond;
2. vernietigt het bestreden besluit;
3. veroordeelt verweerder in de proceskosten, begroot op € 644 ,-- (zeshonderdvierenveertig euro), te betalen door de Staat der Nederlanden aan de griffier.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.S. Crince Le Roy, voorzitter in tegenwoordigheid van mr. E.E. van Wiggen, griffier, en uitgesproken in het openbaar op 22 december 2008.
De griffier is buiten staat De voorzitter
deze uitspraak te ondertekenen
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open op de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (adres: Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage). De termijn voor het instellen van hoger beroep bedraagt vier weken. Naast de vereisten waaraan het beroepschrift moet voldoen op grond van artikel 6:5 van de Awb (zoals het overleggen van een afschrift van deze uitspraak) dient het beroepschrift ingevolge artikel 85, eerste lid, van de Vw 2000 een of meer grieven te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb (herstel verzuim) is niet van toepassing.