ECLI:NL:RBSGR:2008:BI8770

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
2 december 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/44535
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen locatieverbod en ROV-maatregel in asielzoekerscentrum

In deze zaak gaat het om een beroep van eiser tegen twee besluiten van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA). Het eerste besluit, genomen op 11 september 2006, houdt in dat eiser het terrein van de COA-locatie Zweeloo van 12 september 2006 tot 3 oktober 2006 niet mag betreden. Dit locatieverbod is opgelegd naar aanleiding van een incident op 4 september 2006, waarbij eiser een medewerker van het COA zou hebben bedreigd en een tafel naar deze medewerker zou hebben gegooid. De rechtbank oordeelt dat het locatieverbod niet het karakter van een straf heeft, maar van een ordemaatregel ter waarborging van de leefbaarheid en beheersbaarheid van de situatie op het AZC. Eiser's betoog dat zijn gedrag niet verwijtbaar is, leidt niet tot de conclusie dat het besluit onrechtmatig is. Het beroep tegen het locatieverbod wordt ongegrond verklaard.

Het tweede besluit, genomen op 12 september 2006, betreft de maatregel van inhouding van alle verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers 2005 (Rva 2005) voor een periode van drie weken. De rechtbank oordeelt dat deze maatregel wel het karakter van een straf heeft. De rechtbank stelt vast dat verweerder, ten tijde van het nemen van het besluit, op de hoogte was van de psychische problemen van eiser en dat er geen onderzoek is gedaan naar de verwijtbaarheid van zijn gedrag. Dit leidt de rechtbank tot de conclusie dat het besluit van 12 september 2006 vernietigd moet worden wegens strijd met de Algemene wet bestuursrecht. Eiser wordt in de proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Nevenzittingsplaats Dordrecht
Sector Bestuursrecht
Vreemdelingenkamer
procedurenummer: AWB 06/44535, V-nummer: [v-nummer] ,
uitspraak van de enkelvoudige kamer
inzake
[eiser] , eiser,
gemachtigde: mr. P.J. Wapperom, advocaat te Dordrecht,
tegen
het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder.
1. Ontstaan en loop van de gedingen
Bij besluit van 11 september 2006 heeft verweerder bepaald dat eiser het terrein van de COA-locatie Zweeloo van 12 september 2006 tot 3 oktober 2006 niet mag betreden.
Bij besluit van 12 september 2006 heeft verweerder aan eiser de maatregel opgelegd van inhouding van alle verstrekkingen op grond van de Regeling verstrekkingen asielzoekers 2005 (hierna: Rva 2005) voor een periode van drie weken, ingaande 12 september 2006.
Bij faxbericht van 13 september 2006 heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van 11 september 2006.
Bij faxbericht van 15 september 2006 heeft eiser de gronden van zijn beroep ingediend. Zoals onder 2.4.1. nader zal worden toegelicht, beschouwt de rechtbank dit faxbericht als een beroepschrift tegen het besluit van 12 september 2006.
De beroepen zijn op 22 april 2008 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Partijen zijn niet verschenen.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek gesloten.
Bij beslissing van 31 juli 2008 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en verweerder verzocht nadere informatie te verstrekken.
Bij faxbericht van 14 augustus 2008 heeft verweerder nadere informatie verstrekt, waarop eiser bij faxbericht van 27 augustus 2008 heeft gereageerd.
Het onderzoek is op 21 oktober 2008 voortgezet ter zitting van een enkelvoudige kamer.
Partijen zijn niet verschenen.
Ter zitting heeft de rechtbank het onderzoek opnieuw gesloten.
2. Overwegingen
2.1. wettelijk kader
2.1.1. Ingevolge artikel 9, eerste lid, van de Rva 2005 omvat de opvang in een opvangvoorziening in elk geval de volgende verstrekkingen:
a. onderdak;
b. een wekelijkse financiële toelage ten behoeve van voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven;
c. een eenmalige bijdrage aan kleedgeld;
d. recreatieve en educatieve activiteiten;
e. de dekking van de kosten van medische verstrekkingen overeenkomstig een daartoe te treffen ziektekostenregeling;
f. een verzekering tegen de financiële gevolgen van wettelijke aansprakelijkheid;
g. betaling van buitengewone kosten.
Ingevolge artikel 10, aanhef en onder d, van de Rva 2005 kunnen de in artikel 9, eerste lid, bedoelde verstrekkingen geheel of gedeeltelijk aan een asielzoeker worden onthouden indien de asielzoeker overlast bezorgt aan asielzoekers die in een opvangvoorziening verblijven, aan personen die werkzaam zijn in de voorziening of aan anderen.
2.1.2. In het door verweerder opgestelde Reglement Onthoudingen Verstrekkingen (hierna: ROV) is onder meer het volgende vermeld.
"Het COA heeft op basis van de Rva en het ROV de bevoegdheid om ten aanzien van iedere bewoner van een opvanglocatie een strafmaatregel op te leggen die voor de betrokken vreemdeling tot aanmerkelijke financiële consequenties kan leiden. De strafmaatregel vormt een aantasting van (en inbreuk op) de belangen van de betrokken vreemdeling en een ingreep in zijn persoonlijke levenssfeer. De betrokken vreemdeling is immers vaak (financieel) 'afhankelijk' van het COA. Met andere woorden, het opleggen van een strafmaatregel is een zwaar middel omdat het hier gaat om het ontnemen van primaire levensbehoeften.
Dit brengt met zich mee dat het COA bijzonder voorzichtig en terughoudend moet omgaan met de mogelijkheid die het heeft om een strafmaatregel op te leggen. Er zullen goede, sterke, doorslaggevende redenen en een duidelijke rechtvaardiging aanwezig moeten zijn om een strafmaatregel op te leggen. Alleen in uitzonderlijke gevallen zal het COA tot het opleggen van een stafmaatregel behoren over te gaan.
(...)
De zwaarte van de opgelegde strafmaatregel moet in alle redelijkheid overeenstemmen met de ernst van de misdraging van de betrokken vreemdeling en het persoonlijk verwijt dat hem hierbij kan worden gemaakt."
2.2. de bestreden besluiten
2.2.1. Het besluit van 11 september 2006 houdt in dat eiser het terrein van de COA-locatie Zweeloo van 12 september 2006 tot 3 oktober 2006 niet mag betreden. In dit besluit is overwogen dat het is genomen naar aanleiding van het incident op 4 september 2006.
2.2.2. Het besluit van 12 september 2006 strekt tot inhouding van alle verstrekkingen op grond van de Rva 2005 voor een periode van drie weken, ingaande 12 september 2006. In dit besluit is overwogen dat eiser een medewerker van AZC Zweeloo op 4 september 2006 heeft bedreigd met de dood en een tafel naar deze medewerker heeft gegooid. Dit gedrag is zo ernstig dat het de maatregel rechtvaardigt.
2.3. de gronden van beroep
Eiser heeft, kort samengevat, het volgende aangevoerd.
Eiser ontkent dat hij een medewerker van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (hierna: COa) met de dood heeft bedreigd en een tafel naar deze medewerker heeft gegooid. De betreffende medewerker heeft eiser op 4 september 2006 valselijk beschuldigd van geluidsoverlast.
Aan eiser en zijn familieleden is herhaaldelijk een dagkaart geweigerd om de psychiater te bezoeken, waardoor de psychische toestand van eiser is verslechterd. Vanwege de ernst van zijn ziektebeeld en het voorgevallene met betrekking tot de dagkaarten kon eiser zichzelf niet goed beheersen en heeft hij de tafel beetgepakt en uit boosheid opgetild en weer neergezet. Hij heeft de tafel niet gegooid.
Blijkens een rapport van 12 september 2006 van de behandelend psychiater van eiser is zijn reactie volstrekt verklaarbaar. Eiser valt geen verwijt te maken van zijn gedrag, zodat de maatregel niet proportioneel is. Subsidiair stelt eiser zich op het standpunt dat de maatregel gezien de aard van het ziektebeeld niet in een redelijke verhouding staat tot het gedrag van eiser en het verwijt dat hem daarvan kan worden gemaakt. Blijkens genoemd rapport van 12 september 2006 zal deze maatregel eiser ernstige geestelijke schade toebrengen en is er sprake van herhaalde traumatisering. Het door verweerder aangeboden alternatief van een tijdelijke opname in het AMOG kan slechts aan de orde zijn wanneer de behandelend psychiater is geraadpleegd en deze daaraan zijn fiat heeft gegeven. Eiser heeft er belang bij dat hij kan verblijven in een voor hem veilige en stabiele omgeving.
2.4. het oordeel van de rechtbank
2.4.1. Het inleidend beroepschrift van 13 september 2006 is gericht tegen het besluit van 11 september 2006 en ook het aanvullend beroepschrift van 15 september 2006 heeft grotendeels betrekking op het locatieverbod. Op bladzijde 2 van het aanvullend beroepschrift is echter ook het volgende vermeld.
"Bij beschikking van 11 september 2006, uitgereikt op 12 september 2006, is eiser medegedeeld dat alle Rva-verstrekkingen voor een periode van 3 weken worden ingehouden. Voorts is aangegeven dat deze maatregel ingaat op 12 september 2006. (...) Dit beroepschrift richt zich tegen de opgelegde maatregel."
Uit deze passages, in onderlinge samenhang bezien, blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat eiser zich niet kan verenigen met het besluit van 12 september 2006. Eiser verwijst in deze passages niet naar het locatieverbod van 11 september 2006, maar naar de maatregel van 12 september 2006, ook al noemt hij niet de juiste datum. Gelet hierop moet het aanvullend beroepschrift van 15 september 2006 naar het oordeel van de rechtbank (mede) worden aangemerkt als een beroepschrift tegen het besluit van 12 september 2006. Er is dan ook sprake van twee afzonderlijke beroepen, een beroep tegen het besluit van 11 september 2006 en een beroep tegen het besluit van 12 september 2006.
2.4.2. Bij de beoordeling van de beroepen gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 3 september 2006 om 22.50 uur is bij de receptie van AZC Zweeloo melding gemaakt van geluidsoverlast door een scooter. Naar aanleiding van deze melding hebben twee medewerkers van het COa op 4 september 2006 een bezoek gebracht aan de heer [naam] . In het verslag van dit bezoek is onder meer het volgende vermeld.
" Toen we daar aankwamen deed [naam] de deur open en we vroegen of we met hem konden praten. (...) We gaven aan dat er geluidsoverlast was in het weekend t.a.v. de scooter. [naam] beaamde (...) dat hij zijn scooter had gestart na 22.00 uur. Hij zou in de toekomst hier mee rekening gaan houden. Op dat moment kwam meneer [eiser] uit zijn slaapkamer en schreeuwde naar ons dat wij weg moesten gaan en dit was zijn huis. Ik gaf aan dat ik niet wenste dat meneer zo met ons communiceerde en als hij met ons wilde praten hij dit dan rustig moest doen. Hij bleef schreeuwen en gaf aan dat het zijn huis was en dat hij het recht had om met de scooter van 9.00 tot 22.00 uur lawaai te maken. Ik probeerde nogmaals tegen meneer te zeggen dat hij niet moet gaan schreeuwen en dat ik zo niet met hem in gesprek wilde gaan. Hij keek heel boos en keek mij heel dreigend aan. Hij gaf aan dat het zijn huis was en wij moesten nu weg gaan, wij maakten altijd problemen met zijn familie en COA had geen respect voor hen. Hij gaf aan dat COA zijn fami[l]ie dood wilde maken en dan maakte hij ons dood. Hierop begon hij met zijn hoofd tegen de wand aan te stoten. Omdat ik hier niet op reageerde smeet hij de salontafel, die tussen meneer en mij instond, richting mij. Ik werd niet geraakt."
Op 4 september 2006 heeft een medewerker van het COa aangifte gedaan van bedreiging met de dood door eiser.
Op 12 september 2006 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen een medewerker van verweerder, twee agenten, eiser en zijn echtgenote. In het verslag van dit gesprek is onder meer het volgende vermeld.
"De wijkagent heeft eerst het woord gevoerd over de aangifte die door een collega van het COA tegen dhr. is gedaan bij de politie, hierbij heeft dhr. de gelegenheid gehad om zijn zienswijze op het gebeuren te geven. Dhr. zei zich niets meer van het gebeuren te herinneren. Hierna heb ik het woord genomen en dhr. op de hoogte gesteld van de ROV maatregel 6 waarbij hij het centrum voor 3 weken dient te verlaten en zich op 3 oktober weer [dient] te melden. Gezien de situatie van dhr. hebben we hem aangeboden om vanaf vandaag voor 8 weken opgenomen te worden in het AMOG te Geeuwenbrug, een observatieafdeling van het COA."
2.4.3. De beroepsgrond dat eiser de hem verweten gedragingen - de bedreiging en het gooien met een tafel - niet heeft gepleegd faalt. Blijkens het verslag van het op 12 september 2006 met eiser gevoerde gesprek heeft hij bij die gelegenheid verklaard zich niets meer van 'het gebeuren' te herinneren. In het aanvullend beroepschrift van 15 september 2006 heeft eiser naar voren gebracht dat hij zich niet meer kon beheersen en uit boosheid een tafel heeft gepakt en weer neergezet. Gelet op deze verklaringen van eiser acht de rechtbank zijn ontkenning van de bedreiging en het gooien met een tafel niet overtuigend. Ook overigens ziet de rechtbank geen reden om niet uit te gaan van de juistheid van hetgeen is vermeld in het verslag van de gebeurtenissen op 4 september 2006.
2.4.4. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het bij besluit van 11 september 2006 aan eiser opgelegde locatieverbod niet het karakter van een straf, maar van een ordemaatregel ter waarborging van de leefbaarheid en beheersbaarheid van de situatie op AZC Zweeloo. Dat het incident op 4 september 2006 de aanleiding vormde tot het treffen van deze maatregel en dat eiser het op zichzelf ingrijpende locatieverbod wellicht als een straf heeft ervaren, maakt dit niet anders.
Omdat het locatieverbod niet het karakter heeft van een straf, is voor het kunnen opleggen van dit verbod naar het oordeel van de rechtbank niet vereist dat eiser een verwijt kan worden gemaakt van zijn gedrag op 4 september 2006. Het betoog van eiser dat zijn gedrag op 4 september 2006 niet verwijtbaar is, kan dan ook niet leiden tot de slotsom dat het besluit van 11 september 2006 onrechtmatig is.
Ook overigens ziet de rechtbank in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanknopingspunten voor de conclusie dat het besluit van 11 september 2006 de rechterlijke toetsing niet kan doorstaan. De beantwoording van de vraag of het aan eiser opgelegde locatieverbod noodzakelijk was, vergt een beoordeling van de impact van de gebeurtenissen van 4 september 2006 op de medebewoners en medewerkers van AZC Zweeloo, mede bezien in het licht van de voorgeschiedenis zoals die naar voren komt uit de door verweerder overgelegde incidentenrapportage. Verweerder is in een betere positie om deze beoordeling te verrichten dan de rechtbank. Gelet hierop moet aan verweerder naar het oordeel van de rechtbank een aanzienlijke beoordelingsruimte worden gelaten bij het beantwoorden van de vraag welke ordemaatregel(en) naar aanleiding van de gebeurtenissen op 4 september 2006 noodzakelijk was/waren om de leefbaarheid en beheersbaarheid van de situatie op AZC Zweeloo afdoende te waarborgen. Gezien de aard van het incident op 4 september 2006 en in aanmerking genomen dat eiser blijkens de incidentenrapportage ook vóór 4 september 2006 bij herhaling agressief gedrag heeft vertoond, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid kunnen besluiten tot het uitvaardigen van een locatieverbod. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser opvang is aangeboden op een alternatieve locatie, een observatieafdeling waar de nodige medische voorzieningen beschikbaar zijn.
De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder voorafgaand aan het uitvaardigen van het locatieverbod de behandelend psychiater van eiser had moeten raadplegen of de belangen van eiser had moeten laten prevaleren boven het belang van een leefbare en beheersbare situatie op AZC Zweeloo, waaronder het belang van de door eiser bedreigde medewerker(s) van het COa om enige tijd niet met hem geconfronteerd te worden. Ook als zou worden aangenomen dat het locatieverbod tot (voorzienbare) schade heeft geleid aan de gezondheid van eiser, betekent dat nog niet zonder meer dat zijn belang bij voortzetting van het verblijf in AZC Zweeloo had moeten prevaleren boven de belangen die het locatieverbod beoogt te dienen. Overigens heeft verweerder eiser bij besluit van 3 oktober 2006 overgeplaatst naar een andere opvanglocatie en hebben de door eiser tegen dat besluit aangewende rechtsmiddelen niet het door hem gewenste effect gesorteerd, wat er niet op duidt dat de belangen van eiser bij voortzetting van zijn verblijf op AZC Zweeloo dermate zwaarwegend zijn te achten dat het locatieverbod niet uitgevaardigd had mogen worden.
Al hetgeen eiser verder heeft aangevoerd tegen het besluit van 11 september 2006 stuit op het vorenstaande af.
Het beroep van eiser tegen het besluit van 11 september 2006 is derhalve ongegrond.
2.4.5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de bij besluit van 12 september 2006 aan eiser opgelegde maatregel, anders dan het locatieverbod, het karakter van een straf. Op grond van zijn gedrag op 4 september 2006 is aan eiser onder meer de wekelijkse toelage als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Rva 2005 voor een periode van drie weken onthouden, wat naar het oordeel van de rechtbank onmiskenbaar een sanctie is voor dat gedrag.
Zoals verweerder blijkens de onder 2.1.2. geciteerde passages uit het ROV ook onderkent, moet een strafmaatregel in overeenstemming zijn met de ernst van de gedraging van de vreemdeling en het verwijt dat hem van deze gedraging kan worden gemaakt. Ten tijde van het nemen van het besluit van 12 september 2006 was verweerder bekend dat eiser psychische problemen had en onder psychiatrische behandeling stond. Gelet hierop had het naar het oordeel van de rechtbank op de weg van verweerder gelegen om voorafgaand aan het nemen van het besluit van 12 september 2006 te onderzoeken of het gedrag van eiser op 4 september 2006 hem, gelet op zijn psychische problemen, niet of in verminderde mate kan worden verweten en had verweerder hier in het besluit van 12 september 2006 op moeten ingaan. Verweerder heeft een dergelijk onderzoek niet, althans niet kenbaar, verricht en in het besluit van 12 september 2006 is hij niet ingegaan op de vraag of het gedrag van eiser verwijtbaar is.
Gelet op het voorafgaande is het beroep van eiser tegen het besluit van 12 september 2006 gegrond en moet dat besluit worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb).
2.5. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Awb te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 483,-- (1 punt voor het beroepschrift en 0,5 punt voor het als een repliek aan te merken faxbericht van 27 augustus 2008, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiser nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
2.6. Gelet op het vorenstaande beslist de rechtbank als volgt.
3. Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage:
- verklaart het beroep tegen het besluit van 11 september 2006 (het locatieverbod) ongegrond;
- verklaart het beroep tegen het besluit van 12 september 2006 (de ROV-maatregel) gegrond;
- vernietigt het besluit van 12 september 2006;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van dit beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op
€ 483,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
- wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan eiser moet vergoeden.
Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, en door deze en drs. S.R. Jonkergouw, griffier, ondertekend.
De griffier, De rechter,
Uitgesproken in het openbaar op: 2 december 2008
Afschrift verzonden op:
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier.
Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.