ECLI:NL:RBSGR:2008:BJ6186

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 maart 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 06/3409
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. van Rij
  • S.R.M. Dekker
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep wegens te late indiening van het beroepschrift in belastingzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 maart 2008 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij eiser, [X], in beroep ging tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat de eerste brief van eiser, die als beroepschrift kon worden aangemerkt, buiten de termijn van zes weken was ingediend. Eiser had eerder een brief gestuurd waarin hij om duidelijkheid vroeg over de cijfermatige consequenties van de belastingaanslagen, maar deze brief werd niet als rechtsmiddel tegen de uitspraak op bezwaar beschouwd. De rechtbank oordeelde dat eiser zijn beroepschrift niet tijdig had ingediend, aangezien de brief pas op 7 april 2006 door de rechtbank was ontvangen, terwijl de termijn op 21 december 2005 was verstreken. Eiser had in zijn correspondentie met de Belastingdienst en het Gerechtshof aangegeven dat hij meende tijdig beroep te hebben aangetekend, maar de rechtbank oordeelde dat de omstandigheden niet rechtvaardigden dat eiser in verzuim was geweest. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling en dat het beroep niet ontvankelijk was, waardoor de rechtbank niet bevoegd was om een oordeel te geven over de inhoudelijke geschilpunten. De uitspraak is openbaar gemaakt op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 06/3409/IB/PVV
Uitspraakdatum: 6 maart 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[X], wonende te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van verweerder van 9 november 2005 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2002 opgelegde aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer 1]) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 34.894.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2008.
Eiser is niet ter zitting verschenen. Namens verweerder is verschenen mr. drs [A]. Blijkens bij TNT-post ingewonnen informatie is de aangetekend verstuurde uitnodiging op 2 januari 2008 op het door eiser vermeldde adres uitgereikt. Telefonisch heeft eiser aan de griffier laten weten dat hij bewust niet ter zitting is verschenen, omdat in deze zaak alles al is gezegd.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep niet ontvankelijk.
2. Gronden
2.1. Verweerder heeft met dagtekening 9 november 2005 uitspraak op bezwaar gedaan. Voorafgaand aan deze uitspraak heeft verweerder bij brief van 20 oktober 2005 aan eiser meegedeeld hoe hij zal beslissen en heeft hij aan hem de ter inzage ontvangen stukken teruggestuurd.
2.2. Naar aanleiding van de aanmaning van 2 december 2005 heeft eiser op 4 december 2005 een brief aan de Ontvanger der Directe Belastingen gestuurd met de volgende tekst:
“Betreffende aanslagnummer: [nummer 2] [nummer 1]
In aansluiting op uw schrijven van dd. 2 december 2005 betreffende het bovenvermelde aanslagnummers wens ik u het navolgende mede te delen als ook het verzoek in te dienen voor uitstel van betaling.
Tegen de eerste aanslag over het belastingjaar 2002 hebben met en ik een bezwaar ingediend.
Na verloop van tijd kregen wij beschikkingen binnen waarop stond vermeld, dat de motivering in deze al was medegedeeld. Echter tot op heden hebben wij de beslissingen {beargumenteringen} niet mogen ontvangen. Het is niet of nauwelijks na te gaan wat nu wel en wat nu niet is goedgekeurd.
• Vooral de ziektekosten van mevrouw (…) zijn nogal erg hoog geweest in 2002. Hierbij denk ik alleen al aan de aanschaf van bepaalde hulpmiddelen voor haar handicap. De extra reiskosten voor ziekhuisbezoek, artsenbezoek enz.
Het ene moment krijgen we een beschikking over 2002 dat na verrekening van een en ander het restant zal worden gestort en dan krijgen we weer een mededeling dat er nog betaald moet worden. Zoals u zult begrijpen is één en ander voor ons heel onduidelijk, wat ook weer zijn weerslag heeft op o.a. de thuiszorg. Aangezien het niet duidelijk is wat nu exact ons gezamenlijk inkomen is, worden wij voor deze thuiszorg over 2004 voor het maximum aangeslagen.
Gelet op het bovenstaande hebben wij aan u de navolgende verzoeken.
1. Is het mogelijk om een gespecificeerde opgave te verkrijgen hoe de besluitvorming betreffende ons ingediende bezwaar tot stand is gekomen.
2. Gedurende de behandeling van dit verzoek, een uitstel van betaling te verkrijgen en op het moment dat één en ander is afgewikkeld een betalingsregeling te mogen treffen.
3. Een correcte opgave te ontvangen van het gezamenlijke belastbare inkomen, welke wij nodig hebben voor de thuiszorg.
In het vertrouwen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd, verblijf ik in afwachting op uw antwoord met vriendelijke groet, (…)”
2.3. Naar aanleiding van het d.d. 16 december 2005 door de Ontvanger gestuurde antwoord heeft eiser met dagtekening 3 januari 2006 opnieuw in een soortgelijke brief als die van 4 december 2005 aan de Ontvanger om uitstel van betaling en uitleg gevraagd.
2.4. Eiser heeft op 6 april 2006 een brief met – voor zover hier van belang – de volgende tekst naar het Gerechtshof te ’s-Gravenhage gestuurd. Rechtbank ’s-Gravenhage heeft deze brief op 7 april 2006 ontvangen.
“Betreffende beroepschrift: [nummer 2] [nummer 1]
(..)
In aansluiting op bovenvermelde aanslagnummers, wenst ondergetekende, (…) voor hem en zijn echtgenote (…) beroep aan te tekenen tegen de aan hun opgelegde aanslagen en tevens verzoeken hen uitstel van betaling te willen verlenen tot dat deze kwestie is opgelost. Volgens de belastingdienst te (…) zou ondergetekende nog een bedrag van € 2662,00 en zijn echtgenote nog een bedrag van € 1601,00 moet betalen. Dit in tegenstelling tot hetgeen de uitkomst is van de door u aangeleverde aangiftemodule. Volgens mijn berekening, zie bijlage, moet ondergetekende een bedrag van € 2866,00 en zijn echtgenote een bedrag van €. 1636,00 terugontvangen. De belastingdienst in (…) heeft zeer goed geholpen om één en ander in goede banen te leiden, echter naar het idee van ondergetekende is hem ondanks alle medewerking welke de belastingdienst te (…) heeft gegeven, geen recht gedaan. (…).”
2.5. In zijn brief van 4 juli 2006 aan het Gerechtshof te ’s-Gravenhage, welke brief is doorgestuurd naar de rechtbank ’s-Gravenhage, heeft eiser het volgende vermeld:
“(…) In uw schrijven stelt u dat ik aannemelijk moet maken, dat ik tijdig beroep heb aangetekend tegen de aan mij opgelegde aanslag 2002. De vertraging welke mogelijk is ontstaan heeft te maken met de afhandeling van het bezwaar van mijn echtgenote. Het bezwaar van mijn echtgenote was nog niet afgewikkeld, waardoor ik geen zicht had op de totale afwikkeling. (…) Continue zijn wij bezig geweest om één en ander in orde te krijgen. De laatste uitspraak in de bezwaarprocedure is op 17 maart 2006 geweest, als ik hierbij zes weken optel, dan kom ik ruim over 6 april 2006. Mijns inziens heb ik wel degelijk tijdig mijn beroep tegen de uitspraak ingediend. (…)”
2.6. Verweerder is van mening dat eiser niet ontvankelijk is in zijn beroep, omdat het te laat is ingediend. Bij de behandeling van het bezwaar is alles met eiser besproken. Diverse afspraken om nadere toelichting te geven in de beroepsfase zijn door eiser afgezegd.
2.7. In geschil is of:
a) eiser ontvankelijk is in zijn beroep;
b) de aanslag tot een juist bedrag is vastgesteld.
Niet in geschil is of de verzuimboete terecht aan eiser is opgelegd. Uit de door eiser in de beroepsfase overgelegde stukken blijkt nergens dat eiser de bij de uitspraak op bezwaar gehandhaafde boete aanvecht.
2.8. Het stelsel van de wet brengt mee dat nadat uitspraak op een bezwaarschrift tegen een aanslag is gedaan, een belastingplichtige verder slechts door middel van beroep zijn bezwaren kan doen gelden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken (artikel 6:7 Awb). Een beroepschrift is tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn door de rechtbank is ontvangen (artikel 6:9 Awb). Indien het beroepschrift is ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of een onbevoegde administratieve rechter, wordt het, nadat daarop de datum van ontvangst is aangetekend, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan. Het tijdstip van indiening bij het onbevoegde orgaan is bepalend voor de vraag of het beroepschrift tijdig is ingediend (artikel 6:15 Awb). De termijn voor het instellen van beroep vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van de uitspraak van de inspecteur, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking (artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen). Niet in geschil is dat de termijn de dag na die van dagtekening van de uitspraak van verweerder is aangevangen. Eiser diende derhalve zijn beroepschrift uiterlijk op 21 december 2005 te hebben ingediend.
2.9. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit de in 2.2. genoemde brief niet dat eiser, nadat de aanslag bij uitspraak op bezwaar was verminderd, bezwaar had tegen de door verweerder genomen beschikkingen en dat verweerder deze brief als beroepschrift zou moeten aanmerken. Uit de bewoordingen van genoemde brief maakt de rechtbank op dat eiser met die brief beoogde duidelijkheid te verkrijgen over welke cijfermatige consequenties aan de berekeningen op bezwaar verbonden waren en beoogde uitstel van betaling te verkrijgen. Deze brief kan daarom niet worden aangemerkt als een rechtsmiddel tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit de in 2.4 en 2.5. genoemde brieven volgt dat eiser eerst met zijn brief van 6 april 2006 tegen de uitspraak op bezwaar in beroep wenste te komen omdat hij op dat moment van mening was dat hem - na alle medewerking welke verweerder hem had verleend - toch geen recht was gedaan en in deze brief verzoekt hij de aanslagen van hem en zijn echtgenote conform zijn berekening vast te stellen. Van andere brieven die als beroepschrift zouden kunnen worden aangemerkt is niets gesteld noch gebleken.
2.10. Nu de eerste brief die als beroepschrift kan worden aangemerkt de in 2.4 genoemde brief is en deze eerst op 7 april 2006 door de rechtbank te ’s-Gravenhage is ontvangen, is dit buiten de termijn. Gelet hierop heeft eiser zijn beroepschrift niet tijdig ingediend.
2.11. Met betrekking tot een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest (artikel 6:11 Awb). Dat verweerder met dagtekening 17 maart 2006 de aanslag van eisers echtgenote ambtshalve heeft verminderd is geen omstandigheid op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat eiser in verzuim is geweest. In deze is het gelijk dus aan verweerder. Van andere omstandigheden is voorts niets gesteld noch gebleken.
2.12. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep niet ontvankelijk verklaard. Nu het beroep niet ontvankelijk is, is de rechtbank niet bevoegd een oordeel te geven over geschilpunt b).
2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 6 maart 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. T. van Rij, in tegenwoordigheid van mr. S.R.M. Dekker, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.