ECLI:NL:RBSGR:2008:BL4499

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
3 juli 2008
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/490 en 07/6802
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L. de Loor-Alwin
  • A.M. van Duijvendijk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de Belastingdienst inzake invorderingsrente en terug te betalen bedragen

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 3 juli 2008 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. [X], en de ontvanger van de Belastingdienst, verweerder [te P]. Het geschil betreft de berekening van de invorderingsrente over de terug te betalen bedragen voor de jaren 2005 en 2006. Eiser heeft in 2005 en 2006 voorlopige aanslagen in de inkomstenbelasting ontvangen, waarvoor hij op respectievelijk 24 februari 2005 en 24 februari 2006 bedragen heeft betaald. De inspecteur heeft deze aanslagen ambtshalve verminderd, maar partijen zijn het oneens over de aanvangsdatum van de invorderingsrente. Eiser stelt dat de rente moet worden berekend vanaf 1 maart 2005 en 1 maart 2006, terwijl verweerder stelt dat dit moet zijn vanaf 1 januari 2006 en 1 januari 2007. De rechtbank oordeelt dat artikel 28, vijfde lid, van de Invorderingswet 1990 bepaalt dat de vervaldag het beginpunt vormt voor de berekening van de terug te betalen invorderingsrente. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, omdat eiser niet kan aantonen dat de door hem voorgestelde data voor de berekening van de invorderingsrente correct zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken op dezelfde dag.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer
Procedurenummer: AWB 07/490 IW en 07/6802 IW
Uitspraakdatum: 3 juli 2008
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
mr. [X], wonende te [Z], eiser,
en
de ontvanger van de Belastingdienst [te P], verweerder.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van verweerder van 6 december 2006 en 23 juli 2007 op de bezwaren van eiser tegen de aan eiser voor het jaar 2005 en voor het jaar 2006 toegekende vergoedingen van de invorderingsrente ad € 193, respectievelijk € 308 (aanslagnummers [nummer 1] en [nummer 2]).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 juni 2008.
Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door [A]. Namens verweerder is verschenen [B].
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Aan eiser zijn voorlopige aanslagen in de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen voor het jaar 2005 en het jaar 2006 (hierna: voorlopige aanslagen) opgelegd, met dagtekening 31 januari 2005, respectievelijk 31 januari 2006, ten bedrage van € 12.737, respectievelijk € 12.449.
De aanslagbiljetten vermelden dat de aanslagen in elf gelijke termijnen mogen worden betaald. De eerste termijn vervalt op 28 februari 2005, respectievelijk op 28 februari 2006, de tweede en volgende termijn telkens een maand later. De laatste termijnen van de aanslagen vervallen 31 december 2005, respectievelijk 31 december 2006.
Op grond van artikel 27a van de Invorderingswet 1990 (hierna: de IW 1990) is een aanbod betalingskorting gedaan, van € 267 voor het jaar 2005, respectievelijk van € 146 voor het jaar 2006, bij betaling in één keer, waarbij het verschuldigde bedrag voor 2005 respectievelijk 2006 uiterlijk op 28 februari 2005, respectievelijk op 28 februari 2006 op de rekening van de Belastingdienst moest staan.
2.2. Op 24 februari 2005, respectievelijk 24 februari 2006 heeft eiser € 12.470 voor het jaar 2005, respectievelijk € 12.303 voor het jaar 2006 betaald.
2.3. Naar aanleiding van eisers aangiften voor de inkomstenbelasting voor het jaar 2005 respectievelijk 2006 heeft de inspecteur op 2 juni 2006, respectievelijk 3 juli 2007 de voorlopige aanslagen ambtshalve verminderd met een bedrag van € 12.681, respectievelijk met een bedrag van € 12.449.
2.4. Op 23 mei 2006 is een bedrag van € 12.874 voor het jaar 2005 en op 22 juni 2007 is een bedrag van € 12.757 voor het jaar 2006 op de rekening van eiser overgemaakt. Deze bedragen omvatten € 193, respectievelijk € 308 aan vergoeding van invorderingsrente, berekend van 1 januari 2006 tot en met 2 juni 2006, respectievelijk van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007.
2.5. Terecht niet in geschil is dat aan eiser invorderingsrente dient te worden vergoed. Partijen twisten over de aanvangsdatum van het tijdvak waar de terug te betalen invorderingsrente over wordt berekend.
2.6. Krachtens artikel 28, vijfde lid van de IW 1990 wordt invorderingsrente berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na de vervaldag van de voor de belastingaanslag geldende enige of laatste betalingstermijn tot en met de dag van de dagtekening van de kennisgeving waarmee de vermindering wordt bekendgemaakt.
2.7. Eiser stelt dat hij recht heeft op vergoeding van invorderingsrente over het bedrag van de vermindering vanaf 1 maart 2005 in plaats van 1 januari 2006, respectievelijk vanaf 1 maart 2006 in plaats van 1 januari 2007, omdat 1 maart 2005 voor het jaar 2005 respectievelijk 1 maart 2006 voor het jaar 2006, geldt als de eerste dag na afloop van de enige betalingstermijn die volgens de betrokken aanslagtermijn geldt om het verschuldigde bedrag in één keer te betalen en eiser ook binnen deze de voorlopige aanslagen heeft voldaan.
2.8. Artikel 28, vijfde lid, IW 1990 bepaalt dat de vervaldag, het moment waarop bij niet betaling verzuim intreedt en invorderingsrente verschuldigd is, het beginpunt vormt van de berekening van het terug te betalen bedrag. Dat geldt ook indien, om wat voor reden dan ook, feitelijk eerder is betaald.
De op grond van artikel 27a IW 1990 aan eiser verleende betalingskorting heeft betrekking op de feitelijke betaling van de voorlopige aanslag en vormt een stimulans om in één keer te betalen in plaats van in termijnen. De aan toepassing van de betalingskorting verbonden voorwaarde van betaling vóór 28 februari 2005, respectievelijk 28 februari 2006 is slechts een voorwaarde om in aanmerking te komen voor de betalingskorting en staat los van de vervaldatum.
2.9. Eisers betoog dat bij gebruikmaking van de betalingskorting, de daarvoor gestelde termijn geldt als de enige betalingstermijn als bedoeld in artikel 28, vijfde lid, IW 1990 stuit af op het voorgaande.
2.10. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond.
2.11. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op3 juli 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. L. de Loor-Alwin, in tegenwoordigheid van mr. A.M. van Duijvendijk, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.