In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 11 maart 2009 uitspraak gedaan in een adoptieprocedure. Verzoekers, een echtpaar met zowel de Nederlandse als Marokkaanse nationaliteit, hebben een verzoek ingediend tot erkenning van een Marokkaans adoptievonnis en, subsidiair, tot adoptie van een minderjarige die in Marokko is geboren. De rechtbank heeft kennisgenomen van diverse stukken, waaronder een buitenlandse adoptie-uitspraak en correspondentie van de ambtenaar van de burgerlijke stand. De ambtenaar heeft in zijn reactie aangegeven dat er volgens Marokkaans recht geen adoptie heeft plaatsgevonden en dat verzoekers eerst onder de voorwaarden van de Nederlandse wet en het Haags adoptieverdrag een adoptieverzoek moeten indienen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minderjarige, geboren in Marokko, de Marokkaanse nationaliteit heeft en dat verzoekers de zorg voor hem hebben gekregen via een kafala, een vorm van zorgtoewijzing die geen familierechtelijke gevolgen heeft. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het primaire verzoek tot erkenning van het buitenlandse adoptievonnis niet kan worden toegewezen, omdat de kafala niet gelijkstaat aan adoptie volgens het Haags adoptieverdrag.
Vervolgens heeft de rechtbank het subsidiaire verzoek tot adoptie beoordeeld. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers aan de vereisten van het Burgerlijk Wetboek voldoen, waaronder de zorg voor de minderjarige gedurende ten minste één jaar. De rechtbank heeft ook geconstateerd dat de biologische ouders van de minderjarige niet langer gezag over hem hebben. Gezien deze omstandigheden heeft de rechtbank besloten het verzoek tot adoptie toe te wijzen, waardoor de minderjarige in familierechtelijke relatie tot verzoekers komt te staan. De rechtbank heeft de adoptie uitgesproken en het meer of anders verzochte afgewezen.