ECLI:NL:RBSGR:2009:BH3133

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
6 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/8098 AW
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.W. Sentrop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanpassing arbeidsongeschiktheidspensioen van eiser op basis van WAO-uitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 6 februari 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een voormalig beroepsmilitair, en de minister van Defensie. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 10 april 2007, waarbij zijn arbeidsongeschiktheidspensioen werd aangepast aan de verhoging van de ao-klasse van zijn WAO-uitkering. Eiser stelde dat het bestreden besluit rustte op een onjuiste feitelijke grondslag en een ondeugdelijke motivering, en dat het UWV had nagelaten om relevante schriftelijke bescheiden te overleggen ter onderbouwing van het besluit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit van 10 april 2007, dat de verhoging van het pensioen regelde, was gebaseerd op een juiste toepassing van de wet- en regelgeving. De rechtbank oordeelde dat verweerder voldoende had gemotiveerd waarom het pensioen was aangepast en dat de toelichting die aan eiser was gegeven, inclusief een betaaloverzicht, adequaat was. Eiser was in persoon verschenen tijdens de zitting, terwijl verweerder zich niet had laten vertegenwoordigen.

De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om het bestreden besluit te vernietigen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat verweerder zich in voldoende mate had ingespannen om aan eiser uitleg te geven over het besluit. De uitspraak werd gedaan door mr. J.W. Sentrop en in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier R.A.A. Strietman. Eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 07/8098 AW
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats],
en
de minister van Defensie, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 3 april 2007 heeft verweerder de WAO-uitkering van eiser, te rekenen van
5 juli 2006, verhoogd naar 70% van de berekeningsgrondslag.
Bij besluit van 10 april 2007 heeft verweerder het arbeidsongeschiktheidspensioen van eiser, te rekenen van 5 juli 2006, verhoogd naar 70% van de berekeningsgrondslag.
Eiser heeft op 9 mei 2007 tegen laatstgenoemd besluit bezwaar gemaakt. Bij brief van 7 juni 2007 zijn de gronden van het bezwaar aangevuld.
Bij brief van 10 juli 2007 heeft verweerder een nadere toelichting verstrekt op het bestreden besluit.
Op 14 september 2007 is eisers gemachtigde telefonisch op het bezwaar gehoord.
Bij besluit van 14 september 2007 heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit heeft eiser bij brief van 24 oktober 2007 bij de rechtbank beroep ingesteld. Bij brief van 27 november 2007 zijn de gronden van het beroep aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken ingezonden alsmede een verweerschrift, gedateerd 4 december 2007.
In verband met het faillissement van de Stichting Rechtshulp Zuid Advocaten te Eindhoven kan eisers gemachtigde hem niet langer bijstand verlenen.
Het beroep is op 21 januari 2009, gevoegd met het beroep onder reg.nr. 06/3310 MAW, ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich, met voorafgaand bericht, niet doen vertegenwoordigen.
II. Motivering
1. De rechtbank moet in dit beroep beoordelen of het bestreden besluit, gelet op de daartegen ingebrachte beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het bestreden besluit rust op een onjuiste feitelijke grondslag en een ondeugdelijke motivering. Het UWV heeft nagelaten enige schriftelijke bescheiden te overleggen ter onderbouwing van het bestreden besluit. Derhalve tast eiser in het duister wat betreft de onderbouwing en motivering van het bestreden besluit.
Tijdens de hoorzitting is namens eiser aangevoerd dat sprake is van een wirwar van procedures, zodat het ondoorzichtig is geworden of het bestreden besluit juist is. Het is de vraag waar eiser al die tijd recht op heeft gehad.
3. Verweerder heeft in het bestreden besluit het primaire besluit van 10 april 2007 heroverwogen. Daarnaast is gewezen op de uitleg die eiser in verweerders brief van 10 juli 2007 is verstrekt over het evengenoemde besluit en de andere aanhangige procedure. In de door eiser aangevoerde bezwaren heeft verweerder geen aanleiding gezien om de vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspensioen voor onjuist te houden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1 Eiser is gewezen [functie] bij het beroepspersoneel van de Koninklijke Landmacht. Hij is met ingang van [datum] 1999 wegens ziekten of gebreken uit militaire dienst ontslagen.
4.2 Ingevolge artikel 3, eerste lid, van het Besluit aanvullende arbeidsongeschiktheids- en invaliditeitsvoorzieningen militairen (verder: het Besluit) (Stb. 2001, 140) heeft de beroepsmilitair die ter zake van ziekten of gebreken uit zijn militaire betrekking is ontslagen, zolang vanwege die betrekking recht bestaat op een arbeidsongeschiktheids-uitkering, recht op een arbeidsongeschiktheidspensioen.
Ingevolge artikel 3, derde lid, van het Besluit wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen vastgesteld op het bij de mate van arbeidsongeschiktheid behorende percentage van de berekeningsgrondslag. Dat percentage is:
a. indien er sprake is van de onder b bedoelde individuele bijverzekering:
bij een arbeidsongeschiktheid van: 80% of meer: 70%.
In artikel 1, aanhef en onder f, van het Besluit is bepaald dat in dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder berekeningsgrondslag:
1e voor de beroepsmilitair: voor zover daarover de verplichting tot premieafdracht in de zin van het pensioenreglement heeft bestaan, de som van de militaire inkomsten uit het jaar voorafgaande aan zijn ontslag.
Artikel 1, onder e, van het Besluit definieert als pensioenreglement: het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP.
Ingevolge artikel 3, achtste lid, van het Besluit wordt het arbeidsongeschiktheidspensioen uitbetaald voor zover het de arbeidsongeschiktheidsuitkering van de rechthebbende, verhoogd met diens eventuele suppletie krachtens de suppletieregeling, overschrijdt.
4.3 De rechtbank stelt vast dat het huidige beroep zich richt tegen de nadere vaststelling van het arbeidsongeschiktheidspensioen bij verweerders besluit van 10 april 2007. Bij dat besluit is voortgebouwd op het besluit van 3 april 2007, waarbij verweerder de WAO-uitkering van eiser, te rekenen van 5 juli 2006, heeft verhoogd en heeft gebaseerd op een arbeidsonge- schiktheid van 80-100%. Eiser heeft tegen dat eerdere besluit van 3 april 2007 geen bezwaar gemaakt, zodat dat besluit thans in rechte vaststaat.
Uit de motivering van het besluit van 3 april 2007 blijkt dat eiser door een arts van het UWV is herbeoordeeld volgens de strengere regels die sinds 1 oktober 2004 gelden. Daarbij is gebleken dat eisers arbeidsongeschiktheid was toegenomen naar 80-100%. De WAO-uitkering van eiser is in verband met die vaststelling, te rekenen van 5 juli 2006, verhoogd naar € 1.256,83 bruto per maand.
4.4 Bij het thans in geding zijnde besluit van 10 april 2007 is het uitkeringspercentage van het arbeidsongeschiktheidspensioen van eiser aangepast aan de verhoging van de ao-klasse van de WAO-uitkering. Eisers arbeidsongeschiktheidspensioen wordt, te rekenen van 5 juli 2006, berekend naar 70% van de berekeningsgrondslag. Daarop wordt de WAO-uitkering in mindering gebracht.
Eisers arbeidsongeschiktheidspensioen is, te rekenen van 5 juli 2006, inclusief een toeslag minimumloon vastgesteld op € 1.404,86 bruto per maand.
4.5 Op of omstreeks 20 april 2007 heeft naar aanleiding van de besluiten van 3 en 10 april 2007 een nabetaling aan eiser plaatsgevonden, welke, onder verrekening van een eerder aan eiser verstrekt voorschot van € 4.500,-, sloot op een netto betaling van € 379,18.
Wellicht heeft het daarop betrekking hebbende "Inkomensoverzicht 20 april 2007" eiser aanleiding gegeven tot het indienen van zijn bezwaarschrift, omdat hij de grondslag en de berekening van de nabetaalde bedragen niet kon volgen.
4.6 Op 10 juli 2007 heeft verweerder eiser een brief gezonden, waarin onder meer een nadere toelichting is gegeven op het besluit van 10 april 2007, de formele grondslag daarvan en de nabetaling in april 2007. Bij die brief is gevoegd een overzicht over de betaalmaanden januari 2007 tot en met juli 2007 met een bruto/netto-berekening per maand van de in die maanden uitgevoerde betalingen.
5. De rechtbank is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat verweerders besluit van
10 april 2007 is gebaseerd op onjuiste feiten - voor zover deze thans nog niet in rechte zouden vaststaan - noch dat genoemd besluit is gebaseerd op een onjuiste toepassing van de geldende wet- en regelgeving. Verder heeft verweerder zich in de bezwaarfase in voldoende mate ingespannen om aan eiser een nadere toelichting te verstrekken op het in bezwaar bestreden besluit van 10 april 2007 bij de brief van 10 juli 2007 met het daarbij gevoegde betaaloverzicht. Van verweerder kon redelijkerwijs niet worden gevergd dat hij eiser, behalve het op zich al voldoende gemotiveerde besluit van 10 april 2007, nog meer nadere toelichting zou verstrekken.
De rechtbank komt daarom tot de slotsom dat verweerder op goede gronden het besluit van 10 april 2007 heeft gehandhaafd en het bezwaar van eiser daartegen bij het thans bestreden besluit ongegrond heeft verklaard.
6. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.W. Sentrop en in het openbaar uitgesproken op
6 februari 2009, in tegenwoordigheid van de griffier R.A.A. Strietman.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.