ECLI:NL:RBSGR:2009:BH3139

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
9 februari 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 08/7268 WRB
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J.W. Sentrop
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing toevoeging rechtsbijstand voor ondernemer in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 9 februari 2009 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een ondernemer met een eenmanszaak, en de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage. De eiser had op 5 maart 2008 verzocht om een toevoeging voor rechtsbijstand in verband met een strafzaak voor de economische politierechter. De Raad voor Rechtsbijstand weigerde deze toevoeging op 14 mei 2008, en na bezwaar van de eiser werd dit besluit op 8 september 2008 bevestigd. De rechtbank moest beoordelen of het bestreden besluit in rechte stand kon houden.

De rechtbank overwoog dat het rechtsbelang van de eiser, dat betrekking had op zijn onderneming, niet voldeed aan de uitzonderingen van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wet op de rechtsbijstand (Wrb). Dit artikel bepaalt dat rechtsbijstand niet wordt verleend indien het rechtsbelang de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De rechtbank concludeerde dat de eiser als ondernemer niet in aanmerking kwam voor een toevoeging, omdat zijn bedrijf niet was beëindigd en de voortzetting van zijn bedrijf niet afhankelijk was van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand.

De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De eiser had aangevoerd dat hij financieel in de problemen zat en dat hij zich als een crimineel behandeld voelde, maar de rechtbank oordeelde dat de afwijzing van de toevoeging op goede gronden was gebaseerd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en de eiser werd gewezen op de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
derde afdeling, enkelvoudige kamer
Reg.nr.: AWB 08/7268 WRB
UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[eiser], wonende te [plaats],
en
de Raad voor Rechtsbijstand 's-Gravenhage, verweerder.
I. Ontstaan en loop van het geding
Op 5 maart 2008 is namens eiser verzocht om een toevoeging als bedoeld in de Wet op de rechtsbijstand (Wrb) voor een procedure voor de economische politierechter.
Bij besluit van 14 mei 2008 heeft verweerder de verzochte toevoeging geweigerd.
Tegen dat besluit heeft eiser op 20 mei 2008 bij verweerder bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 8 september 2008 (verzonden: 19 september 2008) heeft verweerder, met overneming van het advies van de Commissie voor Bezwaar van 5 september 2008, het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Tegen dat besluit heeft eiser op 27 september 2008 bij de rechtbank beroep ingesteld.
Het beroep is op 3 februari 2009 ter zitting behandeld.
Eiser is in persoon verschenen.
Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door [A].
II. Motivering
1. De rechtbank moet in dit beroep beoordelen of het bestreden besluit, gelet op de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij van de opbrengst van zijn onderneming niet kan leven. Hij heeft van de gemeente een standplaatsvergunning voor een jaar en neemt regelmatig met zijn snackwagen "[naam]" standplaats in bij de [plaats] nabij [plaats 2]. Eiser moet met de verkoop in de zomer genoeg verdienen om de winter door te komen. Onder meer vanwege de slechte zomers van de laatste jaren zijn de opbrengsten uit de verkoop sterk teruggelopen. Naar aanleiding van de controles van de Voedsel- en Warenautoriteit mocht eiser geen bier meer verkopen (sinds 2007 is eiser daarvoor enkele keren beboet), waardoor zijn inkomsten verder zijn teruggelopen. De verkoop van bier is inmiddels onder bepaalde voorwaarden weer toegestaan en eiser is door de economische politierechter vrijgesproken van het uitoefenen van het horeca- of slijtersbedrijf zonder vergunning. De laatste vier jaren is de opbrengst uit onderneming met het jaar minder geworden. Eiser heeft sinds november 2007 aanvullende bijstand voor kleine zelfstandigen. Sinds juni 2008 heeft hij een AOW-uitkering. Eiser en zijn vrouw zijn beiden hartpatiënt en deze zaak veroorzaakt veel stress. Eiser zit financieel helemaal aan de grond en zal bijzondere bijstand moeten aanvragen om de rekening van zijn advocaat te kunnen betalen. Hij voelt zich als een crimineel behandeld.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1 Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, tenzij
1° voortzetting van het beroep of bedrijf voor zover het niet in de vorm van een rechtspersoon wordt gevoerd, afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand of
2° het beroep of bedrijf ten minste één jaar geleden is beëindigd, de aanvrager in eerste aanleg als verweerder bij een procedure is betrokken of betrokken is geweest en de kosten van rechtsbijstand niet op andere wijze kunnen worden vergoed.
In het Handboek toevoegen 2007, 03-12, blz. 23 e.v. wordt in aantekening 28 de volgende uitwerking gegeven aan evengenoemd artikelllid:
"Op grond van artikel 12 lid 2 sub e Wrb wordt een aanvraag om toevoeging afgewezen indien deze betrekking heeft op een rechtsbelang dat de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft.
Voor de beantwoording van de vraag of een rechtsbelang de uitoefening van een zelfstandig beroep of bedrijf betreft, is de oorsprong van het rechtsbelang bepalend. (...)
Het criterium is zowel van toepassing ten aanzien van natuurlijke personen die een zelfstandig beroep of bedrijf uitoefenen als ten aanzien van bedrijven of organisaties met rechtspersoonlijkheid. (...) Bepalend is slechts de vraag of sprake is van deelname aan het economisch verkeer."
3.2 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit, dat op de aangehaalde wetsbepaling is gebaseerd, op het standpunt gesteld dat eiser is gedagvaard als ondernemer, dat hij een zelfstandig bedrijf exploiteert, dat dit bedrijf niet is beëindigd, zodat de uitzondering onder 2° niet van toepassing is, en voorts dat de voortzetting van eisers bedrijf niet afhankelijk is van het resultaat van de aangevraagde rechtsbijstand. Daarbij is overwogen dat voor de overtreding van artikel 3 van de Drank- en Horecawet, waarvoor eiser is gedagvaard, een boete kan worden opgelegd van minimaal € 450 en maximaal € 900 (categorie A van de bijlage bij het Besluit bestuurlijke boete Drank- en Horecawet), zodat zich geen situatie voordoet als bedoeld onder 1°.
3.3 De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden het verzoek van eiser heeft afgewezen. Uit de aanvraag blijkt dat eiser is gedagvaard wegens overtreding van artikel 3 van de Drank- en Horecawet op of omstreeks 2 juni 2007 in een snackwagen aan de [plaats]. Eiser heeft verzocht om een toevoeging voor rechtsbijstand in deze strafzaak voor de economische politierechter. Het rechtsbelang waarop de aanvraag betrekking heeft vloeit dus voort uit de deelname van eiser als zelfstandig ondernemer (eenmanszaak) aan het economisch verkeer.
Verweerder heeft voorts met juistheid vastgesteld dat de uitzonderingen van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb onder 1° en 2° niet van toepassing waren. Het aangehaalde artikellid, dat een bepaling van dwingend recht bevat, laat dan geen ruimte voor een positieve beslissing op het verzoek om toevoeging.
4. Het beroep moet, gelet op de voorgaande overwegingen, ongegrond worden verklaard.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Ter voorlichting aan eiser voegt de rechtbank ten overvloede nog het volgende toe.
Eiser heeft ter zitting uiteengezet dat hij meent door zijn advocaat tijdens het eerste gesprek met hem verkeerd te zijn voorgelicht over de financiële consequenties voor eiser van het indienen van een verzoek om een toevoeging. Eiser stelt zijn advocaat nadrukkelijk te hebben gezegd dat hij niet over het geld beschikte om zelf te gaan procederen.
Aangezien het, gelet op artikel 12, tweede lid, aanhef en onder e, van de Wrb, op voorhand duidelijk was dat eiser als ondernemer niet in aanmerking zou komen voor een toevoeging, is hij door zijn advocaat wellicht verkeerd voorgelicht. Het is niet aan de rechtbank zich daarover een oordeel te vormen.
Indien eiser meent dat zijn advocaat aldus een professionele fout heeft gemaakt, kan hij overwegen het hem door zijn advocaat in rekening gebrachte bedrag (volgens zijn opgave ruim € 1.151) bij deze te claimen ten laste van de verplichte beroepsaansprakelijkheids- verzekering van zijn advocaat.
III. Beslissing
De Rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.W. Sentrop en in het openbaar uitgesproken op
9 februari 2009, in tegenwoordigheid van de griffier A. Erkan.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.