ECLI:NL:RBSGR:2009:BH3389
Rechtbank 's-Gravenhage
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- C.W. de Wit
- J.J. Runderkamp
- Rechtspraak.nl
Omgangsregeling en Litispendentie in het kader van internationale rechtsmacht
In deze zaak, behandeld door de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 januari 2009, betreft het een verzoek tot wijziging van de omgangsregeling tussen de minderjarigen A. en B. en hun vader. De moeder, die de bestaande omgangsregeling wenst te wijzigen, heeft het verzoek ingediend op 24 juni 2008. De rechtbank heeft de zaak op 19 december 2008 ter terechtzitting behandeld, waarbij zowel de partijen als hun advocaten aanwezig waren, evenals de heer V. van den Berg van de Raad voor de Kinderbescherming. De rechtbank heeft vastgesteld dat de advocaat van de vader bevoegd is om in Nederland te procederen op basis van artikel 16b van de Advocatenwet. Tevens is geoordeeld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 8 van de Brussel II bis-verordening, aangezien de gewone verblijfplaats van de minderjarigen ten tijde van de indiening van de zaak in Nederland was.
De rechtbank heeft de behandeling van het verzoek tot omgang aangehouden tot 1 juni 2009, in afwachting van de voortgang van de procedure in België, waar een hoger beroep aanhangig is tegen een eerdere beschikking van de Belgische rechter. De rechtbank heeft partijen opgedragen zich uiterlijk twee weken voor de proformadatum uit te laten over de voortgang van de procedure in België. De beslissing over de proceskosten is aangehouden, omdat er nog geen eindbeslissing is genomen over de omgangsregeling. De rechtbank heeft in haar beschikking benadrukt dat de zaak in Nederland aanhangig is gemaakt op 24 juni 2008, en dat er reeds een procedure in België loopt, wat van invloed is op de rechtsmacht en de behandeling van het verzoek.
De moeder heeft verzocht om de omgang van de vader met de kinderen te ontzeggen op grond van artikel 1:377a en artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek, en om het Belgische vonnis van 4 april 2008 niet te erkennen. De vader heeft daarentegen aangevoerd dat de Nederlandse rechter het verzoek moet aanhouden, omdat er al een procedure in België aanhangig is. De rechtbank heeft de argumenten van beide partijen in overweging genomen en besloten de zaak aan te houden tot na de proformadatum, in afwachting van het verloop van het hoger beroep in België.