RECHTBANK ‘s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer:
AWB 08 / 42170 (voorlopige voorziening)
AWB 08 / 42169 (beroep)
uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 februari 2009
[verzoeker],
geboren op [1983], van Bengalese nationaliteit,
verzoeker,
gemachtigde: mr. M.C. Heijnneman, advocaat te Goes,
de staatssecretaris van Justitie,
verweerder,
gemachtigde: mr. T. Hartsuiker, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te
’s-Gravenhage.
1.1 Verzoeker heeft op 12 oktober 2008 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 28 november 2008 afgewezen. Verzoeker heeft tegen het besluit op 28 november 2008 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het beroep de werking van het besluit niet opschort. Verzoeker heeft op 28 november 2008 gevraagd een voorlopige voorziening te treffen. Hij verzoekt de voorzieningenrechter uitzetting te voorkomen voordat op het beroep is beslist.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 22 januari 2009. Verzoeker is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Indien tegen een besluit beroep bij de rechtbank is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, ingevolge artikel 8:81, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht (Awb) op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Ingevolge artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek om een voorlopige voorziening de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. Er bestaat in dit geval aanleiding om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
2.3 In de hoofdzaak toetst de voorzieningenrechter het bestreden besluit aan de hand van de voorgedragen beroepsgronden op rechtmatigheid en ambtshalve aan voorschriften van openbare orde.
2.4 De voorzieningenrechter betrekt bij de beoordeling de volgende feiten. Verzoeker heeft eerder, op 20 maart 2008, een aanvraag ingediend tot verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Verzoeker heeft aan die aanvraag ten grondslag gelegd dat hij betrokken is geweest bij activiteiten van de politieke partij Awami League (A.L.). Een zekere [naam] heeft namens de regerende partij, de B.N.P., 100.000 Taka bij verzoekers partij geëist. Op 6 oktober 2005 werd verzoeker door [naam] mishandeld. De dag erna was verzoeker bij een demonstratie van leden van de A.L. en daarbij heeft een vechtpartij met leden van de B.N.P plaatsgevonden. Verzoeker is daarbij gewond geraakt. Ongeveer 26 dagen na dit incident moest verzoeker naar de rechtbank omdat [naam] een aanklacht heeft ingediend tegen verzoeker en 25 anderen, waaronder zijn jongere broer. In het besluit van 25 maart 2008 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat van verzoekers asielrelaas geen positieve overtuigingskracht uitgaat, welk oordeel bij de rechtbank en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) stand heeft gehouden.
2.5 Verzoeker heeft tijdens het gehoor inzake nieuwe feiten en omstandigheden op 14 oktober 2008 aangevoerd dat hij eerder niet heeft verteld hoe hij bij de A.L. betrokken is geraakt, aan welke vechtpartijen hij heeft meegedaan en waarom aanklachten tegen verzoeker zijn ingediend. Verzoeker heeft de volgende documenten overgelegd ter onderbouwing van de onderhavige asielaanvraag: 1. een arrestatiebevel van 28 april 2008; 2. een gerechtelijk bevel van 20 augustus 2008; 3. een brief van de advocaat van verzoeker 20 augustus 2008.
2.6 Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat verzoeker geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden in de zin van artikel 4:6 Awb heeft aangevoerd, zodat de aanvraag onder verwijzing naar het eerdere afwijzende besluit van 25 maart 2008 en de uitspraken van de rechtbank van 7 april 2008 en van de Afdeling van 13 mei 2008 wordt afgewezen.
2.7 Verzoeker heeft daartegen, verkort weergegeven, het volgende aangevoerd. Verweerder heeft ten onrechte de aanvraag van verzoeker om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen. Ten onrechte wordt door verweerder geen verband aangenomen tussen de door verzoeker overgelegde documenten en zijn nationaliteit en identiteit. Het overgelegde vonnis uit 2005 heeft betrekking op verzoeker. Ter zake van de aangifte uit 2006 geeft verzoeker aan dat de huidige interim regering alle stilliggende zaken eerst nu heeft opgepakt. Voorts blijkt uit onderzoek van verweerder dat de documenten geen kenmerken van valsheid vertonen. Het ligt in het bewijs domein van verweerder om aan betrouwbaar referentiemateriaal te geraken.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
2.8 Niet in geschil is dat onderhavige aanvraag ten opzichte van de aanvraag van 20 maart 2008 een herhaalde aanvraag is als bedoeld in artikel 4:6 Awb. Uit het ne-bis-in-idem-beginsel vloeit voort dat indien na een eerder afwijzend besluit door verweerder een besluit van gelijke strekking wordt genomen, voorshands moet worden aangenomen dat laatstgenoemd besluit door de bestuursrechter niet mag worden getoetst als ware het een eerste afwijzing. Slechts indien en voor zover door de vreemdeling in de bestuurlijke fase nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn aangevoerd, kunnen dat besluit, de motivering ervan en de wijze waarop het tot stand is gekomen door de bestuursrechter worden getoetst.
2.9 De voorzieningenrechter beoordeelt ambtshalve of aan de aanvraag nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag zijn gelegd. Daaronder moeten worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit, of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.10 Met betrekking tot het overgelegde arrestatiebevel van 28 april 2008, dat ziet op een vechtpartij op 20 maart 2006 tussen leden van de Awami Liga en de BNP, overweegt de voorzieningenrechter dat dit ziet op een gebeurtenis waarover verzoeker niet eerder heeft verklaard, terwijl dit, gelet op de datum van de vechtpartij, wel had gekund en ook had gemoeten. Deze gestelde gebeurtenis en daarmee ook het overgelegde arrestatiebevel kan om die reden niet worden aangemerkt als een nieuw gebleken feit of veranderde omstandigheid in de zin van artikel 4:6 Awb. Dat het arrestatiebevel dateert van na het eerdere besluit doet daar niet aan af, nu bij nieuwe bewijsstukken inzake niet eerder gestelde feiten bepalend is of die feiten als nova zijn aan te merken. Alleen dan kunnen de bewijsstukken dat ook zijn. Nu deze vechtpartij heeft plaatsgevonden voor het eerdere besluit, had verzoeker hierover eerder kunnen en moeten verklaren. De verklaring ter zitting van verzoeker zulks niet te hebben gedaan op advies van de reisagent is onvoldoende om anders te oordelen. Tevens kon van dit document niet de authenticiteit worden vastgesteld, zodat het ook om deze reden, gelet op de vaste jurisprudentie daaromtrent, niet als een novum kan worden aangemerkt.
2.11 Ten aanzien van het overgelegde gerechtelijke bevel van 20 augustus 2008 overweegt de voorzieningenrechter dat in dit stuk slechts de voornaam [naam] is vermeld. Een achternaam en geboortedatum ontbreken. Tevens staat in dit document niet vermeld op welke gebeurtenis het ziet en waarom verzoeker zou zijn veroordeeld. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat dit document op hem en op de door hem gestelde gebeurtenis betrekking heeft. Voorts heeft het bureau Documenten van verweerder niet kunnen vaststellen of het document door de bevoegde instantie is afgegeven. Dit is door verzoeker niet gemotiveerd bestreden. Het overgelegde document, alhoewel daterend van na het eerdere besluit, kan om deze redenen niet afdoen aan het eerdere besluit.
2.12 Ten aanzien van de overgelegde brief van de advocaat van verzoeker in Bangladesh is door Bureau Documenten aangegeven dat daarvan niet de authenticiteit kan worden vastgesteld. Volgens vaste jurisprudentie kan
uitsluitend een document waarvan de authenticiteit is vastgesteld een feitelijk novum zijn.
2.13 Nu in hetgeen is aangevoerd geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn gelegen, zal de voorzieningenrechter het beroep ongegrond verklaren.
2.14 Nu in de hoofdzaak wordt beslist, zal de voorzieningenrechter het verzoek om een voorlopige voorziening afwijzen.
2.15 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
verklaart het beroep ongegrond;
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.D. de Jong, voorzieningenrechter, en op 5 februari 2008 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van A.J. Vervoordeldonk, griffier.
Rechtsmiddel
Partijen kunnen tegen deze uitspraak, voor zover deze de hoofdzaak betreft, hoger beroep instellen bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC ’s-Gravenhage. Het hoger beroep moet worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift, dat een of meer grieven bevat, binnen vier weken na verzending van de uitspraak door de griffier. Bij het beroepschrift moet worden gevoegd een afschrift van deze uitspraak. Van deze uitspraak staat, voor zover deze de voorlopige voorziening betreft, geen hoger beroep open.