Parketnummer 09/900833-08
Datum uitspraak: 26 februari 2009
De rechtbank 's-Gravenhage, rechtdoende in strafzaken, heeft het navolgende vonnis gewezen in de verwezen zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte P.]
geboren te [plaats] op [geboortedatum] 1989,
[adres]
thans gedetineerd in de [penitentiaire inrichting]
De terechtzitting.
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 12 februari 2009.
De verdachte, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. E.A. Kool, advocaat te Rotterdam, is ter terechtzitting verschenen en gehoord.
De officier van justitie mr. Willemse heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het hem bij dagvaarding onder de feiten 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht, ook als dat inhoudt behandeling door het Doventeam te Rotterdam of een soortgelijke organisatie.
De tenlastelegging.
Aan de verdachte is ten laste gelegd, dat:
hij op of omstreeks 19 oktober 2008 te Delft tezamen en in vereniging
met anderen of een ander, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte
en/of zijn mededader(s) voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg meermalen, althans eenmaal, met een vuurwapen (pistool), althans met een op
een vuurwapen gelijkend voorwerp (hard/met kracht) tegen het hoofd van die [slachtoffer]
heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, (met de vuist) (hard/met
kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 303 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een
veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij
op of omstreeks 19 oktober 2008 te Delft tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, na kalm beraad en rustig overleg, opzettelijk een persoon
(te weten [slachtoffer]) met een vuurwapen (pistool), althans met een op een vuurwapen
gelijkend voorwerp (hard/met kracht) tegen het hoofd heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal, (met de vuist) (hard/met kracht) tegen het hoofd en/of het lichaam
heeft geslagen/gestompt, waardoor voornoemde [slachtoffer] letsel heeft bekomen en/of
pijn heeft ondervonden;
art 301 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 19 oktober 2008 te Delft, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) opzettelijk dreigend een vuurwapen (pistool), althans een op een
vuurwapen gelijkend voorwerp gericht op/getoond aan die [slachtoffer] en/of dit vuurwapen/voorwerp op het hoofd gezet van die [slachtoffer];
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij in of omstreeks de periode van 18 oktober 2008 tot en met 10 november 2008 te
Rotterdam een wapen van categorie III sub 1, te weten een pistool (merk
Zastava, model M57, kaliber 7, 62x25 (Tokarev), en/of
(voor dit vuurwapen geschikte) munitie van categorie III, te weten 55 scherpe
patronen, voorhanden heeft gehad;
De in deze telastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voorzover
daaraan in de Wet wapens en munitie betekenis is gegeven, geacht in dezelfde
betekenis te zijn gebezigd;
art 26 lid 1 Wet wapens en munitie
De bewijsmiddelen.
De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het vonnis vereist met de bewijsmiddelen, dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit vonnis zal worden gehecht.
De bewezenverklaring.
Door de voormelde inhoud van vorenstaande bewijsmiddelen - elk daarvan, ook in zijn onderdelen, gebruikt voor het bewijs van datgene waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft - staan de daarin genoemde feiten en omstandigheden vast. Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen en is zij tot de overtuiging gekomen dat de verdachte het op de dagvaarding onder de feiten 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat de rechtbank bewezen acht - en als hier ingelast beschouwt, zulks met verbetering van eventueel in de tenlastelegging voorkomende type- en taalfouten, zoals weergegeven in de bewezenverklaring, door welke verbetering de verdachte niet in de verdediging is geschaad - de inhoud van de tenlastelegging, dat:
1.
hij op 19 oktober 2008 te Delft tezamen en in vereniging met anderen, ter uitvoering van het door verdachte en zijn mededaders voorgenomen misdrijf om aan een persoon genaamd [slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet, na kalm beraad en rustig overleg, met een vuurwapen (pistool), (hard/met kracht) tegen het hoofd van die [slachtoffer] heeft geslagen en (met de vuist) (hard/met kracht) tegen het hoofd en het lichaam van die [slachtoffer] heeft geslagen/gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
2.
hij op 19 oktober 2008 te Delft, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en zijn mededaders opzettelijk dreigend een vuurwapen (pistool) op het hoofd gezet van die [slachtoffer].
3.
hij in de periode van 18 oktober 2008 tot en met 10 november 2008 te
Rotterdam een wapen van categorie III sub 1, te weten een pistool (merk
Zastava, model M57, kaliber 7,62x25 (Tokarev), en
voor dit vuurwapen geschikte munitie van categorie III, te weten 55 scherpe
patronen, voorhanden heeft gehad.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
De raadsvrouw stelt zich ten aanzien van feit 1 primair op het standpunt dat er geen sprake is van een poging tot zware mishandeling met voorbedachten rade. Het was niet de bedoeling van haar cliënt en mededaders om het slachtoffer te mishandelen. De mededader [A.] had haar cliënt gevraagd slechts mee te gaan naar de woning van het slachtoffer als een soort 'backup'. De raadsvrouw verzoekt derhalve vrijspraak van feit 1 primair.
De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit het dossier en de verklaringen ter terechtzitting blijkt het volgende.
Mededader [A.] heeft op de vraag van mededader [K.] om haar te helpen het slachtoffer een lesje te leren, van haar te horen gekregen dat het slachtoffer gewapend zou kunnen zijn. Vervolgens heeft [A.] zijn vriend [P.] gevraagd hem bij de beoogde afrekening te komen helpen. [A.] heeft [P.] gezegd dat het toekomstige slachtoffer misschien wel een wapen zou kunnen hebben.
Verdachte [P.] is, gewapend, naar Delft gekomen.
De rechtbank ziet in het dossier genoeg aanwijzingen om te komen tot een bewezenverklaring van mishandeling met voorbedachten raad. De drie betrokkenen hebben elkaar volgens afspraak ontmoet, en zijn samen in een auto naar hun doelwit gereden. In de auto hebben ze besproken hoe de afrekening zou worden uitgevoerd.
Vervolgens heeft [K.] zoals afgesproken het slachtoffer naar buiten gelokt, en hebben [A.] en [P.] samen het slachtoffer aangevallen, met vuisten en het wapen geslagen en bedreigd. Deze gang van zaken levert kalm beraad en rustig overleg op, zoals bedoeld in artikel 303 van het Wetboek van Strafrecht.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde en van de verdachte.
Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar.
De verdachte is deswege strafbaar, nu geen strafuitsluitingsgronden aannemelijk zijn geworden.
Strafmotivering.
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte [P.] heeft samen met mededader [A.], en op initiatief van mededader [K.] het slachtoffer [slachtoffer] aangevallen, waarbij met een vuurwapen en met de vuisten meermalen tegen hoofd en lichaam is geslagen. Het slachtoffer is voorts met dat vuurwapen bedreigd. Dit heeft zich afgespeeld, nadat verdachte en zijn mededaders in de auto onderweg naar het slachtoffer hadden afgesproken hoe zij zouden handelen om met het slachtoffer af te rekenen. De drie verdachten zijn midden in de nacht naar het huis van het slachtoffer gereden; daar heeft [K.], die een kennis van het slachtoffer was, het slachtoffer uit zijn woning gelokt. Direct nadat het slachtoffer naar buiten was gekomen, hebben [A.] en [P.] hem onverhoeds aangevallen. [K.] heeft op een afstandje staan toekijken, hoe het slachtoffer te pakken werd genomen. Indien een groepje toevallige passanten niet had ingegrepen was de mishandeling wellicht nog ernstiger afgelopen.
Uit de verklaring van slachtoffer [slachtoffer] is duidelijk gebleken dat het hele gebeuren een grote impact op hem heeft gehad. Hij heeft paniek ervaren en doodsangst uitgestaan. Na het voorval voelt hij zich onveilig als hij alleen is, hij voelt zich angstig, onrustig en onzeker. Het slachtoffer heeft het gevoel dat hij een ander mens is geworden. Bovendien heeft hij als gevolg van het voorval zich ziek moeten melden.
Verdachte [P.] heeft zich door zijn vriend [A.] laten overhalen om mee te doen met een afrekening van iemand die hij helemaal niet kende. Hij heeft niet stilgestaan bij de gevolgen hiervan voor het slachtoffer. Hij heeft de zaak nog ernstiger gemaakt door een vuurwapen mee te nemen en dat te gebruiken bij de mishandeling en de bedreiging van het slachtoffer. De rechtbank rekent hem dit zwaar aan.
Ernstige gewelddadige feiten als deze versterken in hoge mate gevoelens van onveiligheid en angst in de samenleving, hetgeen in het bijzonder geldt voor de mensen die hier ongewild getuige van zijn geweest.
De rechtbank houdt rekening met de door de raadsvrouw naar voren gebrachte zwaar vallende detentieomstandigheden van verdachte. Verdachte is vanaf zijn geboorte doof en wordt in het huis van bewaring met deze handicap ernstig geconfronteerd; hij wordt door zijn mede gedetineerden regelmatig gepest. Tevens kan de verdachte niet voldoende communiceren met de bewaking waardoor hij vaak gedupeerd raakt door de dan ontstane miscommunicatie. Daarnaast heeft de verdachte aangegeven dat hij medische hulp nodig heeft in verband met een pin in zijn been. Hij ondervindt hier ernstige pijn van en wil de pin weg laten halen in het ziekenhuis.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitieel Documentatieregister van
11 november 2008, waaruit blijkt dat verdachte eerder voor misdrijven is veroordeeld.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op de inhoud van het voorlichtingsrapport van de stichting Reclassering Nederland, ressort Den Haag van 29 januari 2009. Hieruit blijkt dat de verdachte moeite heeft om zijn doofheid te accepteren. Dit zou hebben geleid tot frustraties en het opkroppen van emoties. De verdachte zou hier nooit eerder voor in behandeling zijn geweest. De verdachte heeft zich onvoldoende gerealiseerd wat de consequenties zijn van zijn gedrag. De reclassering concludeert dat de verdachte zal moeten leren om te gaan met zijn frustraties en zijn handicap. De reclassering adviseert een deels voorwaardelijke gevangenisstraf met als bijzondere voorwaarde een verplicht reclasseringscontact ook als dat inhoudt een behandeling bij het Doventeam te Rotterdam of een soortgelijke organisatie.
Gelet op alle omstandigheden, waaronder de handicap van verdachte, komt de rechtbank tot de conclusie dat een lagere gevangenisstraf dan geëist voldoende tegemoet komt aan de ernst van de feiten, wanneer dit wordt gecombineerd met een werkstraf van aanmerkelijke duur. Derhalve zal een combinatie van beide strafsoorten worden opgelegd, als hieronder aangegeven.
De toepasselijke wetsartikelen.
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 45, 47 57, 285, 303 van het Wetboek van Strafrecht;
- 26, 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het bij dagvaarding onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van poging tot zware mishandeling gepleegd met voorbedachten raad;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 3:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid van de Wet wapens en munitie, begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden;
bepaalt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voorzover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
in verzekering gesteld op: 11 november 2008,
in voorlopige hechtenis gesteld op: 12 november 2008,
bepaalt, dat een gedeelte van die straf, groot 4 maanden niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit alsmede onder de hierna te noemen bijzondere voorwaarden;
dat de veroordeelde zich gedurende de proeftijd zal gedragen naar de voorschriften haar te geven door of namens de stichting Reclassering Nederland, ressort Rotterdam, zolang die instelling zulks nodig acht, ook als dit inhoudt een behandeling bij het Doventeam te Rotterdam of een soortgelijke instelling;
geeft hierbij opdracht aan bovengenoemde instelling krachtens het bepaalde bij artikel 14d, tweede lid van het Wetboek van Strafrecht;
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mrs Van Rossum, voorzitter,
Pabbruwe en Smelt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Bouda, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 februari 2009