Sector familie- en jeugdrecht
Rekestnummer: FA RK 08-5779
Zaaknummer: 315938
Datum beschikking: 17 februari 2009
Beschikking op het op 19 augustus 2008 ingekomen verzoek van:
[de man]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de man,
advocaat: mr. C.M. Schouten te 's-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
[de vrouw]
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M. Jonkman te 's-Gravenhage.
Procedure
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
- het verzoekschrift;
- het verweerschrift tevens verzoekschrift;
- de brief d.d. 18 december 2008 met bijlagen van de zijde van de man;
- de brief d.d. 8 januari 2009 van de zijde van de man.
Op 13 januari 2009 is de zaak ter terechtzitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen: de man en de vrouw, beiden vergezeld van hun advocaat. Van de zijde van de man zijn pleitnotities en nadere stukken overgelegd.
Feiten
Partijen zijn gehuwd geweest van 16 september 1999 tot 4 maart 2008.
Uit het huwelijk zijn de volgende thans nog minderjarige kinderen geboren:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2002, en
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2004.
De minderjarigen hebben hun gewone verblijfplaats bij de vrouw.
Bij beschikking van deze rechtbank d.d. 29 oktober 2007 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Hierbij is een door de man te betalen uitkering tot het levensonderhoud van de vrouw van € 750,- per maand vastgesteld, alsmede een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen van € 250,- per maand per kind. Tevens is een omgangsregeling vastgesteld, waarbij is bepaald dat de minderjarigen bij de man zullen zijn:
- in de oneven weken van zaterdagavond 18.00 uur tot dinsdagochtend, waarbij de man de minderjarigen naar school en naar het kinderdagverblijf brengt;
- gedurende de vakanties een aaneengesloten periode bij helfte, met ingang van de herfstvakantie 2007 van vrijdag 26 oktober tot dinsdagochtend 30 oktober;
- gedurende de helft van de feestdagen, jaarlijks afwisselend eerste kerstdag en oudjaarsdag, eerste Paasdag en eerste Pinksterdag bij de ene ouder en het volgende jaar bij de andere ouder;
- op de verjaardag van de man en op vaderdag.
Deze beschikking is op 4 maart 2008 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
Bij vonnis d.d. 22 oktober 2008 van de voorzieningenrechter is de tenuitvoerlegging van de beschikking van deze rechtbank van 29 oktober 2007 ten aanzien van de alimentatieverplichting voor de vrouw met terugwerkende kracht vanaf 20 mei 2008 geschorst, en wel totdat de bodemrechter zal hebben beslist op het wijzigingsverzoek van de man. Aldus betaalt de man vanaf 20 mei 2008 geen partnerbijdrage meer. De kinderbijdrage heeft de man tot nu toe steeds voldaan.
Verzoek, grondslag en verweer
Het verzoek van de man luidt:
- een omgangsregeling vast te stellen, waarbij de kinderen in de oneven weken bij de man verblijven van vrijdagmiddag na school tot maandagochtend. De man haalt de kinderen op vrijdagmiddag van school op en brengt de kinderen op maandagochtend naar school;
- voor het overige de omgangsregeling te handhaven, dat wil zeggen:
- gedurende de vakanties een aaneengesloten periode bij helfte;
- gedurende de helft van de feestdagen, jaarlijks afwisselend eerste kerstdag en oudjaarsdag, eerste Paasdag en eerste Pinksterdag bij de ene ouder en het volgende jaar bij de andere ouder;
- op de verjaardag van de man en op vaderdag bij de man;
- de bijdrage ten behoeve van de verzorging en opvoeding van de kinderen te verlagen naar € 150,- per maand per kind, met ingang van 20 mei 2008, zijnde de datum waarop de man in zijn inkomen achteruit is gegaan;
- de bijdrage ten behoeve van het levensonderhoud van de vrouw primair te beëindigen en subsidiair te bepalen op nihil, met ingang van 20 mei 2008, zijnde de datum waarop de man in zijn inkomen achteruit is gegaan;
- vanwege de weigerachtigheid van de vrouw haar medewerking te verlenen aan wijziging van de alimentatie en omgang, op grond van de gewijzigde omstandigheden, de vrouw te veroordelen in de proceskosten;
een en ander voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad.
De man voert ter onderbouwing van zijn verzoek aan dat hij een andere weekindeling heeft gekregen doordat hij ander werk is gaan verrichten, reden waarom hij wijziging van de omgangsregeling wenst en voorts en dat zijn inkomen aanzienlijk is gedaald, zodat hij niet meer over voldoende draagkracht beschikt om de vastgestelde partner- en kinderbijdrage te voldoen.
De vrouw voert gemotiveerd verweer en verzoekt de rechtbank de man niet-ontvankelijk te verklaren in het verzoek inzake de wijziging van de partner- en kinderalimentatie, dan wel de verzoeken van de man af te wijzen. Voorts verzoekt de vrouw zelfstandig te bepalen dat de man gerechtigd is de kinderen bij zich te hebben een weekeinde per veertien dagen van zaterdag 13.00 uur tot maandag 18.30 uur.
Ter terechtzitting heeft de man zijn verzoek ten aanzien van de kinderbijdrage gewijzigd, in die zin dat de man thans met ingang van 1 maart 2009 primair om nihilstelling verzoekt en subsidiair om verlaging van het bedrag. Tevens heeft de man ter terechtzitting zijn verzoek aangevuld in die zin dat hij de rechtbank verzoekt om de vrouw tevens te veroordelen de teveel ontvangen bedragen terug te betalen.
De vrouw heeft zich tegen deze wijziging van het verzoek verzet.
Omgang
De omgangsregeling
De man legt aan zijn wijzigingsverzoek een tweetal gewijzigde omstandigheden ten grondslag, namelijk dat de dagen waarop hij zijn werkzaamheden verricht zijn gewijzigd en dat het jongste kind van partijen inmiddels naar de basisschool gaat. Als gevolg van de wijziging van de werkdagen wenst de man thans een 'reguliere' omgangsregeling in het weekend te laten plaatsvinden.
De vrouw verzet zich tegen de door de man verzochte wijziging, aangezien zij zich dan gesteld ziet voor extra kosten van de kinderopvang op de maandagmiddag. Voorts is de vrouw van mening dat de man, aangezien hij nu zelfstandig ondernemer is, zijn werkdagen zelf kan kiezen en hij de minderjarigen dus nog steeds op maandag zou kunnen opvangen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Nu sprake is van gewijzigde omstandigheden zal de rechtbank de omgangsregeling opnieuw bekijken. Vaststaat dat de vrouw bij wijziging van de omgangsregeling zal worden geconfronteerd met extra kosten voor de kinderopvang, welke kosten voor haar rekening zullen komen. De rechtbank acht dit, ongeacht de hoogte van deze kosten en mede gelet op hetgeen hierna omtrent de kinderalimentatie zal worden overwogen, niet redelijk. Evenmin is overtuigend de stelling van de man, dat hij zijn werkdagen niet zelf kan plannen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat de man naast de maandag vier andere weekdagen overhoudt voor zijn werkzaamheden, dat hij eigen baas is en aldus zijn eigen bedrijfsvoering kan organiseren, en dat de minderjarigen een deel van de maandag op school of andere opvang doorbrengen, zodat de feitelijke zorg over de minderjarigen slechts een deel van de dag betreft. Daarbij komt dat de man zelf heeft aangeboden op de basisschool van één van de minderjarigen maandagmiddag computerles te geven. Hierbij heeft de man volgens eigen zeggen aangetekend dat hij met deze lessen zal stoppen als hij op maandag de minderjarigen niet meer behoeft op te vangen. De rechtbank ziet de toezegging van de man om computer-lessen te geven echter als een bevestiging dat hij zijn eigen tijd kan indelen en dat de man op maandagmiddag kennelijk ruimte heeft voor nevenactiviteiten naast zijn werk. Derhalve kan van hem gevergd worden dat hij de opvang van de minderjarigen op maandag voor zijn rekening zal blijven nemen.
Nu de vrouw zich ter terechtzitting niet heeft verzet tegen wijziging van het aanvangstijdstip van de omgangsregeling naar zaterdagochtend om 10.00 uur, zal de rechtbank een omgangsregeling vaststellen waarbij de minderjarigen een weekend per veertien dagen van zaterdag 10.00 uur tot maandag 18.30 uur bij de man zullen zijn. Voor het overige zal de bestaande omgangsregeling als onweersproken worden gehandhaafd.
De kinder- en de partnerbijdrage
Het vermeerderde verzoek met betrekking tot de kinderbijdrage
De rechtbank acht de vermeerdering van het verzoek rijkelijk laat gedaan, nu het de man reeds lang duidelijk was dat zijn WW-uitkering per maart 2009 wordt beëindigd. Nu echter geen sprake is van een onredelijke bemoeilijking van de mogelijkheid verweer te voeren dan wel van onredelijke vertraging van het geding (de vrouw heeft ter terechtzitting voldoende kans gehad om erop te reageren, zij heeft dit ook gedaan terwijl voorts kan worden aangenomen dat de inhoud van haar verweer hetzelfde is gebleven), acht de rechtbank de vermeerdering van het verzoek niet in strijd met de goede procesorde. Dit vermeerderde verzoek zal de rechtbank dus tot uitgangspunt nemen in de verdere beoordeling.
De ontvankelijkheid van het verzoek tot wijziging van de kinder- en partnerbijdrage
Ingevolge artikel 1:401 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een rechterlijke uitspraak betreffende levensonderhoud bij latere rechterlijke uitspraak worden gewijzigd of ingetrokken, wanneer zij nadien door wijziging van omstandigheden ophoudt aan de wettelijke maatstaven te voldoen.
Nu de man onweersproken gesteld heeft dat sprake is van gewijzigde omstandigheden ten aanzien van de bijdrage tot levensonderhoud van de vrouw en van de minderjarigen, kan hij worden ontvangen in zijn verzoeken.
Relevante wijziging van omstandigheden?
De rechtbank dient te beoordelen of de door de man gestelde wijziging van omstandigheden rechtens relevant is en overweegt hiertoe als volgt.
Vaststaat dat de arbeidsovereenkomst van de man met [B.] B.V. met ingang van 1 september 2008 is beëindigd en dat de man een WW-uitkering heeft aangevraagd en gekregen. Het inkomen uit arbeid van de man is per 20 mei 2008 met ongeveer € 1.500,- per maand gedaald (zijnde de bonus en de onkostenvergoeding) en per 1 september 2008 nihil geworden. De man heeft voor een periode van acht maanden een WW-uitkering gekregen ter hoogte van 70 % van zijn laatstverdiende loon, welke uitkering met ingang van maart 2009 wordt beëindigd. Niet is gebleken dat de man verwijtbaar werkloos is geworden. De man heeft vervolgens met instemming van het UWV en aanvankelijk met behoud van uitkering een eigen bedrijf, genaamd '[bedrijf A.]', opgezet. Blijkens een door de man opgestelde concept-resultatenrekening over 2008 van '[bedrijf A.]' heeft dit bedrijf de eerste maanden een negatief resultaat behaald. Ook de verwachting voor het jaar 2009 is negatief:
"Persoonlijke inkomsten zijn er in 2009 niet te verwachten. Mijn partner en ik leven samen met de kosten van het huishouden en de kinderen op één inkomen. Persoonlijke onkosten en persoonlijke schulden (advocaatkosten, belastingdienst, rente op het krediet en alimentatie) zullen allemaal moeten worden betaald met evt. bijverdiensten en leningen."
Van een rechtens relevante wijziging van omstandigheden is gezien het voorgaande sprake.
Hernieuwde beoordeling
Derhalve moet de rechtbank opnieuw de behoefte van de minderjarigen en de vrouw beoordelen, alsmede de draagkracht van de man. De behoefte van de minderjarigen staat tussen partijen vast. De behoefte van de vrouw is in geschil. De rechtbank zal allereerst ingaan op de draagkracht van de man en beginnen met de bespreking van het meest omstreden punt in het debat van partijen, te weten de vraag of de man ervoor mocht kiezen om '[bedrijf A.]' op te zetten.
Gerechtvaardigde keuze voor '[bedrijf A.]'?
De rechtbank stelt voorop dat het een alimentatieplichtige in beginsel vrijstaat zelf te beslissen met welke werkzaamheden hij inkomsten genereert, van baan te wisselen of een eigen bedrijf op te zetten, mits hij rekening houdt met de gerechtvaardigde belangen van de alimentatiegerechtigde(n). Daarom zal de rechtbank nagaan of de man er in redelijkheid voor kon kiezen om een eigen bedrijf in de levensmiddelenbranche ('[bedrijf A.]') op te richten, teneinde aldus in eigen levensonderhoud en dat van de vrouw en de minderjarigen te voorzien.
Hiertoe wordt het volgende overwogen. Nu het een feit van algemene bekendheid is dat het slecht gaat in de autobranche heeft de rechtbank er begrip voor dat de man ervoor heeft gekozen om na de beëindiging van zijn dienstverband bij [B.] B.V. buiten die branche aan de slag te gaan. Aangezien de man buiten die branche niet (in voldoende mate) kan beschikken over specifieke voorervaring, gezien de omstandigheid dat hij een NIMA-A opleiding heeft gevolgd, gelet op zijn affiniteit met levensmiddelen, zijn connectie met een bedrijf in Australië dat dressings voor salades produceert en de omstandigheid dat de levensmiddelenbrache nog niet heeft geleden onder de kredietcrisis, is de rechtbank van oordeel dat de man er in redelijkheid voor kon kiezen '[bedrijf A.]' op te richten. Daaraan doet niet af dat hij deze keuze heeft gemaakt vanuit de als 'luxueus' te kenschetsen positie dat hij samenwoont met een verdienende partner die in staat is al zijn lasten te dragen en dat hij deze keuze zonder die partner mogelijk niet zo zou hebben gemaakt. Bij dit oordeel heeft de rechtbank betrokken dat de man met instemming van het UWV en aanvankelijk met behoud van uitkering in de gelegenheid is gesteld om dit avontuur aan te gaan, terwijl het voorts in beginsel niet irreëel is te verwachten dat de man op termijn met een dergelijk bedrijf tenminste zijn oude salaris inclusief emolumenten moet kunnen verdienen.
Echter, vanzelfsprekend is dat het opzetten van dit eigen bedrijf er niet toe dient te leiden dat de man uiteindelijk zijn wettelijke onderhoudsplicht jegens de vrouw en de minder-jarigen niet langer kan nakomen. In de door de man te maken keuzes moet hij er immers rekening mee houden dat hij financieel medeverantwoordelijk is voor het levensonderhoud van de vrouw en de twee minderjarige kinderen van partijen.
Hierin ziet de rechtbank aanleiding om de man enige tijd te gunnen om zijn bedrijf levensvatbaar te maken, te weten tot 1 maart 2011. De gestelde termijn is redelijk kort, aangezien de financiële situatie, inclusief de prognose 2009, er tot op heden weinig rooskleurig uitziet. Zo de man na afloop van deze termijn dreigt nog geen draagkracht te hebben voor de betaling van tenminste de kinderbijdrage, zal hij tijdig zijn bakens dienen te verzetten teneinde aan zijn wettelijke verplichtingen te kunnen voldoen. Dit kan bijvoorbeeld door alsnog in loondienst te treden om zo een gegarandeerd inkomen, bij voorkeur op het oude niveau, te verwerven. Deze termijn geeft de vrouw voorts een aanknopingspunt om tegen die tijd desgewenst wijziging van deze beschikking te vragen.
Tot slot is de rechtbank nagegaan of aan de man een fictieve verdiencapaciteit kan worden toegerekend, waarmee hij thans al - naast zijn werkzaamheden voor '[bedrijf A.]' - geheel of gedeeltelijk aan zijn verplichtingen jegens de vrouw en de kinderen zou kunnen voldoen. Nu - zoals hiervoor overwogen - de man er in redelijkheid voor kon kiezen '[bedrijf A.]' op te zetten, moet hij, mede gezien de resultaten tot nu toe, alle zeilen bijzetten om dit bedrijf tot een succes te maken. Daarnaast kan hij slechts in beperkte mate andere arbeid verrichten waarmee hij inkomsten kan genereren. Daarbij is het vooralsnog niet redelijk ervan uit te gaan dat de man meer dan 2 1/2 dag per week - eventueel inclusief de avonden - andere werkzaamheden verricht, ook gezien de bij deze beschikking vastgestelde omgangsregeling. Derhalve zou hij (nu voorshands geen bedrijfswinst geprognosticeerd is) in die tijd minimaal een inkomen moeten genereren van om en nabij een bedrag van € 27.000,- bruto per jaar alvorens hij, na betaling van zijn eigen lasten (zoals hierna besproken) en rekening houdende met de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60, draagkracht heeft om enige bijdrage te voldoen. Weliswaar worden de lasten van de man met ingang van 1 maart 2009 volledig door zijn partner voldaan, maar zij is jegens hem niet onderhoudsplichtig. Reeds daarom kan er niet van worden uitgegaan dat zij al deze kosten voor haar rekening blijft nemen zodra de man geheel of gedeeltelijk in eigen levensonder-houd kan voorzien. De rechtbank acht het niet reëel aan te nemen dat de man - gelet op zijn werkervaring, opleiding en inkomsten tot nu toe - binnen het genoemde tijdsbestek een dergelijk bedrag zou kunnen verdienen. Te meer daar een andere werkkring in hoge mate flexibel moet zijn om hem behoorlijk in staat te stellen om - mede in het belang van de vrouw en van de kinderen - '[bedrijf A.]' tot een succes te maken. Derhalve is ervan afgezien om van een fictieve verdiencapaciteit uit te gaan.
Bespreking van de concrete draagkracht van de man
Inkomen van de man
Gezien het voorgaande gaat de rechtbank van de thans voorhanden inkomensgegevens uit.
Periode 1: van 20 mei 2008 tot en met 31 augustus 2008
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man over deze periode uit van een inkomen van de man van € 2.615,- bruto per maand exclusief vakantiegeld. De rechtbank gaat hierbij uit van het basisloon zonder emolumenten dat de man bij [B.] B.V. genoot. Daarbij houdt de rechtbank rekening met de werkgevers-bijdrage in de ziektekosten.
Periode 2: van 1 september 2008 tot en met 31 oktober 2008
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man over deze periode uit van een inkomen van de man van € 1.500,- bruto per maand op grond van een WW-uitkering. Daarbij houdt de rechtbank rekening met een zogenaamde werkgevers-bijdrage van € 1.296,- in de ziektekosten.
Periode 3: van 1 november 2008 tot en met 28 februari 2009
De rechtbank gaat bij de berekening van de financiële draagkracht van de man over deze periode uit van een inkomen van de man van € 1,.450,- bruto per maand op grond van een WW-uitkering. Daarbij houdt de rechtbank rekening met een zogenaamde werkgevers-bijdrage van € 1.296,- in de ziektekosten.
Periode 4: vanaf 1 maart 2009
Met ingang van 1 maart 2009 heeft de man geen WW-uitkering meer en naar verwachting geen inkomen uit zijn bedrijf.
Lasten van de man
De man heeft de volgende lasten opgevoerd:
1. bijdrage in de woonlasten van € 500,00, ter terechtzitting gewijzigd tot een bedrag van € 375,-
2. maandelijkse aflossing terzake de Visa schuld
3. maandelijkse aflossing ABN AMRO krediet van € 112,89 per maand aan rente en
€ 150,- per maand aan aflossing
4. premie ziektekosten van € 134,- per maand
5. maandelijkse aflossing van € 500,- op de advocaatkosten
6. aflossing op de schuld aan de belastingdienst van € 378,- terzake teveel ontvangen kinderopvangtoeslag
7. pensioenpremie van € 51,- per maand
8. mobiele telefoonkosten van € 60,- per maand
9. autokosten met ingang van 31 augustus 2008
De rechtbank neemt de last onder 4. in aanmerking, nu deze last zijdens de vrouw niet is betwist.
De rechtbank zal gelet op het in aanmerking genomen inkomen voorts ten aanzien van periode 1 rekening houden met een inkomensafhankelijke bijdrage ZVW van € 187,- per maand en ten aanzien van periode 2 en 3 met een bedrag van € 108,- per maand en gaat er met betrekking tot alle perioden vanuit dat een nominaal deel van de premie zorgverzeke-ring ad € 44,- is verdisconteerd in de bijstandsnorm.
De vrouw heeft de overige opgevoerde lasten betwist.
Ad 1: bijdrage in de woonlasten van € 375,- per maand
De man heeft niet onderbouwd dat hij thans woonlasten voldoet, zodat de rechtbank geen rekening zal houden met deze kosten.
Ad 2: maandelijkse aflossing terzake de Visacardschuld
De vrouw heeft het bestaan van de Visacardschuld niet betwist. Voorts is niet betwist dat de schuld door de partner van de man is betaald, waardoor de man nu een lening bij zijn partner heeft afgesloten. Aangezien de man maar korte tijd de beschikking heeft gehad over salaris om deze schuld af te lossen, is het begrijpelijk dat deze schuld er nog is. Nu de man echter aanvullend heeft gesteld nog niet af te lossen op deze schuld totdat de andere schulden zijn afgelost, bestaat geen reden nu al met deze schuld rekening te houden.
Ad 3. maandelijkse aflossing ABN AMRO krediet van € 112,89 aan rente en € 150,- aan aflossing
De rechtbank zal in de berekening van de draagkracht van de man alleen de aan deze schuld gekoppelde rente van € 112,89 per maand meenemen; er bestaat geen reden nu al deze aflossing mee te nemen.
Ad 4. maandelijkse aflossing van € 500,- op de advocaatkosten
De man heeft gesteld dat hij geen liquide middelen voorhanden heeft om deze schuld te voldoen. De vrouw heeft niet betwist dat de man deze kosten voldoet. Gelet evenwel op het belang van het betalen van een kinderbijdrage zal de rechtbank rekening houden met een maandelijkse aflossing van € 150,-.
Ad 5. aflossing op de schuld aan de belastingdienst van € 378,- terzake teveel ontvangen kinderopvangtoeslag
Nu deze schuld grotendeels is ontstaan ten tijde van het huwelijk, zal de rechtbank deze in de beoordeling betrekken.
Ad 6. pensioenpremie van € 51,- per maand
Aangezien de man niet meer in loondienst werkzaam is en aldus een pensioenvoorziening zal dienen te treffen, acht de rechtbank deze kosten redelijk, zodat daarmee rekening wordt gehouden.
Ad. 7. mobiele telefoonkosten van € 60,- per maand
De rechtbank zal deze kosten niet meenemen als te zijn begrepen in de bijstandsnorm.
Ad 8. autokosten met ingang van 31 augustus 2008
Reeds omdat de man deze kosten niet heeft gespecificeerd en er geen bedrag bij heeft genoemd, zal de rechtbank hier geen rekening mee houden.
Voor de man geldt de bijstandsnorm voor een alleenstaande en een draagkrachtpercentage van 60.
Slotsom draagkracht en ingangsdatum wijziging
Gezien het voorgaande en gelet op de fiscale gevolgen is de rechtbank van oordeel dat een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen over de periode van 20 mei 2008 tot en met 31 augustus 2008 van € 100,- per maand per kind redelijk en billijk en in overeenstemming met de wettelijke maatstaven is. De draagkracht van de man laat met ingang van 1 september 2008 geen ruimte meer voor het vaststellen van een kinderbijdrage. Echter, de man heeft de eerder vastgestelde kinderbijdrage tot nu toe steeds betaald. Deze bijdrage is in overeenstemming met de behoefte van de kinderen vastgesteld en is voor consumptieve doeleinden bestemd. Nu voorts de partnerbijdrage al met ingang van 20 mei 2008 niet meer is betaald kan er - zonder aanwijzingen voor het tegendeel - van worden uitgegaan dat de kinderalimentatie niet of slechts met grote moeite kan worden terugbetaald. Daarom acht de rechtbank het niet redelijk de kinderalimentatie met terugwerkende kracht te verlagen of op nihil te stellen. Mede gezien de omvang van het debat tussen partijen zal de kinderbijdrage met ingang van heden worden verlaagd naar
€ 150,- per maand per kind en met ingang van 1 maart 2009 op nihil worden gesteld.
Vanaf 20 mei 2008 is er geen draagkracht meer voor het betalen van partneralimentatie.
Deze wordt met terugwerkende kracht per die datum op nihil gesteld. Waar de man eerder heeft aangekondigd in verband met zijn ontslag tot verlaging van de partneralimentatie te willen overgaan en hij deze vanaf 20 mei 2008 ingevolge het vonnis van de voorlopige voorzieningenrechter niet meer heeft voldaan, kon de vrouw met verlaging/nihilstelling van deze bijdrage rekening houden, terwijl voorts voor haar geen terugbetalingsverplichting ontstaat.
Behoefte van de vrouw
De omstreden (hoogte van de) behoefte van de vrouw kan bij deze stand van zaken onbesproken blijven.
Terugbetaling van het teveel betaalde?
Met betrekking tot de kinderbijdrage geldt dat er geen reden is om terugbetaling op te leggen. Immers, deze bijdrage wordt pas met ingang van deze beschikking verlaagd, zodat er niet teveel betaald is.
De man heeft evenmin teveel partneralimentatie betaald. Blijkens het voorgaande is de verplichting tot het betalen daarvan met ingang van 20 mei 2008 door de voorlopige voor-zieningenrechter geschorst, is er sindsdien niet meer door de man betaald en wordt de partnerbijdrage thans per die datum op nihil bepaald.
De proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding om af te wijken van de gebruikelijke compensatie van de proceskosten, gelet op het feit dat het hier een procedure van familierechtelijke aard betreft en verder op de omstandigheid dat de man niet volledig in het gelijk is gesteld.
Slotsom
Dit alles leidt tot de navolgende beslissing.
met wijziging van de beschikking van 29 oktober 2007:
bepaalt dat de minderjarigen:
- [minderjarige 1], geboren op [geboortedatum] 2002, en
- [minderjarige 2], geboren op [geboortedatum] 2004,
bij de man zullen zijn:
- in de oneven weken van zaterdag 10.00 uur tot maandag 18.30 uur;
- gedurende de vakanties een aaneengesloten periode bij helfte;
- gedurende de helft van de feestdagen, jaarlijks afwisselend eerste kerstdag en oudjaarsdag, eerste Paasdag en eerste Pinksterdag bij de ene ouder en het volgende jaar bij de andere ouder;
- op de verjaardag van de man en op vaderdag;
en verklaart deze omgangsregeling uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt de door de man te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de minderjarigen met ingang van heden op € 150,- per maand per kind en per 1 maart 2009 op nihil;
bepaalt de door de man met ingang van 20 mei 2008 te betalen uitkering tot levensonder-houd van de vrouw op nihil;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat iedere partij de eigen proceskosten draagt;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.J. Alt - van Endt, tevens kinderrechter, in tegenwoordigheid van mr. I.M. Talstra - Touwen als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 februari 2009