ECLI:NL:RBSGR:2009:BH5997

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
11 maart 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09/665201-07
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M. Elkerbout
  • M. Milders
  • S. Spros
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging met geweld in een zakelijke context

In deze zaak heeft de rechtbank 's-Gravenhage op 11 maart 2009 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, mevrouw Y, die samen met anderen betrokken was bij de mishandeling en bedreiging van het slachtoffer, [slachtoffer]. De feiten vonden plaats op 1 april 2004, toen [slachtoffer] onder valse voorwendselen naar het kantoor van [Q] in Den Haag werd gelokt. Daar werd hij door de verdachte en haar mededaders wederrechtelijk van zijn vrijheid beroofd, mishandeld en gedwongen om verklaringen te ondertekenen die [Q] in staat zouden stellen zijn bevroren banktegoeden bij de Clariden Bank op te eisen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte een beperkende rol heeft gespeeld in de gebeurtenissen, maar dat zij wel degelijk bijgedragen heeft aan de bedreigende situatie voor het slachtoffer door haar aanwezigheid en betrokkenheid bij de voorbereiding van de daad. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan medeplegen van opzettelijke vrijheidsberoving, mishandeling, bedreiging met geweld en het dwingen tot het afgeven van verklaringen. De rol van de verdachte werd als minder zwaar beoordeeld dan die van haar mededaders, wat leidde tot een lagere strafmaat. De rechtbank heeft een taakstraf van 240 uur opgelegd, met een voorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, die niet ten uitvoer zal worden gelegd mits de verdachte zich gedurende de proeftijd niet opnieuw schuldig maakt aan strafbare feiten.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer 09/665201-07
Datum uitspraak: 11 maart 2009
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officieren van justitie tegen de verdachte:
[verdachte (mevr. Y)],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
adres: [adres].
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is - na regiezittingen op 5 november 2007, 5 maart en 10 maart 2008 - gehouden ter terechtzitting van 14, 16, 21 en 22 april 2008, 16 mei 2008, 2 oktober 2008, 26 januari 2009, 4 en 26 februari 2009.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. Backer en Ferdinandusse en van hetgeen door de raadsman van de verdachte mr. Nan, advocaat te Dordrecht, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. Het feitelijk relaas(1)
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten, welke ook voor het Openbaar Ministerie en de verdediging vast staan:
* sinds eind 1996 bankierde [Q] bij de Clariden Bank (een volle dochter van Crédit Suisse) te Zürich, in verband met de op handen zijnde verkoop van Het Financiële Dagblad;
* [slachtoffer] werd, op aanbeveling van mr. [A], de civielrechtelijk advocaat van [Q], relationship manager voor [Q];
* het opzetten van een trustconstructie, die voorzag in de afdekking van de risico's voor [Q], was onderdeel van die op handen zijnde verkoop van Het Financiële Dagblad;
* [Q] heeft, eveneens met het oog op die op handen zijnde verkoop van Het Financiële Dagblad, de rechtspersoon [naam rechtspersoon] Investments Ltd opgericht;
* de directie over [naam rechtspersoon] werd gevoerd door [trustkantoor] Holdings Ltd., een trustkantoor gelieerd aan de Clariden Bank/Credit Suisse;
* eind 1999 introduceerde [Q] [B] bij de Clariden Bank;
* [Q] nam samen met [B] deel in het vastgoedproject "[vastgoedproject]";
* [B] opende een zakelijke rekening bij de Clariden Bank op naam van zijn besloten vennootschap [naam BV] Holding en een privérekening onder nr. [nummer], die met de codenaam "[codenaam]" werd aangeduid;
* [slachtoffer] werd de accountmanager voor [B] en [naam BV] Holding;
* [Q] heeft blanco pandbrieven (hierna: pledges) ondertekend(2);
* deze pledges worden op enig moment door de Clariden Bank ingeroepen als gevolg waarvan banktegoeden van [Q] zijn bevroren, en een geschil ontstaat tussen [Q] enerzijds en [slachtoffer] en de Clariden Bank anderzijds(3);
* [Q] verwijt [slachtoffer] dat laatstgenoemde de blanco, door [Q] ondertekende, pledges zonder zijn toestemming heeft gebruikt om een krediet aan [B] te dekken(4);
* sinds 2001 zijn er door en namens [Q] (moeizame) besprekingen gevoerd met de Clariden Bank en [slachtoffer], teneinde [slachtoffer] te bewegen een verklaring op te stellen dat de pledges door hem oneigenlijk waren gebruikt(5);
* [slachtoffer] heeft tot 1 april 2004 steeds geweigerd een dergelijke verklaring op te stellen(6);
* [Q] stelt als gevolg van het handelen van [slachtoffer] een verlies te hebben geleden van € 475.499(7);
* in de zomer van 2001 vertrok [slachtoffer] bij de Clariden Bank en begon, als zelfstandig vermogensbeheerder, zijn eigen bedrijf(8);
* op 1 april 2004 hebben [Q] en [slachtoffer] elkaar in restaurant [naam restaurant] te Den Haag ontmoet en hun gesprek vervolgens voortgezet in het kantoor van [Q], boven restaurant [naam restaurant](9);
* tijdens deze ontmoeting heeft [slachtoffer] in het kantoor van [Q] één verklaring met de hand geschreven en één reeds bestaande tekst voorzien van zijn handtekening; beide stukken zien op het handelen van [slachtoffer] ten aanzien van de pledges(10);
* mr. [A] is op enig moment bij deze ontmoeting in het kantoor van [Q] aanwezig geweest(11);
* op 1 april 2004, omstreeks 12.10 uur, is een automobiliste op het Lange Voorhout vlak voor hotel Des Indes ingereden op de heer Van Aartsen, destijds voorzitter van de VVD-fractie in de Tweede Kamer(12);
* op 2 april 2004 is [slachtoffer] in Zürich (Zwitserland) naar het politiebureau gegaan om aangifte te doen tegen [Q] en onbekende anderen(13);
* op 2 april 2004 is [slachtoffer] door arts dr. [C] onderzocht. In haar rapport stelt zij de diagnose: schedelkneuzing, halswervel-distortie en thoraxkneuzing(14);
* op 5 april 2004 zijn de door [slachtoffer] in het kantoor van [Q] getekende verklaringen door mr. [A] aan [D], een oud-medewerker van de Clariden Bank, gefaxt(15);
* op 13 april 2004 heeft [slachtoffer] tegenover de Zwitserse politie een verklaring afgelegd(16);
* op 30 juni 2004 is [Q], naar aanleiding van de aangifte en de verklaring van [slachtoffer] op de luchthaven te Zürich (Zwitserland) aangehouden(17);
3. De tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 14 april 2008 - ten laste gelegd dat:
1.
zij op of omstreeks 01 april 2004 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, immers heeft (hebben) zij verdachte en/of een of meer van haar mededader(s) met dat opzet
- onder valse voorwendselen (zijnde de belofte dat die [slachtoffer] aan een nieuwe zakenrelatie zou worden voorgesteld) naar een (kantoor)ruimte (van de heer [Q]) gelokt en/of
- in een/die (kantoor)ruimte (van de heer [Q]) de uitweg geblokkeerd (door er voor te gaan staan) en/of
- de deur op slot gedaan en/of
- die [slachtoffer] in een stoel gedrukt en/of gedrukt gehouden en/of
- die [slachtoffer] geschopt en/of getrapt tegen het lichaam en/of
- die [slachtoffer] geslagen en/of gestompt tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam en/of
- (die [slachtoffer]) dreigend een schaar en/of een briefopener getoond en/of voor het gezicht van die [slachtoffer] gehouden en/of
- met een schaar en/of een briefopener stekende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer] en/of
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat die [slachtoffer] de waarheid moest zeggen anders zou hij niet meer uit het kantoor komen en/of dat een zakelijk geschil (met de Clariden Bank) moest
worden opgelost anders zou geweld worden gebruikt, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
en aldus voor die [slachtoffer] een dreigende situatie gecreëerd waaraan hij zich niet kon onttrekken en/of die [slachtoffer] gedurende enige tijd belet te gaan en te staan waar hij
wilde;
art 282 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
2.
zij op of omstreeks 01 april 2004 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met één of meer anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade mishandelend, althans opzettelijk mishandelend, een persoon, [slachtoffer], opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk heeft geschopt en/of getrapt tegen het lichaam en/of heeft geslagen en/of gestompt tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam, tengevolge waarvan [slachtoffer] enig lichamelijk letsel heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden;
art 301 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
zij op of omstreeks 01 april 2004 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) opzettelijk dreigend een schaar en/of een briefopener getoond en/of voor het gezicht van die [slachtoffer] gehouden en/of met die schaar en/of die briefopener stekende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer] en/of tegen die [slachtoffer] gezegd dat die [slachtoffer] de waarheid moest zeggen anders zou hij niet meer uit het kantoor komen en/of dat een zakelijk geschil (met de Clariden Bank) moest worden opgelost anders zou geweld worden gebruikt en/of woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4.
zij op of omstreeks 01 april 2004 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [sla[slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van (een) geschreven verklaring(en) (betreffende een zakelijk geschil), in elk geval van enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of haar mededader(s), welk geweld en/of welke bedreiging met geweld bestond(en) uit het schoppen en/of trappen tegen het lichaam en/of het slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam en/of het dreigend tonen van een schaar en/of een briefopener en/of het maken van stekende bewegingen naar die [slachtoffer] met die schaar en/of die briefopener;
art 317 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 312 lid 2 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht
en/of
zij op of omstreeks 01 april 2004 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, [sla[slachtoffer], door geweld of enige andere feitelijkheid en/of door bedreiging met geweld of enige andere feitelijkheid gericht tegen [slachtoffer] wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) haar mededader(s) die [slachtoffer] gedwongen (een) verklaring(en) (betreffende een zakelijk geschil met [Q]) te tekenen terwijl het geweld en/of die bedreiging met geweld bestond uit het schoppen en/of trappen tegen het lichaam en/of het slaan en/of stompen tegen het hoofd en/of het gezicht en/of het lichaam en/of het dreigend tonen van een schaar en/of een briefopener en/of het maken van stekende bewegingen naar die [slachtoffer] met die schaar en/of die briefopener;
art 284 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht
4. Het strafrechtelijk onderzoek
Het strafrechtelijk onderzoek tegen [Q] is, na zijn aanhouding in Zwitserland op 30 juni 2004, als volgt verlopen:
* op 30 juni 2004, 1, 2, en 16 juli 2004 is [Q] in Zwitserland gehoord en heeft - kort samengevat - verklaard, dat [slachtoffer] de bewuste verklaringen vrijwillig heeft opgesteld c.q. ondertekend(18);
* op 1 en 14 juli 2004 en op 17 augustus 2004 is aangever [slachtoffer] aanvullend in Zwitserland gehoord en heeft - kort samengevat - verklaard, dat hij door [Q] en vier anderen in het kantoor van [Q] is opgesloten, mishandeld, bedreigd en gedwongen verklaringen te schrijven c.q. te ondertekenen(19);
* op 5, 8, 9 en 12 juli 2004 is [D] in Zwitserland gehoord(20);
* op 16 juli 2004 is [Q] in Zwitserland, door officier van justitie mevrouw S. Steinhauser, in vrijheid gesteld(21).
* op 2 september 2004 is het medisch rapport van dr. [C] d.d. 2 april 2004, door prof.dr. [E] en dr. [C] toegelicht(22);
* op 14 oktober 2005 is een medisch commentaar opgesteld door dr.med. [F] betreffende de bevindingen in het medisch rapport van dr. [C](23);
* op 9 en 16 februari 2006 is door het Openbaar Ministerie te Zwitserland een verzoek gedaan aan het Ministerie van Justitie tot overname van het strafonderzoek inzake [Q](24);
* op 10 november 2006 heeft het Arrondissementsparket te Den Haag aan het Ministerie van Justitie bericht dat het de strafvervolging tegen [Q] van de Zwitserse autoriteiten zal overnemen, waarbij het de Zwitserse autoriteiten om aanvullende informatie heeft verzocht(25);
* op 16 januari 2007 heeft het Ministerie van Justitie aanvullende informatie van het Openbaar Ministerie te Zwitserland ontvangen, waaronder het onder [Q] in beslaggenomen notitie- en adresboekje alsmede de door aangever [slachtoffer] op 1 april 2004 ondertekende bescheiden(26);
* op 21 januari 2007 is in Nederland aangevangen met het "[naam restaurant]" onderzoek(27);
* op 30 januari 2007 heeft er overleg plaatsgevonden tussen officieren van justitie mr. Ferdinandusse en mr. Zwinkels over informatie uit het Madras onderzoek waaruit naar voren kwam dat [X] en [verdachte] mogelijk konden worden aangemerkt als medeverdachten in dit onderzoek(28);
* op 13 maart 2007 is een gerechtelijk vooronderzoek tegen [Q] geopend;
* op 21 maart 2007 is aangever [slachtoffer] door de politie in Nederland gehoord en heeft een foto Oslo-confrontatie plaatsgevonden, waarbij aan [slachtoffer] foto's zijn getoond van onder meer [X] en [verdachte](29); [slachtoffer] heeft geen van de gezichten op de foto's herkend als een aanwezige tijdens zijn ontmoeting met [Q] op 1 april 2004;
* op 28 maart 2007 heeft officier van justitie mr. Zwinkels toestemming gegeven om opgenomen telecommunicatie uit het onderzoek Madras te gebruiken in dit onderzoek(30);
* op 2 april 2007 werd ter doorzoeking en inbeslagneming binnengetreden in het kantoor van mr. [A] te Amsterdam(31); daarbij zijn enkele bescheiden in beslag genomen;
* op 4 april 2007 werden [X] en [verdachte] aangehouden, verhoord en in verzekering gesteld(32);
* op 5 april 2007 is [verdachte], na haar tweede verhoor, in vrijheid gesteld(33);
* op 6 april 2007 is [Q] aangehouden, verhoord en in verzekering gesteld(34);
* op 8 april 2007 zijn [Q] en [X] in vrijheid gesteld(35);
* op 18 april 2007 is mr. [A] als getuige ten overstaan van de rechter-commissaris gehoord(36);
* op 15 mei 2007 heeft de rechter-commissaris afwijzend beslist op het verzoek van de verdediging van [Q] om [G], [H] en [I] als getuigen te horen(37);
* op 17 juli 2007 heeft de raadkamer het tegen deze afwijzing gerichte bezwaarschrift ongegrond verklaard(38);
* op 26 juli 2007 heeft B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensisch arts, werkzaam bij het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI), een rapport uitgebracht op basis van het medisch rapport van dr. [C](39);
* op 9 augustus 2007 heeft drs. S.J.M. Eikelenboom-Schieveld, forensisch medisch onderzoeker, werkzaam bij Independent Forensic Services (hierna: IFS), op verzoek van de verdediging van [Q] gerapporteerd over een door haar uitgevoerde contra-expertise (40);
* op 20 augustus 2007 zijn [X] en [verdachte] ten overstaan van de rechter-commissaris als getuigen gehoord(41);
* op 22 oktober 2007 heeft de officier van justitie mr. Ferdinandusse per brief aan de rechter-commissaris bericht [Q] te hebben 'weggedagvaard'(42);
* op 23 oktober 2007 is door de verdediging van [Q] een bezwaarschrift tegen de dagvaarding ingediend(43);
* op 24 oktober 2007 is mr. [A] als verdachte door de politie gehoord(44);
* op 24 oktober 2007 zijn [X] en [verdachte] als verdachten door de politie gehoord(45);
* op 25 oktober 2007 is [Q] als verdachte door de politie gehoord(46);
* op 30 oktober 2007 is, op verzoek van de verdediging van [Q], een aanvullend rapport betreffende het letsel van aangever [slachtoffer] opgesteld door drs. S.J.M. Eikelenboom-Schieveld, forensisch medisch onderzoeker, werkzaam bij IFS(47);
* op 1 november 2007 is een aanvullend rapport betreffende het letsel van aangever [slachtoffer] opgesteld door B.F.L. Oude Grotebevelsborg, forensisch arts, werkzaam bij het NFI(48);
* op 5 november 2007 heeft de rechtbank, raadkamer in strafzaken, het ingediende bezwaarschrift tegen de dagvaarding d.d. 23 oktober 2007 ongegrond verklaard(49);
* op 5 november 2007 heeft de eerste regiezitting plaatsgevonden, op welke zitting het preliminaire verweer van de verdediging, inhoudende dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard wegens het 'wegdagvaarden', is verworpen; daarbij is overwogen dat de vraag of de officier van justitie oneigenlijk gebruik had gemaakt van de wettelijke bepaling om te dagvaarden eventueel bij de inhoudelijke behandeling van de zaak wederom aan de orde zou kunnen komen(50);
* op 23 november 2007 is [D] als getuige in Zwitserland rogatoir gehoord, in het bijzijn van rechter-commissaris mr. M.A.J. van de Kar, de officier van justitie en de verdediging van [Q](51);
* op 26 november 2007 werden tapgesprekken uit het Lathyrus onderzoek ter beschikking gesteld van het [naam restaurant] onderzoek(52);
* op 8 januari 2008 is [Z] aangehouden, verhoord en in verzekering gesteld(53);
* op 30 januari 2008 is aangever [slachtoffer] ten overstaan van de rechter-commissaris gehoord(54);
* op 5 maart 2008 heeft de tweede regiezitting plaatsgevonden(55);
* op 10 maart 2008 heeft de rechtbank haar beslissing gegeven op de op 5 maart 2008 door de verdediging gedane verzoeken(56);
* op 21 maart 2008 is, op verzoek van de verdediging van [Q], een rapport van het IFS opgesteld door drs. S.J.M. Eikelenboom-Schieveld, forensisch medisch onderzoeker(57);
* op 14, 16, 21 en 22 april 2008 vond de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting plaats van de zaken tegen [Q], [X], [verdachte] en [Z]. Op deze zitting zijn gehoord: de getuigen [slachtoffer], [A] alsmede de verdachten in de zaken tegen de medeverdachten en als getuige-deskundigen Oude Grotebevelsborg en Eikelenboom-Schieveld(58); de getuigen [A] en [slachtoffer] hebben een aantal vragen niet beantwoord met een beroep op een hen toekomend verschoningsrecht, [slachtoffer] op grond van een naar zijn zeggen op hem rustende geheimhoudingsplicht naar Zwitsers recht als (ex-) bankmedewerker;
* op 24 april 2008 heeft de rechtbank, middels een rechtshulpverzoek aan de Zwitserse autoriteiten, vragen gesteld aan de getuige [slachtoffer] over de door hem gestelde geheimhoudingsplicht(59);
* op 28 april 2008 heeft de rechtbank de reactie van de Zwitserse autoriteiten op haar rechtshulpverzoek d.d. 24 april 2008 ontvangen(60);
* op 16 mei 2008 is de behandeling van de zaak ter terechtzitting voortgezet(61). Tevens heeft het Openbaar Ministerie op deze datum een aanvullend rechtshulpverzoek verzonden aan de Zwitserse autoriteiten betreffende de mogelijke geheimhoudingsplicht voor [slachtoffer];
* op 21 augustus 2008 heeft de rechtbank de reactie van de Zwitserse autoriteiten op het rechtshulpverzoek - een brief van officier van justitie Steinhauser d.d. 9 juli 2008 - ontvangen(62);
* op 2 oktober 2008 is de behandeling van de zaak ter terechtzitting voortgezet(63);
* op 26 januari 2009 is de behandeling van de zaak ter terechtzitting voortgezet en is door het Openbaar Ministerie gerequireerd in de zaken tegen [Q], [X] en [Z]. De zaak tegen [verdachte] is aangehouden tot 4 februari 2009(64);
* op 29 januari 2009 is ter terechtzitting door de raadslieden gepleit in de zaken tegen [Q] en [X];
* op 4 februari 2009 is ter terechtzitting door mr. Kuijpers gepleit in de zaak tegen [Z], is vervolgens door het Openbaar Ministerie gerepliceerd in de zaken tegen [Q], [X] en [Z] en is door mr. Kuijpers gedupliceerd in de zaak tegen [Z]. De zaak tegen [verdachte] is aangehouden tot 26 februari 2009(65);
* op 26 februari 2009 is ter terechtzitting door de raadslieden gedupliceerd in de zaken tegen [Q] en [X], is door het Openbaar Ministerie gerequireerd in de zaak tegen [verdachte], is door mr. Nan in deze zaak gepleit, waarna door het Openbaar Ministerie is gerepliceerd en door mr. Nan is gedupliceerd. Vervolgens is aan de verdachten [Q], [X] en [verdachte] de gelegenheid geboden het laatste woord te voeren (mr. Kuijpers heeft per faxbericht te kennen gegeven dat [Z] afstand doet van zijn recht op het laatste woord(66)); daarna is het onderzoek in alle vier zaken gesloten(67).
5.1 Het beroep op een verschoningsrecht door aangever [slachtoffer]
5.1.1 Het getuigenverhoor van [slachtoffer] ter terechtzitting
[slachtoffer] is ter terechtzitting van 14 april 2008 als getuige gehoord. Hij heeft een aantal vragen met een beroep op zijn bancaire geheimhoudingsverplichting niet beantwoord. De rechtbank heeft hieromtrent beslist dat [slachtoffer] die vragen niet behoefde te beantwoorden, omdat op dat moment niet met zekerheid kon worden vastgesteld dat hem geen verschoningsrecht op grond van artikel 219 Sv toekwam. Met het oog hierop heeft de rechtbank op 24 april 2008, middels een rechtshulpverzoek aan de Zwitserse autoriteiten, vragen gesteld aan getuige [slachtoffer]. Uiteindelijk is naar aanleiding van dit verzoek op 21 augustus 2008 een reactie van de Zwitserse autoriteiten ontvangen. Nadat het Openbaar Ministerie en de verdediging zich over deze reactie hadden uitgelaten, heeft de rechtbank ter terechtzitting van 2 oktober 2008 vastgesteld en beslist dat [slachtoffer] niet van zijn bancaire geheimhoudingsverplichting was ontheven waardoor hij het risico liep van strafrechtelijke vervolging in Zwitserland indien hij ter terechtzitting antwoord zou geven op bepaalde vragen ten aanzien waarvan hij zich op zijn verschoningsrecht had beroepen en dat hem om die reden een gerechtvaardigd beroep toekomt op het in artikel 219 Sv vastgelegde verschoningsrecht.
5.1.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat aan [slachtoffer] geen beroep op zijn geheimhoudingsverplichting ten aanzien van de bancaire voorgeschiedenis toekomt, omdat mr. [A] een email naar [slachtoffer] heeft gezonden waarin hij duidelijk stelt dat [slachtoffer] uit zijn bankgeheim is ontslagen. De verdediging handhaaft derhalve het verzoek getuige [slachtoffer] hierover nader te horen (bij voorkeur ter zitting)(68).
5.1.3 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat, nu de raadsman geen nieuwe gezichtspunten naar voren heeft gebracht, het niet noodzakelijk is aangever/getuige [slachtoffer] alsnog aan een nieuw verhoor te onderwerpen, zodat het verzoek van de verdediging dient te worden afgewezen.
5.1.4 De overwegingen van de rechtbank
De raadsman heeft ten aanzien van het beroep van [slachtoffer] op zijn bancaire geheimhoudingsverplichting uitsluitend een stelling herhaald die door de rechtbank reeds ter terechtzitting van 2 oktober 2008 gemotiveerd is verworpen. Aangezien de raadsman niets naar voren heeft bracht dat tot heroverweging van die beslissing zou moeten leiden, volstaat de rechtbank met het citeren van het proces-verbaal van die zitting.
"De verdediging van met name verdachte [Q] heeft bij herhaling en met grote stelligheid uitgesproken dat er geen bankgeheim meer is waaraan de heer [slachtoffer] zou zijn gebonden. De rechtbank heeft ervoor gekozen dit eerst verder uit te zoeken. Op grond van de stukken die nu tot de rechtbank zijn gekomen, moet de rechtbank vaststellen dat niet is gebleken dat de heer [slachtoffer] ontslagen zou zijn uit zijn geheimhoudingsplicht op grond van het Zwitserse recht. De verdediging beroept zich op kopieën van niet ondertekende stukken en een mededeling van mr. [A]. De heer [A] trad ter terechtzitting op als getuige. Niet kan worden gezegd dat getuigen het evangelie verkondigen en evenmin dat zij per definitie de waarheid spreken. De rechtbank wil hiermee niet zeggen dat de heer [A] zich bewust heeft schuldig gemaakt aan het niet spreken van de waarheid, maar de rechtbank kan op dit punt niet alleen maar zijn getuigenverklaring afgaan. Een andere getuige, de heer [slachtoffer], heeft verklaard dat hem niet bekend is dat hij van zijn geheimhoudingsverplichting zou zijn ontheven. De rechtbank kon evenmin afgaan op de mededeling van deze getuige. Daarom heeft de rechtbank de procedure gevolgd zoals hiervoor genoemd. Uit de stukken die de rechtbank heeft, is niet gebleken dat de desbetreffende betrokken rekeninghouders, en dat is iets anders dan de beneficial owners, inderdaad schriftelijk op de wijze zoals in de brief van 9 juli jl. van mevrouw Steinhauser vermeld (ontslag uit het bankgeheim door alle rekeninghouders, in de regel gezamenlijke ondertekening door twee personen, nauwkeurige beschrijving van het omvang van het ontslag en de geadresseerden) het bankgeheim hebben opgeheven. De stelling van de verdediging, dat de heer [slachtoffer] naar Zwitsers recht geen geheimhoudingsplicht meer zou hebben, vindt dan ook geen bevestiging in het dossier.
Vervolgens is de vraag aan de orde of de heer [slachtoffer], nu er geen zekerheid is dat hij uit het bankgeheim is ontslagen, in Zwitserland zou kunnen worden vervolgd indien hij in Nederland een verklaring zou afleggen waarbij hij zijn bankgeheim zou schenden. De verdediging beroept zich op het advies van [J]. Ongetwijfeld is de heer [J] een ter zake kundige en zeer hoog aangeschreven jurist/advocaat, maar het is de opinie van een raadsman, meer niet. Misschien is het een heel zinnige opinie van deze raadsman, maar het blijft het standpunt van een raadsman. Als de rechtbank de inhoud van het standpunt van deze raadsman beziet, dan is dit met "mitsen en maaren" omgeven. Bijvoorbeeld over de vraag of de exonoratiegrond van het vierde lid van artikel 47 van de Zwitserse wet van toepassing zou zijn als iemand in een buitenlandse rechtbank iets verklaart, zegt [J]: "While Article 47 of the Banking Act does not appear to envisage a person's duty to testify abroad" en dan wordt er een opinie gegeven dat er eigenlijk geen reden is waarom dit artikel niet ook dan zou gelden, maar er wordt geen uitspraak overgelegd van een Zwitsers gerecht waarin dit wordt bevestigd. Dat het standpunt van [J] het geldende Zwitserse recht zou zijn, blijkt niet uit de opinie.
Recht is, in de woorden van Vranken, een discursieve grootheid, dat wil zeggen het altijd voorlopige resultaat van een proces van meningsvormingen en overtuiging zowel in abstracto als bij de beslissing in concreto. De rechtbank kan niet op voorhand zeggen dat de legal opinion van [J] - ongetwijfeld hooggewaardeerd - het recht zal zijn in abstracto en zeker niet ook de beslissing zal zijn in concreto.
Vervolgens heeft de verdediging aangevoerd dat er een rechtvaardigingsgrond is vergelijkbaar met het ambtelijk bevel, overmacht, noodtoestand of conflict van plichten. De verdediging vraagt in dit verband aan de rechtbank dat zij op voorhand aan de Zwitserse autoriteiten wil vragen of zij - als de heer [slachtoffer] in Nederland een verklaring zou afleggen en daarbij zijn ambtsgeheim zou schenden, omdat hij daartoe door de Nederlandse rechtbank wordt gedwongen - hem straffeloosheid willen garanderen. Dit is - gechargeerd gezegd - hetzelfde als de situatie waarin een juwelier die onder de toonbank een honkbalknuppel heeft en aan een officier van justitie vraagt: "wilt u mij op voorhand verzekeren dat als er een overvaller binnenkomt en ik hem met die honkbalknuppel op zijn hoofd sla, ik niet vervolgd word, omdat ik mij op noodweer kan beroepen?". Strafuitsluitingsgronden kunnen niet op voorhand worden gegarandeerd, maar moeten worden ingeroepen op basis van de concrete omstandigheden van het geval. De rechtbank kan derhalve niet op voorhand aan de Zwitserse autoriteiten vragen om die garantie van straffeloosheid te geven.
Ook zou de heer [slachtoffer] wellicht een verschoningsrecht kunnen toekomen op grond van het feit dat hij zich door antwoord te geven op vragen blootstelt aan het risico van een strafrechtelijke vervolging ter zake van valsheid in geschift. We weten dit niet, dit zou per vraag moeten worden beantwoord. Mr. Verbruggen heeft aangevoerd dat de heer [slachtoffer] in Zwitserland wel op alle mogelijke vragen antwoord heeft gegeven. Dat wil echter niet zeggen dat als hij voor een Nederlandse autoriteit antwoord zou geven op die vragen, hij dan niet het risico loopt van vervolging. De rechtbank brengt hier in herinnering dat de heer [Q] als getuige een aantal vragen niet heeft beantwoord door zich op zijn verschoningsrecht van artikel 219 Wetboek van Strafvordering te beroepen. Op de vraag van de rechtbank aan de heer [Q] of hij zich, terwijl hij een aantal van die vragen als verdachte wel had beantwoord, toch nog als getuige kon belasten, antwoordde mr. Wladimiroff bevestigend. Er is een reëel genoeg risico dat de heer [slachtoffer] zich aan strafvervolging zou blootstellen indien hij voor een Nederlandse rechtbank vragen zou beantwoorden. De rechtbank moet derhalve tot de conclusie komen dat de heer [slachtoffer] in april 2008 een verschoningsrecht had en niet verplicht kon worden de vragen te beantwoorden ten aanzien waarvan hij zich op zijn ambtsgeheim beriep.
Hoe nu verder? De verdediging verzet zich met klem tegen de procedure die mevrouw Steinhauser voorstelt in haar brief, namelijk de weg volgen die het Zwitserse recht voorschrijft, te weten eerst opheffing van de geheimhouding en dan een verhoor in Zwitserland van de heer [slachtoffer]. De rechtbank ziet, gelet op deze expliciete stellingname van de verdediging, niet ambtshalve reden om die weg wél te bewandelen. In de laatste zin van de aantekeningen van mr. Verbruggen staat dat [slachtoffer] naar Nederland dient te komen om de resterende vragen te beantwoorden en dat daarvoor, indien nodig, eerst zijn geheimhouding in Zwitserland wordt opgeheven. Dat is een contradictio in terminis; ofwel er is geen geheimhoudingsplicht, er is geen verschoningsrecht en [slachtoffer] komt naar Nederland ofwel wij volgen de door de Zwitsers aangegeven procedure om hem uit het bankgeheim te ontslaan en in dat geval moet er naar Zwitserland worden afgereisd. Dit betekent dat de rechtbank op dit moment de ondervraging van de getuige [slachtoffer] staakt en de rechtbank, zoals wel vaker gebeurt in procedures waarbij getuigen een verschoningsrecht hebben, het zal moeten doen zonder dat de getuige [slachtoffer] een aantal vragen heeft beantwoord. Net zo goed als de rechtbank het in de zaak van verdachte [X] zal moeten doen zonder dat verdachte [Q] als getuige vragen heeft beantwoord en vice versa."(69)
Gezien het vorenstaande ziet de rechtbank geen aanleiding het onderzoek ter terechtzitting te heropenen en het verzoek van de raadsman daartoe wordt om die reden afgewezen. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van enige noodzaak het onderzoek ter terechtzitting te heropenen.
5.2 Het beginsel van 'fair trial' in de zin van artikel 6 EVRM
5.2.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit - zoals verwoord in zijn pleitnotities op pagina 15 en 16 - dat een daadwerkelijke mogelijkheid om [slachtoffer] over de bancaire voorgeschiedenis te kunnen ondervragen, voor de verdediging dé manier is om zowel de betrouwbaarheid van de getuige [slachtoffer] als diens afgelegde verklaringen te kunnen onderzoeken. Aangezien de verdediging onvoldoende mogelijkheid is geboden [slachtoffer] adequaat te ondervragen, doordat hij vragen van de verdediging met een beroep op zijn geheimhoudingsverplichting onbeantwoord liet, is de verdediging in haar ondervraging beperkt, hetgeen een schending van artikel 6, lid 3, van het EVRM oplevert.
Dit betekent, aldus nog steeds de verdediging, dat nu de verklaringen van [slachtoffer] het enige bewijsmiddel kan zijn waaruit de betrokkenheid van [verdachte] rechtstreeks kan blijken, zij van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken.
5.2.2 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het Openbaar Ministerie heeft bij repliek erop gewezen dat het reeds eerder heeft geconcludeerd dat de verdediging in ruim voldoende mate het ondervragingsrecht heeft kunnen uitoefenen. Overigens komt de verdediging niet het recht toe een aangever/getuige over zijn levenswandel in algemene zin te bevragen, nu het recht een getuige te ondervragen en zijn betrouwbaarheid te toetsen is verweven met de tenlastegelegde feiten, aldus het Openbaar Ministerie.
5.2.3 De overwegingen van de rechtbank
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de verdediging wel degelijk een voldoende adequate en goede mogelijkheid geboden [slachtoffer] te ondervragen, nu [slachtoffer] ten overstaan van de rechter-commissaris (op 30 januari 2008) en ter terechtzitting (op 14 april 2008), in totaal twee hele dagen, in aanwezigheid van de verdediging is gehoord en hij alle vragen, van zowel de rechtbank als de verdediging, die betrekking hadden op de gebeurtenissen op 1 april 2004 heeft beantwoord. Aan de verdediging is derhalve een zeer ruime gelegenheid geboden zowel de geloofwaardigheid van deze getuige als de betrouwbaarheid van diens verklaringen aan te vechten.
De omstandigheid dat [slachtoffer] vragen van de verdediging ten aanzien van de bancaire voorgeschiedenis met een beroep op zijn verschoningsrecht niet heeft beantwoord, doet hieraan niet af.
Voorts bevat het onderhavige dossier - anders dan de verdediging stelt - wel degelijk ander voor [verdachte] belastend materiaal, zoals een reeks tapgesprekken.
De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman dat sprake zou zijn van een schending van het beginsel van 'fair trial, zoals bedoelt in artikel 6 van het EVRM, nu er een behoorlijke gelegenheid is geweest tot ondervraging van de getuige én er ander bewijsmateriaal voorhanden is dat rechtstreeks duidt op de betrokkenheid van de verdachte bij het feit waarvan zij wordt verdacht.
6. Het bewijs
6.1 Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat [Q] aangever [slachtoffer] op 1 april 2004 onder valse voorwendselen naar Den Haag heeft gelokt, hij samen met [X], [verdachte], [Z] en een onbekend gebleven Surinaamse man, [slachtoffer] in zijn kantoor heeft doen opsluiten, mishandelen, bedreigen en [slachtoffer] heeft gedwongen verklaringen te schrijven c.q. te ondertekenen, met welke verklaringen [Q] zijn bevroren banktegoeden bij de Clariden Bank kon opeisen.
Het Openbaar Ministerie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat [verdachte] (als medepleger) deze feiten heeft begaan. Daarbij baseert het Openbaar Ministerie zich op de verklaringen van aangever [slachtoffer], de tapgesprekken, de leugenachtige verklaringen van de (mede)verdachte(n), de agenda van [Q] en de vermelding van een onjuist adres van aangever [slachtoffer] in de door hem opgestelde verklaring.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat [verdachte] van de gehele tenlastelegging dient te worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman bepleit - zoals verwoord in zijn pleitnotities op pagina 2 tot en met 15 - dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] niet tot het bewijs kunnen worden gebezigd, omdat zijn verklaringen inconsistent/tegenstrijdig zijn en niet overeenkomen met de verklaringen van mr. [A].
6.3 De beoordeling van de tenlastelegging
In de kern gaat het in deze zaak om de vraag hoe de door aangever [slachtoffer] op 1 april 2004 in het kantoor van [Q] opgestelde c.q. ondertekende verklaringen tot stand zijn gekomen: vrijwillig of gedwongen.
6.3.1 De verklaringen van aangever [slachtoffer]
Aangever [slachtoffer] heeft zowel bij de Kantonspolizei te Zürich (Zwitserland) en bij de politie in Nederland als ten overstaan van de rechter-commissaris en ter terechtzitting van 14 april 2008 over de gebeurtenissen op 1 april 2004 verklaringen afgelegd, welke op hoofdlijnen dezelfde inhoud hebben.
De rechtbank geeft hieronder - samengevat - de eerste verklaring van aangever [slachtoffer] weer, zoals hij deze op 13 april 2004 ten overstaan van de Zwitserse politie heeft afgelegd in samenhang met de daaraan gehechte door hemzelf opgestelde, ongedateerde, verklaring.
[slachtoffer] heeft verklaard dat de heer [D], een voormalige collega van de Clariden bank, een boodschap op zijn antwoordapparaat had achtergelaten, waarop hij [D] heeft teruggebeld. [D] deelde hem mede dat hij hem bij een nieuwe Nederlandse klant zou willen introduceren. Zij kwamen overeen dat [slachtoffer] op 1 april 2004 te 11.00 uur de nieuwe cliënt in restaurant [naam restaurant] te Den Haag zou ontmoeten. [slachtoffer] arriveerde op 1 april 2004 omstreeks 10.55 uur bij restaurant [naam restaurant] en zag daar [Q] die tegen hem zei dat de nieuwe cliënt nog moest komen. Zij dronken samen koffie en vervolgens stelde [Q] voor om in zijn kantoor op de nieuwe cliënt te wachten. Na eerst ongeveer een half uur over een nieuwe zaak te hebben gesproken, begon [Q] ineens over het kredietplafond dat aan de heer [B] was verstrekt. Na ongeveer 10 minuten hierover te hebben gediscussieerd, kwamen 3 mannen en een vrouw met een kleine hond, die een boxer neus had, het kantoor binnen. Een negroïde man stond bij de deur en sloot deze met behulp van een sleutel af. De twee andere mannen gingen links en rechts naast [slachtoffer] op de bank zitten. Na ongeveer 10 minuten werd [slachtoffer] verzocht aan het bureau plaats te nemen. Nadat [slachtoffer] was gaan zitten, hield één van die twee mannen hem vast en de andere man schopte hem met een sportschoen met vlakke zool tegen de borst. Daarna werd hij door deze man in zijn nek, gezicht en op het achterhoofd geslagen. Ook riep deze man dat hij eindelijk de waarheid moest zeggen en de uitspraak van [Q] moest bevestigen, want anders zou hij niet meer uit het kantoor komen. Ook werd met een schaar voor zijn gezicht gezwaaid en de man die hem had geslagen wilde met een briefopener op hem insteken, maar werd door [Q] tegengehouden. [Q] legde twee schriftelijke stukken op het bureau die [slachtoffer] moest ondertekenen. Nadat [slachtoffer] zijn handtekening had gezet, werd hij gesommeerd een paspoort of een identiteitskaart te tonen. Zijn identiteitskaart werd vervolgens gekopieerd. Daarna werd hem opnieuw een van te voren opgestelde tekst - met daarop het adres van een andere [naamgenoot slachtoffer] in [plaats], voorgehouden - die hij moest overschrijven en ondertekenen. Na lange tijdspanne, met steeds nieuwe bedreigingen en klappen, verlieten de vechtersbaas, de neger en de dame het kantoor. Kort daarop werd er getelefoneerd en kwam de advocaat van [Q], mr. [A], het kantoor binnen. [A] controleerde de documenten en keurde ze goed. [A] deelde [slachtoffer] mede dat de papieren geen problemen voor [slachtoffer] zouden veroorzaken. Vervolgens verliet de andere man van de knokploeg het kantoor om naar het toilet te gaan en hij liet daarbij de deur open. [slachtoffer] heeft daarop het kantoor overhaast verlaten, op de liftknop gedrukt om de lift naar boven te halen, maar is via de trap naar beneden gerend. Beneden stond de dame nerveus voor de lift te wachten. Vervolgens is hij rennend naar de parkeergarage gegaan en is hij via Breda naar de luchthaven van Brussel gereden. Onder hevige pijnen en in paniek heeft hij daar het vliegtuig naar Zürich genomen. Op 2 april 2004 is hij naar het politiebureau in Zürich gegaan om aangifte te doen. Een agent van politie adviseerde hem voor onderzoek naar het ziekenhuis te gaan. [slachtoffer] heeft verklaard dat hij enorm bang is dat [Q] zijn bedreigingen tegen hem en zijn familie waar maakt en dat hij ook aan de heer dr. [I], advocaat van de Clariden Bank, heeft verteld wat er was gebeurd.
[slachtoffer] heeft de man die hem heeft vastgehouden en in de stoel heeft gedrukt omschreven als een persoon die lijkt op [autocoureur], de formule 1 coureur, circa 190 cm lang, slank en bruin verbrand, leeftijd ongeveer midden 30. De vrouw met de hond heeft [slachtoffer] omschreven als rond de 30, lang blond haar tot de borst, circa 170 tot 175 cm lang en slank postuur. De man die hem heeft geslagen, omschrijft [slachtoffer] als een bodybuilder type, stevig postuur, circa 180 tot 185 cm lang, gemillimeterd haar, ongeveer 40 tot 45 jaar oud. De man die bij de deur stond omschrijft [slachtoffer] als een neger uit Suriname, circa 175 tot 178 cm lang, ongeveer midden 30. Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat allen Engels tegen hem spraken en onderling Nederlands.(70)
6.3.2 De tapgesprekken
In het dossier bevinden zich onder andere de navolgende, uit het onderzoek Madras afkomstige, tapgesprekken.
Deze tapgesprekken zijn in dat onderzoek dan wel in dit dossier toegeschreven aan de hieronder bij naam genoemde personen. De rechtbank zal, voor zover van belang, omtrent de juistheid hiervan later een oordeel geven.
* op 31 maart 2004 te 14.58 uur vindt een gesprek plaats tussen [X] en [Z]. Zij gaan die avond om 18.30 uur wokken in Amsterdam(71). Het door [X] gebelde telefoonnummer [telefoonnummer 1] staat nog steeds op naam van [Z].(72);
* op 31 maart 2004 te 15.04 uur belt [X] naar het telefoonnummer [telefoonnummer 2] in gebruik bij een man met een Surinaams accent.(73);
* op 31 maart 2004 te 19.33 uur belt [X] naar [Q] met de mededeling dat hij er om acht uur is.(74);
* uit de opgenomen telefoongesprekken welke over de telecommunicatielijn [telefoonnummer 3] van [X] kwamen, bleek dat de paallocaties aantonen dat deze gsm zich zowel op de avond van 31 maart 2004 tussen 20.47 uur en 21.34 uur als op 1 april 2004 overdag in de nabijheid van het kantoor van [Q] bevond.(75);
* op 31 maart te 20.48 uur belt [X] naar prepaid nummer [telefoonnummer 4]. Via een openstaande lijn is [verdachte] te horen kennelijk in gesprek via een andere telefoon. [X] zegt: "je hoort hem he. (...) dat ik wel bijgeluiden hoor...heb ik harder gezet. Dit zullen we in de auto opnemen. (...) dan kunnen...gewoon daar boven toe. Dus dit...zo wordt het opgenomen."(76);
* op 31 maart 2004 te 21.21 uur belt [X] met prepaid nummer [telefoonnummer 4]. Op de achtergrond is te horen dat er een telefoon over gaat. [X] zegt vervolgens: "als ik nu opneem kunnen we gewoon praten."(77);
* op 31 maart 2004 te 21.22 uur belt [X] wederom met prepaid nummer [telefoonnummer 4]. Op de achtergrond is te horen dat [X] in gesprek is en het heeft over een microfoon en over 'het open springen'.(78);
* op 31 maart 2004 vanaf 21.34 uur belt [X] wederom naar de onbekende man met het Surinaamse accent. [X] geeft om 21.47 uur aan dat hij bij hem is.(79);
* op 1 april 2004 te 9.06 uur belt [X] met [Z]. [X] zegt dat het toch een half uurtje eerder is.(80);
* op 1 april 2004 te 10.18 uur belt [X] met prepaid nummer [telefoonnummer 4] en vraagt [verdachte] op de achtergrond op de bank te gaan zitten en normaal te gaan praten. Vervolgens vraagt hij aan [verdachte] om ergens anders te gaan zitten(81);
* op 1 april 2004 te 11.04 uur: belt een man naar [X] en zegt: "ik ga nu koffie met hem drinken beneden".(82)
* op 1 april 2004 te 11.11 uur belt [X] wederom naar de prepaid gsm met nummer [telefoonnummer 4] en de verbinding blijft open staan. Het betreft een achtergrondgesprek in de Engelse taal tussen [Q] en [slachtoffer]. [X] is tijdens het gesprek op de achtergrond te horen en zegt: "die zit buiten volgens mij."(83);
* op 1 april 2004 te 11.18 uur belt [X] uit naar prepaid nummer [telefoonnummer 4], de verbinding blijft open staan. Aan het begin van het gesprek wordt gevraagd: "Wat neem je nou op?". Het betreft een gesprek in de Engelse taal tussen [Q] en [slachtoffer].(84);
* op 1 april 2004 te 11.59 uur zegt [verdachte] over de telefoon tegen [X]: "ja, wij komen eraan, wij liepen achter jou."(85);
* op 1 april 2004 te 14.09 uur belt [X] met [verdachte] en hij vraagt haar: "kan jij zo naar buiten toe, die man effe ontvangen? Over een paar minuten is hij hier." Waarop [verdachte] vraagt: "ik sta hier ja, moet ik de auto meenemen en papieren?" [X] antwoordt hierop: "nee, nee gewoon laten staan want hij is met 10 minuten hier, gewoon laten staan, in de auto zitten, de deuren op slot enne uh wachten tot ie komt." Vervolgens vraagt [verdachte]: "en wat moet ik met onze auto, want uh daar moet natuurlijk geld bij."(86);
* op 1 april 2004 te 14.23 uur belt [X] wederom met [verdachte] en zegt: "hij is er over 1 minuut".(87);
* op 1 april 2004 te 14.43 uur belt [X] wederom met [verdachte]. Zij vraagt meteen waar hij is. [X] komt net naar buiten en vraagt waar zij staat. [verdachte] zegt dat zij net naar boven is gegaan om de sleutels te brengen. [X] zegt dat hij buiten staat, met de trap is gegaan en alles bij zich heeft.(88);
* op 1 april 2004 te 14.49 en 14.50 uur probeert [X] tevergeefs [Z] te bellen.(89). Direct daarna, om 14.51 uur, belt [X] tevergeefs de Surinaamse man.(90);
* op 1 april 2004 te 15.13 uur belt [X] met de Surinaamse man en zegt: "die meeting duurde wat langer. (...) m'n excuses, je weet hoe die mensen lang kunnen praten af en toe." Daarop zegt de Surinaamse man: "ja maakt niet uit, maar het was wel effe nodig toch dus uhh."(91);
* op 1 april 2004 te 15.14 uur belt [X] met [Z] en biedt hem zijn excuses aan voor het lang duren van de ontmoeting. [Z] zegt dat het alleen rot was dat hij daar beneden stond, maar wel een beetje door de straten heen kon wandelen.(92);
* Op 1 april 2004 te 15.55 belt [X] met [Q], omdat hij iets bij [Q] heeft laten staan en dat komt ophalen. Om 16.08 uur belt [Q] [X] met de vraag of hij er bijna is.(93)
6.3.3 De beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van aangever [slachtoffer]
6.3.3.1 De geloofwaardigheid van de persoon [slachtoffer]
De rechtbank merkt op dat ook de raadsman de verklaring van [slachtoffer] op tal van punten kennelijk wel betrouwbaar acht. Ook de raadsman gaat er immers vanuit dat [slachtoffer] - om slechts enkele voorbeelden te noemen - naar waarheid heeft verklaard over het feit dat hij op 1 april 2004 een bespreking heeft gehad met [Q] in diens kantoor, dat hij toen en daar een verklaring heeft geschreven c.q. heeft ondertekend en dat hij toen en daar mr. [A] heeft ontmoet.
6.3.3.2 De geloofwaardigheid van de verklaringen van [slachtoffer] mede gelet op de verklaringen van de andere getuigen
De totstandkoming van de ontmoeting op 1 april 2004
De raadsman heeft er - kort samengevat - op gewezen dat [D] de verklaring van [slachtoffer] over het tot stand komen van de ontmoeting op 1 april 2004 in restaurant [naam restaurant], heeft betwist(94).
Uit de inhoud van het dossier komt naar voren dat op 17 februari 2004 in Zwitserland een ontmoeting heeft plaatsgevonden tussen [Q], mr. [A] en [D]. In het gespreksverslag van deze ontmoeting, opgemaakt door [D], staat dat [slachtoffer] de account manager was bij de Clariden Bank die verantwoordelijk was voor "the mess", dat [Q] tevergeefs heeft geprobeerd [slachtoffer] op zijn mobiele telefoon te bellen, dat [D] dat tijdens de ontmoeting ook heeft geprobeerd en dat hij [slachtoffer] op 18 februari 2004 heeft gesproken en hem heeft gevraagd [Q] te bellen voor de introductie van een nieuwe cliënt, hetgeen [slachtoffer] beloofde te zullen doen in week 9 van 2004(95).
Gezien de verklaringen van [D] dat hij op verzoek van [Q] de heer [slachtoffer] heeft gebeld met de mededeling dat [Q] hem wilde spreken over een nieuwe cliënt(96) en vorenstaand gespreksverslag, acht de rechtbank de verklaring van [slachtoffer], inhoudende dat hij niet wist dat hij op 1 april 2004 in restaurant [naam restaurant] [Q] zou ontmoeten, niet geloofwaardig.
De verklaring van [Q] dat hij [D] niet heeft gevraagd te bemiddelen bij een afspraak met [slachtoffer], maar dat het initiatief juist van [slachtoffer] kwam(97), acht de rechtbank echter evenmin geloofwaardig.
Immers, voormelde aantekeningen in het gespreksverslag van [D] van 17 februari 2004, volgen direct op de aantekening dat [Q] juridische stappen tegen de Clariden Bank wenst te ondernemen(98). Daarvoor, in januari en februari 2003, was reeds veelvuldig (email)contact geweest tussen mr. [A] en [slachtoffer] over het zakelijk geschil(99). In augustus 2003 hebben [Q], mr. [A], [slachtoffer] en vertegenwoordigers van de Clariden Bank hierover een bespreking gehad(100), welke niet het door [Q] gewenste resultaat heeft opgeleverd. Vanaf dat moment zat de zaak, zoals mr. [A] heeft verklaard, muurvast(101).
Vervolgens heeft [D] op 18 februari 2004 (adres)gegevens van een andere [naamgenoot slachtoffer] per email naar [Q] en (cc) naar mr. [A] gestuurd(102), terwijl [Q] zelf alle telefoonnummers van [slachtoffer] in zijn notitie(- of adres)boek had staan(103) waarop [slachtoffer] bereikbaar was(104). De telefoonnummers en emailadressen van [slachtoffer] zijn sinds augustus 2003 niet veranderd(105), zodat [Q] in staat moet zijn geweest om zelf contact met [slachtoffer] op te nemen.
Voormelde omstandigheden alsmede de verklaring van [D] dat hij op verzoek van [Q] de heer [slachtoffer] heeft gebeld met de mededeling dat [Q] hem wilde spreken over een nieuwe cliënt(106), de consistente verklaringen van [slachtoffer] dat hij in restaurant [naam restaurant] een nieuwe Nederlandse cliënt zou gaan ontmoeten(107) en het feit dat uit het tapgesprek tussen [Q] en [slachtoffer] d.d. 1 april 2004 te 11.18 uur blijkt dat [Q] meermalen tegen [slachtoffer] heeft gezegd dat hij iemand kende die geïnteresseerd was in de financiële dienstverlening van [slachtoffer](108), zijn voor de rechtbank in onderlinge samenhang bezien redengevend om als vaststaand aan te nemen dat [Q] het initiatief heeft genomen voor de ontmoeting op 1 april 2004 met [slachtoffer], daarvoor [D] heeft ingeschakeld en aldus [slachtoffer] onder het valse voorwendsel dat hij aan een nieuwe cliënt zou worden voorgesteld naar restaurant [naam restaurant] heeft gelokt.
De vaststelling dat [slachtoffer] naar restaurant [naam restaurant] is gelokt, betekent evenwel nog niet dat daarmee vaststaat dat [slachtoffer] vervolgens in het daarboven gelegen kantoor van [Q] door toepassing van geweld en bedreiging met geweld is gedwongen de bewuste verklaringen op te stellen c.q. te ondertekenen. De rechtbank zal omtrent dit laatste hieronder nader overwegen.
De aanwezigheid van politie op het Lange Voorhout
De verklaring van [slachtoffer] over de aanwezigheid van politie op het Lange Voorhout op 1 april 2004 stemt, zoals door de raadsman is aangevoerd, niet overeen met de verklaring van mr. [A] daarover(109).
Mr. [A] heeft verklaard dat er op het Lange Voorhout vanwege de aanslag op Van Aartsen een grote politiemassa aanwezig was: "(...) Ik ben samen met [slachtoffer] weggegaan of daarvoor, of daarna, dat weet ik niet meer. (...) Het was heel druk, er was veel politie, het hele Lange Voorhout stond vol met politie. (...) men was bezig met controles"(110). "Dat hele stuk Den Haag zat muurvast. Er stond verkeer vast. Ik weet niet meer of het ook was afgezet, het was in ieder geval een chaos"(111). "Op de Lange Voorhout is vanwege de Amerikaanse ambassade altijd al veel politie aanwezig, nu was er veel en veel meer aanwezig. Er waren overal groepen agenten. Als je uit het kantoor van [Q] kwam dan liep je er min of meer midden in"(112).
De recherche heeft onderzocht wat er nog kon worden vastgesteld over de situatie op het Lange Voorhout op 1 april 2004. In het dossier bevinden zich (lucht)foto's van de situatie op het Lange Voorhout op 1 april 2004(113) en meldkamergegevens(114) over de inzet van de verschillende politie eenheden voor die aanrijding van Van Aartsen.
De aanrijding van Van Aartsen vond plaats op 1 april 2004 omstreeks 12.10 uur(115). Daarop werd een plaats delict (hierna: PD) afgezet en onderzoek verricht. Rond 14.00 uur werden de laatste getuigen ter plaatse gehoord, anderen werden overgebracht naar het politiebureau. De PD werd, zo concludeert de recherche, waarschijnlijk bewaakt door één paraat peloton van maximaal negen personen(116). Op de overzichtsfoto's van de PD die middag zijn maar weinig agenten te zien. Op luchtfoto's(117) en een plattegrond(118) is te zien dat de PD (vlak voor Hotel Des Indes) en het kantoor van [Q] zich op enige afstand van elkaar bevinden, en dat zich daartussen bomen, rijdend verkeer (bijvoorbeeld de witte vrachtauto die wel op de foto staat op pagina 237 maar niet op pagina 238), geparkeerde auto's en een terras bevinden.
Deze luchtfoto's zijn genomen op 1 april 2004 omstreeks 14.41 uur(119). Dat is twee minuten voor het tapgesprek tussen [X] en [verdachte] over het terugbrengen van de sleutels, en het verlaten van het pand. Vlak vóór dat gesprek, dus rond het tijdstip waarop de luchtfoto's zijn gemaakt, heeft [slachtoffer] het kantoor verlaten. [A] is, blijkens de getapte telefoongesprekken, kort na 14.23 uur (gesprek dat de man er over een minuut is) aangekomen, en eveneens kort na 14.41 uur vertrokken. [A] heeft ter terechtzitting van 16 april 2008 (na een eerder anders luidende verklaring(120)) verklaard dat hij rond 14.00 uur bij het kantoor van [Q] aankwam en daar maar kort is gebleven(121). [Q] heeft verklaard dat [A] tussen 14.00 en 15.00 uur kwam(122).
Als de verklaring van mr. [A] wordt vergeleken met de luchtfoto's van 14.41uur, dan wordt zijn verklaring over de aanwezigheid van veel politie niet ondersteund door de luchtfoto's. Aan de kant van het Lange Voorhout waar het kantoor van [Q] staat, is geen agent te zien, laat staan groepen agenten waar men midden in loopt als men het kantoor uit komt. Het verkeer staat niet vast, maar rijdt gewoon (de rijen auto's zijn geparkeerd). Aan de kant van Hotel Des Indes staan wel enkele politieauto's (vooral op de stoep) en enkele agenten, maar van grootschalige verkeerscontroles is geen sprake.
Uit de verklaring van [slachtoffer](123) kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid, dat hij langs de gevel van restaurant [naam restaurant] is gelopen, het zebrapad (over het Korte Voorhout) overstak, een kort stuk naar links liep, toen rechts de (Lange Hout)straat in liep en uitkwam bij de overdekte parkeergarage (onder Het Plein), waar zijn auto stond.
Voornoemde route is te reconstrueren op de kaart en de luchtfoto's in het dossier. Op de luchtfoto's is te zien dat omstreeks 14.41 uur op die route (voor zover vastgelegd) geen agent te zien is. Overigens, ook al zou mr. [A] later zijn vertrokken uit het kantoor van [Q], dan verandert dit naar het oordeel van de rechtbank niets aan de conclusie dat er geen groepen agenten waren. Het is niet aannemelijk dat de politie enkele uren na het incident, toen de getuigen al waren afgevoerd naar het bureau en de PD reeds was afgezet, nog groepen agenten de omgeving in heeft gestuurd. Dit blijkt evenmin uit het meldkamer overzicht.
Tevens is te zien dat wie bij het verlaten van het kantoor van [Q] vluchtig naar links keek, zoals [slachtoffer] zegt te hebben gedaan, bepaald geen politie gezien hoeft te hebben, gelet op de afstand en hetgeen zich tussen het kantoor en de aanwezige politie bevond. De anders luidende stelling van de raadsman mist derhalve feitelijke grondslag.
Het geweld dat door "[autocoureur]" en "Kojak" op [slachtoffer] is uitgeoefend
De raadsman heeft betoogd dat [slachtoffer] wisselend heeft verklaard over het (vermeende) geweld dat op hem zou zijn toegepast(124).
De rechtbank overweegt als volgt.
[slachtoffer] maakt in het door hemzelf opgestelde schriftelijke stuk, dat is gevoegd bij de aangifte van 13 april 2004, reeds melding van het trappen op de borst, klappen in de nek, gezicht en achterhoofd alsmede van de bedreiging met een schaar en een briefopener(125). Als hij later in die verklaring stelt dat iemand hem met een sportschoen, met vlakke zool, tegen de borst trapte(126), kan hieruit naar het oordeel van de rechtbank niet worden geconcludeerd dat [slachtoffer] bedoelt dat hij éénmaal tegen de borst werd getrapt. Tekstueel is daarvoor geen enkele aanwijzing en uit een eerdere passage blijkt zelfs dat hij dat niet heeft bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank is dit evenmin tegenstrijdig met zijn latere verklaring dat hij meerdere keren op een Kung-Fu achtige manier met beide voeten tegen de borst werd getrapt(127). De Kung-Fu achtige manier van trappen betreft naar het oordeel van de rechtbank geen nieuw gegeven, maar zegt alleen iets over de wijze waarop hij werd getrapt.
De medische bevindingen
De rechtbank heeft kennis genomen van de door de getuige-deskundigen Oude Grotebevelsborg, werkzaam bij het NFI, en Eikelenboom-Schieveld, werkzaam bij IFS, uitgebrachte rapporten, omtrent het letsel dat aangever [slachtoffer] stelt te hebben opgelopen, alsmede van de daarop door hen ter terechtzitting gegeven toelichtingen en op vragen gegeven antwoorden.
Deskundige Oude Grotebevelsborg komt in haar rapport d.d. 26 juli 2007 tot de conclusie dat het in de medische verklaring (van dr. [C] d.d. 2 september 2004) geconstateerde letsel qua mechanisme en lokalisatie past bij de door de heer [slachtoffer] beschreven mishandeling(128). Echter, eerst nadat deskundige Eikelenboom-Schieveld op 9 augustus 2007 haar rapport had uitgebracht, schrijft deskundige Oude Grotebevelsborg in haar rapport d.d. 1 november 2007 dat dr. [F] en drs. Eikelenboom-Schieveld in hun rapportages terecht stellen dat bij de heer [slachtoffer] geen objectiveerbaar letsel is geconstateerd(129).
De rechtbank spreekt haar bezorgdheid erover uit dat deskundige Oude Grotebevelsborg niet direct in haar eerste rapport heeft vermeld dat geen objectiveerbaar letsel bij de heer [slachtoffer] is geconstateerd. Hierdoor zou de rechtbank, indien een tegengeluid zou hebben ontbroken, op het verkeerde been kunnen zijn gezet. De rechtbank moet te allen tijde kunnen vertrouwen op de zorgvuldigheid van de van het NFI afkomstige rapporten. Ook dienen deskundigen van het NFI de rechtbank ervoor te behoeden mogelijk onjuiste conclusies te verbinden aan hun rapport.
De rechtbank oordeelt ook kritisch over de rapporten van de deskundige Eijkelenboom-Schieveld. Zij baseert haar bevindingen en conclusies deels op onjuiste aannames en zij oordeelt op een aantal punten over omstandigheden die buiten het gebied van haar deskundigheid vallen.
Deskundige Eijkelenboom-Schieveld schrijft bijvoorbeeld in haar rapport d.d. 9 augustus 2007: " Ten eerste is het opmerkelijk dat de mishandeling plaats vindt op 1 april en [slachtoffer] pas op 3 april aangifte doet. De verklaring dat hij er lichamelijk, psychisch en fysiek niet toe in staat zou zijn geweest, is niet erg geloofwaardig. Gevraagd naar de psychische toestand van [slachtoffer] verklaart dr. [C] dat hij tijdens haar onderzoek op 2 april 2004 "open en coöperatief" was. Dit klinkt niet als iemand die onder hevige pijnen en in paniek met de auto naar Brussel rijdt etc(130)."
Aangever [slachtoffer] heeft weliswaar op 3 april 2004 aangifte gedaan, maar hij heeft verklaard dat hij op 2 april 2004 in Zürich naar het politiebureau is gegaan om aangifte te doen, maar hem werd geadviseerd eerst naar het ziekenhuis te gaan voor onderzoek(131). Ter terechtzitting heeft deze deskundige, geconfronteerd met voornoemde omstandigheid, verklaard dat de datum van aangifte inderdaad niet relevant is(132). Voorts vermag de rechtbank niet in te zien op grond waarvan deze deskundige meent te kunnen concluderen dat het feit dat [slachtoffer] tijdens het medisch onderzoek open en coöperatief was een contra-indicatie is voor pijn en paniek. Ook ter terechtzitting heeft zij deze conclusie niet kunnen onderbouwen. Bovendien is zij geen gedragsdeskundige en begeeft zij zich met dergelijke uitlatingen naar het oordeel van de rechtbank op een terrein dat het hare niet is.
Deskundige Eijkelenboom-Schieveld vervolgt haar rapport met de stelling: "Ten derde beschrijft [slachtoffer] hoe hij wordt vastgehouden en in de stoel wordt gedrukt terwijl hij trappen en klappen krijgt toegediend. Er zal door degene die hem onder controle houdt kracht moeten zijn gebruikt, want een normale reactie is dat iemand zich probeert los te rukken en de trappen en slagen op zijn minst probeert af te weren. Toch maakt [slachtoffer] geen melding van kwetsuren aan de armen of polsen. Het is namelijk te verwachten dat zich op de plekken waar hij is vastgehouden zogenaamde "grip marks" bevinden, min of meer ronde blauwe plekken ten gevolge van de lokaal uitgevoerde druk. Evenmin zijn er blauwe plekken ontstaan ten gevolge van het afweren van slagen. Het ontbreken van dit soort letsel verleent geen steun aan het scenario zoals door [slachtoffer] opgevoerd.(133)".
Ook deze stelling acht de rechtbank een ongefundeerde aanname van deze deskundige. Immers, [slachtoffer] heeft nimmer verklaard dat hij zich op enigerlei wijze tegen de geweldplegers heeft geweerd.
Tevens stelt deskundige Eijkelenboom-Schieveld in haar rapport:"Het cabine personeel van Swiss Air, dat wordt getraind in het opmerken van verwondingen in verband met risico's tijdens de vlucht, hebben niets van verwondingen bij [slachtoffer] geconstateerd. Ook dit ondersteunt de verklaringen van [slachtoffer] niet.(134)".
Uit de omstandigheid dat niemand van het cabinepersoneel zich [slachtoffer] herinnerde(135), kan weliswaar worden afgeleid dat [slachtoffer] waarschijnlijk geen duidelijk zichtbare verwondingen in het gezicht had, maar dit sluit naar het oordeel van de rechtbank nog niet uit dat [slachtoffer] in het kantoor van [Q] tegen het lichaam is getrapt en tegen het hoofd en lichaam is geslagen en als gevolg daarvan pijn heeft ondervonden.
Voorts heeft deskundige Eijkelenboom-Schieveld zich in haar rapport tevens meerdere malen uitgelaten over de mate waarin [slachtoffer] consistent heeft verklaard. Niet valt in te zien dat en in hoeverre dit betrekking heeft op een binnen haar deskundigheid als arts vallend terrein.
Ter terechtzitting bleken beide deskundigen het (uiteindelijk) erover eens te zijn dat bij [slachtoffer] geen sprake is geweest van objectiveerbaar letsel, maar dat dit niet betekent dat hij niet kan zijn mishandeld(136). De rechtbank zal het rapport van deskundige Oude Grotebevelsborg niet bezigen tot bewijs, omdat geen objectiveerbaar letsel is geconstateerd. Het rapport van deskundige Eijkelenboom-Schieveld weerlegt echter niet de verklaring van [slachtoffer] dat hij is mishandeld.
6.3.3.3 Overige gestelde inconsistenties en onjuistheden in de verklaringen van [slachtoffer]
De raadsman heeft - kort samengevat - voorts op de navolgende inconsistenties in de verklaringen van aangever [slachtoffer] gewezen:
* [slachtoffer] heeft wisselend verklaard over het moment waarop [Q] bij restaurant [naam restaurant] arriveerde(137);
* [slachtoffer] heeft wisselend verklaard over de binnenkomst van de vier personen op enig moment in het kantoor van [Q](138);
* [slachtoffer] heeft wisselend verklaard over het, al dan niet door toepassing van geweld, moeten plaatsnemen aan het bureau in het kantoor van [Q](139);
* [slachtoffer] heeft wisselend verklaard over het moment dat mr. [A] het kantoor van [Q] binnenkwam alsmede over wie in het kantoor aanwezig waren toen mr. [A] arriveerde(140);
* [slachtoffer] heeft wisselend verklaard over de datum waarop hij de Clariden Bank heeft ingelicht omtrent hetgeen hem was overkomen(141).
Deze door de raadsman gestelde inconsistenties dan wel onjuistheden behoeven naar het oordeel van de rechtbank geen bespreking. De rechtbank overweegt hiertoe dat dit inconsistenties dan wel onjuistheden van ondergeschikte aard betreffen die niet zien op aspecten van de verklaringen van [slachtoffer] die dragend zijn voor het bewijs.
Voorts heeft de rechtbank bij dit oordeel de omstandigheid betrokken dat aangever [slachtoffer] in totaal zeven maal heeft verklaard over het gebeurde op 1 april 2004 en dat de verklaringen van aangever [slachtoffer] als geheel moeten worden bezien en niet gereduceerd dienen te worden tot losse elementen welke tot in het kleinste detail vergeleken moeten en kunnen worden. Daarnaast geldt dat het inherent is aan het afleggen van meerdere verklaringen dat er verschillen in die verklaringen zitten en dat in sommige verklaringen bepaalde elementen niet of nauwelijks aan de orde komen. Daarnaast geldt ook voor deze (niet wezenlijke geachte) inconsistenties dat deze goed kunnen voortvloeien uit het verstrijken van de tijd, dan wel op vergissingen berusten, aangezien de eerste verklaring van [slachtoffer] dateert van 13 april 2004 en zijn laatste verklaring eerst van vier jaar later, te weten ter terechtzitting van 14 april 2008.
Gelet op al hetgeen hierboven is overwogen in de paragrafen 6.3.3.1 tot en met 6.3.3.3, is de rechtbank - anders dan de verdediging - van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] dan ook in overwegende mate consistent en betrouwbaar zijn, mede nu deze - zoals hierna wordt overwogen - worden ondersteund door aanvullend bewijsmateriaal.
6.3.4 De tapgesprekken en de verklaringen van aangever [slachtoffer]
Uit de tapgesprekken en de verklaringen van aangever [slachtoffer] kan naar het oordeel van de rechtbank worden gereconstrueerd hoe de ontmoeting tussen [Q] en aangever [slachtoffer] op 1 april 2004, zowel bij restaurant [naam restaurant] als in het kantoor van [Q] te Den Haag, is verlopen.
Aangever [slachtoffer] heeft verklaard dat hij op 1 april 2004 om ongeveer 10.55 uur in restaurant [naam restaurant] te Den Haag arriveerde, dat hij [Q] daar trof die zei dat zij maar een kopje koffie moesten drinken in afwachting van de komst van de nieuwe cliënt en dat zij vervolgens - op initiatief van [Q] - na ongeveer een kwartier naar het kantoor van [Q] zijn gegaan om aldaar op de nieuwe cliënt te wachten(142).
Deze verklaring van [slachtoffer] wordt naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door het hiervoor reeds aangehaalde tapgesprek van 1 april 2004 te 11.04 uur, in welk gesprek een man naar [X] belt en zegt: "ik ga nu koffie met hem drinken beneden."(143).
Het tapgesprek van 1 april 2004 te 11.04 vond plaats tussen dezelfde mobiele telefoonnummers als het gesprek tussen [X] en [Q] later die middag om 15.55 uur, over het ophalen van iets dat [X] is vergeten(144). Dit gesprek wordt om 16.08 uur vervolgd via de kantoortelefoon van [Q](145). Ten slotte heeft een verbalisant - die beiden meerdere malen heeft verhoord(146) - de stemmen van [Q] en [X] herkend in het gesprek van 1 april 2004 te 11.04 uur(147). Gelet op deze omstandigheden kan naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate worden vastgesteld dat [Q] degene is die op 1 april 2004 te 11.04 uur [X] heeft gebeld en tegen hem heeft gezegd: "ik ga nu koffie met hem drinken".
Verder vindt de verklaring van [slachtoffer] steun in het tapgesprek van 1 april 2004 te 11.18 uur, waarvan niet in geschil is dat dit gesprek heeft plaatsgevonden tussen [Q] en [slachtoffer]. Aan het begin van dit gesprek, dat inderdaad ongeveer een kwartier later heeft plaatsgevonden, zoals door [slachtoffer] is verklaard, is gestommel te horen en verontschuldigt [Q] zich tegenover [slachtoffer] voor de rommel en nodigt hem uit te gaan zitten. Dit wijst erop dat [Q] en [slachtoffer] net het kantoor binnen zijn gekomen(148).
In de tapgesprekken van de avond ervoor, op 31 maart 2004 te 20.48, 21.21 en 21.22 uur, zegt [X]: "je hoort hem he. (...) dat ik wel bijgeluiden hoor...heb ik harder gezet. Dit zullen we in de auto opnemen. (...) dan kunnen...gewoon daar boven toe. Dus dit...zo wordt het opgenomen."(149). "Als ik nu opneem kunnen we gewoon praten."(150). Ook heeft [X] het over een microfoon en over 'het open springen'(151). Op 1 april 2004 te 10.18 uur belt [X] met prepaid nummer [telefoonnummer 4] en vraagt aan een (nog) onbekende vrouw op de achtergrond op de bank te gaan zitten en normaal te gaan praten. Vervolgens vraagt hij aan deze onbekende vrouw om ergens anders te gaan zitten.(152). Ten slotte wordt aan het begin van het gesprek van 1 april 2004 te 11.18 uur gevraagd: "wat neem je nou op?"(153).
Deze tapgesprekken zijn voor de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien, voldoende redengevend om vast te stellen dat het tapgesprek op 1 april 2004 te 11.18 uur door [X] is opgenomen.
[X] heeft bij de politie over het voornoemde tapgesprek op 1 april 2004 te 10.18 uur, op de vraag van de verbalisant wie de vrouw is die te horen is in dit gesprek, verklaard: "dat is zo te horen [voornaam verdachte]"(154). In een proces-verbaal van bevindingen is gerelateerd dat middels stemherkenning is vastgesteld dat het hier de stem van [voornaam verdachte] [verdachte] betreft(155). Op 1 april 2004 te 14.09 uur belt [X] naar het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 5] waarbij de telefoon als volgt wordt opgenomen: "met [verkorte voornaam]"(156). Vervolgens belt [X] op voornoemde datum om 14.23 uur opnieuw naar het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 5] en zegt: "Hij komt er aan [verkorte voornaam]"(157).
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit voornoemde tapgesprekken worden geconcludeerd dat [verdachte] de gebruikster is van het mobiele telefoonnummer [telefoonnummer 5] en dat zij de vrouw is die door [X] wordt gebeld. Deze conclusie vindt steun in het feit dat [Q] in zijn agenda bij de datum 1 april 2004 de naam [voornaam verdachte], de voornaam van [verdachte], met daaronder zowel dit mobiele telefoonnummer als dat van [X](158) heeft genoteerd. Overigens is door de verdediging op geen enkel moment betwist dat [verdachte] gebruik heeft gemaakt van genoemd mobiel telefoonnummer en te horen is in voormelde tapgesprekken.
De inhoud van voormelde tapgesprekken van 31 maart 2004, de inhoud van de tapgesprekken van 1 april 2004 te 10.18, 11.04 (waarvan de rechtbank heeft vastgesteld dat daarin [Q] is te horen), 11.11 en 11.18 uur, zijn voor de rechtbank, in onderlinge samenhang bezien, redengevend om te komen tot de vaststelling dat [X] en [verdachte] de prepaidtelefoon zo hadden ingesteld dat deze automatisch opnam als deze werd gebeld, zodat [X] kon meeluisteren met het gesprek tussen [Q] en [slachtoffer].
De rechtbank kent hierbij in bewijsrechtelijke zin betekenis toe aan de omstandigheid dat [verdachte] - evenmin trouwens [X] - hoewel daartoe uitdrukkelijk door de rechtbank uitgenodigd, ter terechtzitting geen verklaring heeft gegeven die deze redengevendheid mogelijk zou ontzenuwen.
Tevens stelt de rechtbank - gelet op het tapgesprek van 1 april 2004 te 11.11 uur waarin [X] zegt: "die zit buiten volgens mij"(159) - vast dat [X] zich op 1 april 2004 op voormelde tijdstippen met in ieder geval één andere persoon in een auto in de nabijheid van het kantoor van [Q] bevond(160).
Ook [slachtoffer] heeft het opgenomen tapgesprek van 1 april 2004 te 11.18 uur, tussen hem en [Q], herkend en hierover verklaard dat zij spraken over het nieuwe bedrijf van [slachtoffer], maar dat [Q] van onderwerp wisselde en terug kwam op het geschil. Ook heeft [slachtoffer] verklaard dat vlak na het einde van de opname vier andere mensen het kantoor binnen kwamen(161).
Dit laatste vindt steun in de vaststelling dat [X] via een telefoonverbinding heeft meegeluisterd met het gesprek tussen [Q] en [slachtoffer]. Immers, [X], [verdachte] en in ieder geval één andere persoon komen aan het einde van de opname van het gesprek van 1 april 2004 te 11.18 uur, welk gesprek ongeveer 41 minuten duurde(162), in beweging, zo blijkt uit het tapgesprek van 1 april 2004 te 11.59 uur, waarin [verdachte] over de telefoon tegen [X] zegt: "ja, wij komen eraan, wij liepen achter jou"(163).
Voorts komt de verklaring van [slachtoffer] dat de vrouw, de onbekende Surinaamse man en de geweldpleger enige tijd na het tekenen van de stukken het kantoor van [Q] verlieten, dat daarna advocaat mr. [A] kwam om de stukken te controleren en dat [X] aanwezig bleef tot en met de komst van mr. [A](164), overeen met onderstaande tapgesprekken tussen [X] en [verdachte]:
* op 1 april 2004 te 14.09 uur belt [X] met [verdachte] en hij vraagt haar: "kan jij zo naar buiten toe, die man effe ontvangen? Over een paar minuten is hij hier." Waarop [verdachte] vraagt: "ik sta hier ja, moet ik de auto meenemen en papieren?" [X] antwoordt hierop: "nee, nee gewoon laten staan want hij is met 10 minuten hier, gewoon laten staan, in de auto zitten, de deuren op slot enne uh wachten tot ie komt." Vervolgens vraagt [verdachte]: "en wat moet ik met onze auto, want uh daar moet natuurlijk geld bij."(165);
* op 1 april 2004 te 14.23 uur belt [X] wederom met [verdachte] en zegt: "hij is er over 1 minuut".(166).
De officier van justitie mr. Ferdinandusse heeft ter terechtzitting betoogd dat hij bij het afspelen van het gesprek van 1 april 2004 te 14.09 uur hoort dat door [X] wordt gezegd dat 'hij maar 10 minuten hier is', terwijl is geverbaliseerd dat wordt gezegd dat hij met 10 minuten hier is.
De rechtbank heeft bij het ter terechtzitting beluisteren van de het telefoongesprek van 1 april 2004 te 14.09 uur niet kunnen vaststellen of het woord 'maar' of 'met' is gebruikt.
Uit deze tapgesprekken en de verklaring van [slachtoffer] kan naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval worden geconcludeerd dat [verdachte], op verzoek van [X], gedurende enige tijd beneden in de auto moet wachten en een man, zijnde mr. [A], moet ontvangen en dat [X] op dat moment niet bij [verdachte] is. Dat het mr. [A] is op wie [verdachte] moet wachten, kan worden afgeleid uit het feit dat mr. [A] ter terechtzitting van 16 april 2008 heeft verklaard dat hij rond 14.00 uur bij het kantoor van [Q] aankwam(167), dat ook [Q] heeft verklaard dat [A] tussen 14.00 en 15.00 uur is aangekomen en dat blijkens bovenstaand tapgesprek van 1 april 2004 te 14.23 uur de man een minuut na 14.23 uur bij het kantoor van [Q] zal arriveren.
Door [slachtoffer] is voorts verklaard dat hij, nadat [X] naar het toilet was gegaan en de deur openliet, via de trap naar beneden is gerend alwaar de dame nerveus voor de lift stond te wachten(168). Deze verklaring past bij het tapgesprek van 1 april 2004 te 14.43 uur, waarin [X] belt met [verdachte]. Zij vraagt meteen waar hij is. [X] komt net naar buiten en vraagt waar zij staat. [verdachte] zegt dat zij net naar boven is gegaan om de sleutels te brengen. [X] zegt dat hij buiten staat, met de trap is gegaan en alles bij zich heeft(169). Uit dit gesprek kan naar het oordeel van de rechtbank worden afgeleid dat [X] en [verdachte] elkaar zijn misgelopen, omdat [X] na het vertrek van [slachtoffer] de trap heeft genomen, terwijl [verdachte] tegelijkertijd met de lift de sleutels van het kantoor, die zij nodig had om mr. [A] binnen te laten, bij [Q] in het kantoor ging terug brengen.
6.3.5 De door [slachtoffer] opgegeven signalementen
[slachtoffer] heeft de personen die op 1 april 2004 in het kantoor van [Q] aanwezig waren omschreven als:
* een man die lijkt op [autocoureur], de formule 1 coureur, circa 190 cm lang, slank en bruin verbrand, leeftijd ongeveer midden 30;
* een vrouw van rond de 30, lang blond haar tot de borst, circa 170 tot 175 cm lang en slank postuur, die een kleine hond met een boxer neus bij zich had;
* een man, bodybuilder type, stevig postuur, circa 180 tot 185 cm lang, gemillimeterd haar, ongeveer 40 tot 45 jaar oud;
* een man, die bij de deur stond, als een neger uit Suriname, circa 175 tot 178 cm lang, ongeveer midden 30(170).
De zich in het dossier bevindende foto's van [X](171) komen overeen met de omschrijving die [slachtoffer] geeft van de persoon die op [autocoureur] lijkt.
De vrouw die [slachtoffer] heeft omschreven komt, blijkens haar foto(172) in het dossier, overeen met het uiterlijk van [verdachte]. Daarbij heeft [verdachte] verklaard dat zij inderdaad aan het door [slachtoffer] opgegeven signalement voldoet(173) en dat zij een soort kleine boxer hond heeft(174).
Aangezien de omschrijvingen die [slachtoffer] heeft gegeven zeer specifiek zijn en opvallende gelijkenissen vertonen met de personen van [X] en [verdachte], acht de rechtbank het niet aannemelijk dat hij deze signalementen heeft verzonnen.
De zeer specifieke signalementen die [slachtoffer] heeft gegeven kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet enkel berusten op een toevallige ontmoeting tussen [slachtoffer] met [X] en [verdachte] in restaurant [naam restaurant] en/of omgeving. Daargelaten dat dit geen verklaring oplevert voor de andere twee gesignaleerde personen, zijn [X] en [verdachte] - zoals hiervoor reeds is overwogen - deelnemers aan voormelde tapgesprekken op 1 april 2004, welke tapgesprekken passen bij de verklaringen van [slachtoffer]. Daarbij komt nog dat [X], blijkens de tapgesprekken, op 1 april 2004 telefonisch contact heeft gehad met een onbekend gebleven man met een Surinaams accent en door [slachtoffer] ook is verklaard over een neger uit Suriname die in het kantoor van [Q] aanwezig was.
Bovendien heeft [Q] in zijn agenda bij de datum 1 april 2004 de naam [voornaam verdachte], de voornaam van [verdachte], met daaronder zowel haar mobiele telefoonnummer als dat van [X](175) genoteerd. Mede in aanmerking nemend dat [Q] [X] en [verdachte] al sinds 2002 kende(176), kan hieruit worden opgemaakt dat [Q] op 1 april 2004 een afspraak had met [X] en [verdachte].
6.3.6 De door [slachtoffer] handgeschreven en ondertekende verklaringen
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting komt - zoals hiervoor reeds is overwogen - naar voren dat [Q] en mr. [A] sinds 2001 met [slachtoffer] in onderhandeling waren over het zakelijk geschil en de verklaringen die [slachtoffer] daarover zou afleggen(177). In januari en februari 2003 is er veelvuldig (email)contact geweest tussen mr. [A] en [slachtoffer] over het zakelijk geschil. Daaruit kan worden afgeleid dat [slachtoffer] heeft gesuggereerd verklaringen te zullen afleggen en dat hij zich daarover heeft laten bijstaan door een advocaat178. In augustus 2003 hebben [Q], mr. [A], [slachtoffer] en vertegenwoordigers van de Clariden Bank een bespreking gehad over dit geschil(179). Dit leidde niet tot de door [Q] gewenste uitkomst. Integendeel, de zaak zat vanaf dat moment muurvast, zoals mr. [A] heeft verklaard(180). Vervolgens heeft op 17 februari 2004 in Zwitserland een ontmoeting plaatsgevonden tussen [Q], mr. [A] en [D]. In het gespreksverslag van deze ontmoeting, opgemaakt door de heer [D], staat onder andere dat hij [slachtoffer] op 18 februari 2004 heeft gesproken en hem heeft gevraagd [Q] te bellen voor de introductie van een nieuwe cliënt, hetgeen [slachtoffer] beloofde te zullen doen in week 9 van 2004(181). Deze aantekening in het gespreksverslag van de heer [D] volgt direct op de aantekening dat [Q] juridische stappen tegen de Clariden Bank wenst te ondernemen(182).
Niet in geschil is dat [slachtoffer] in ieder geval tot 1 april 2004 heeft geweigerd een verklaring af te leggen. Mr. [A] heeft hierover verklaard: "In augustus 2003 hebben wij [slachtoffer] er weer op gewezen dat hij die verklaring zou afleggen en voor zover ik mij kan herinneren kwam er weer een verhaal dat hij met zijn advocaat moest overleggen, hij is een meester in het tijdrekken. Ik weet niet of ik tussen augustus 2003 en 1 april 2004 nog iets over deze zaak heb gehoord. U vraagt mij of ik het dan niet raar vond dat [slachtoffer] op 1 april 2004 zonder advocaat deze verklaringen had getekend. Ik was wel enigszins verast, het heeft wel vier jaar geduurd."(183)
In de door [slachtoffer] in het kantoor van [Q] op 1 april 2004 handgeschreven verklaring staat een adres vermeld van een andere persoon die, evenals aangever, [naamgenoot slachtoffer] is genaamd. Dit betreft het adres [adres])(184).
Vaststaat dat [D] op 18 februari 2004, zijnde de dag na de hiervoor vermelde ontmoeting met [Q] en mr. [A], dit adres van de verkeerde [naamgenoot slachtoffer] per email naar [Q] en (cc) naar mr. [A] heeft gestuurd(185). [D] heeft verklaard dat hij denkt dat hij genoemd adres uit een openbaar bestand (Twixtel) heeft verkregen(186), hetgeen de vergissing verklaart. Dit foutieve adres heeft [Q] ook in zijn notitie(- of adres)boek genoteerd(187).
De andere, getypte, verklaring - waarop 'Zürich, december 2002' is doorgestreept en [slachtoffer] met de hand 'Den Haag, 1 april 2004', heeft geschreven - betreft een door mr. [A] reeds in 2002 opgesteld statement(188). Mr. [A] heeft op de vraag of het in zijn praktijk gebruikelijk is dat documenten die in een procedure als bewijs moeten dienen in deze vorm worden opgemaakt, geantwoord: "Het is een ongebruikelijke zaak, mijn gebruikelijke documenten zien er inderdaad anders uit"(189).
6.3.7 De verklaringen van [verdachte]
[verdachte] heeft bij de politie verklaard dat zij niets weet van zakelijke contacten tussen [X] en [Q] anders dan een internetbedrijf.
In het dossier bevinden zich een reeks tapgesprekken (afkomstig uit het onderzoek Lathyrus) waaruit naar voren komt dat [X] vanaf 2002 observatie en incasso opdrachten verricht in opdracht van [Q](190). Zo heeft [X] in 2002 met andere personen een incasso-opdracht van [Q] aangenomen die betrekking had op het project [vastgoedproject] waarin [Q] een aandeel had van zes miljoen gulden(191).
Voorts blijkt uit de verschillende getapte telefoongesprekken uit 2002 dat er contact is geweest tussen [Q] en [X] over deze zaak 192 en ook dat [verdachte] wist dat [X] een incassozaak van [Q] binnen had van zes miljoen gulden(193) en dat hij observatiewerkzaamheden voor [Q] uitvoerde(194).
6.3.8 Medeplegen
De raadsman heeft - kort samengevat - bepleit, zoals verwoord in zijn pleitnotities onder punt 67 tot en met 79, dat van medeplegen door verdachte geen sprake kan zijn, aangezien niet kan worden bewezen dat zij aanwezig was toen [slachtoffer] beweerdelijk onoorbaar onder druk werd gezet en de strafbare feiten jegens hem plaatsvonden in het kantoor van [Q], noch dat zij op enig moment met het handelen van de anderen heeft ingestemd en daaraan is gaan meewerken.
De rechtbank overweegt als volgt.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen staat vast dat [verdachte] sinds 2002 op de hoogte was van de aard van de incassowerkzaamheden van haar echtgenoot [X], dat zij op 31 maart 2004 heeft bijgedragen aan de voorbereiding van het gebeurde op 1 april 2004 door met haar echtgenoot de verbinding van een telefoon te testen en dat zij op 1 april 2004 haar echtgenoot heeft bijgestaan bij het daadwerkelijk tot stand brengen van een telefoonverbinding, zodat het gesprek tussen [Q] en [slachtoffer] kon worden uitgeluisterd.
Voorts kan worden vastgesteld dat [verdachte] op 1 april 2004 in het kantoor van [Q] aanwezig is geweest en dat zij op die datum mr. [A] heeft ontvangen en er voor heeft gezorgd dat hij het kantoor van [Q] binnen kon komen, terwijl [slachtoffer] in het kantoor werd vastgehouden.
Het geweld dat door de anderen jegens [slachtoffer] is uitgeoefend, komt daarom tevens voor rekening van verdachte ook al heeft zij hieraan zelf niet deelgenomen. Voor de toerekening van geweld wordt geen bewuste samenwerking bij en gezamenlijke uitvoering van dat geweld vereist. Daarbij komt dat [verdachte] door haar aanwezigheid in het kantoor een bijdrage heeft geleverd aan het bedreigende karakter van de situatie voor [slachtoffer]. In het onderhavige geval is er dan ook geen reden om verdachte niet aansprakelijk te houden voor het geweld, temeer nu verdachte zich - gezien het vorenstaande - moet hebben gerealiseerd dat hetgeen zich in het kantoor van [Q] afspeelde het daglicht niet kon verdragen. Daardoor heeft verdachte in ieder geval willens en wetens de geenszins denkbeeldige kans aanvaard dat door haar echtgenoot en anderen vormen van fysiek geweld jegens [slachtoffer] zouden worden gebruikt, hetgeen ook het geval bleek te zijn. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer van de raadsman, nu sprake is geweest van een dusdanig bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en haar medeverdachten, dat verdachte dient te worden aangemerkt als medepleger van de tenlastegelegde feiten.
6.3.9 Het oordeel van de rechtbank
De verklaringen van aangever [slachtoffer] in samenhang met de tapgesprekken leveren het wettig en overtuigend bewijs dat [Q] als opdrachtgever en [X] als 'sterke arm' zich samen met anderen, waaronder [verdachte], op 1 april 2004 hebben schuldig gemaakt aan het opsluiten van [slachtoffer] in het kantoor van [Q], het mishandelen en bedreigen van [slachtoffer] teneinde hem te dwingen verklaringen te schrijven c.q. te ondertekenen, met welke verklaringen [Q] zijn bevroren banktegoeden bij de Clariden Bank kon opeisen.
Hiertoe acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, mede redengevend:
* het feit dat [slachtoffer] zich door een advocaat liet bijstaan in het - sinds 2001 daterende - zakelijk geschil met [Q] over de pledges, waaruit blijkt dat [slachtoffer] zich bewust was van de mogelijke consequenties van het afleggen van een verklaring;
* het feit dat het zakelijk geschil tot 1 april 2004 muurvast zat doordat [slachtoffer] weigerde een verklaring af te leggen;
* het feit dat [Q] op 18 februari 2004 een email van [D] heeft ontvangen met daarin een foutief adres van ene [naamgenoot slachtoffer]
* het feit dat [Q] dit foutieve adres in zijn notitie(- of adres)boek heeft genoteerd als zijnde het adres van aangever [slachtoffer];
* het feit dat [Q] het initiatief heeft genomen voor de ontmoeting op 1 april 2004 met [slachtoffer], door [D] in te schakelen teneinde [slachtoffer] - onder het valse voorwendsel dat hij aan een nieuwe cliënt zou worden voorgesteld - naar restaurant [naam restaurant] te lokken;
* het feit dat het eerder genoemde foutieve adres staat vermeld in de door [slachtoffer] in het kantoor van [Q] op 1 april 2004 handgeschreven verklaring;
* het feit dat mr. [A] heeft verklaard dat de getypte verklaring - waarop 'Zürich, december 2002' is doorgestreept en door [slachtoffer] met hand 'Den Haag, 1 april 2004', is geschreven - ongebruikelijk is voor een document dat in een procedure als bewijs moet dienen;
* het feit dat de door [slachtoffer] opgegeven signalementen van de daders overeenkomen met [X] en [verdachte];
* het feit dat [Q] in zijn agenda bij de datum 1 april 2004 tevens de naam [voornaam verdachte], de voornaam van [verdachte], met daaronder zowel haar mobiele telefoonnummer als dat [X] heeft genoteerd(195).
6.3.10 Geen voortgezette handeling in de zin van artikel 56 Wetboek van Strafrecht
Door de raadsman is bepleit dat - indien de rechtbank tot een bewezenverklaring van meer dan één feit zou komen - de feiten zo met elkaar verband houden dat sprake is van voortgezette handeling als bedoeld in artikel 56 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr)(196), zodat slechts één strafbepaling dient te worden toegepast.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt.
Ook indien de bewezenverklaarde feiten gelijksoortig van aard zijn en daarbij sprake is geweest van een zekere gelijktijdigheid in het handelen, dient nog vastgesteld te kunnen worden dat de verscheidene handelingen in een zodanig verband met elkaar staan dat zij moeten worden beschouwd als één voortgezette handeling. Zo'n handeling mag de rechter aannemen indien hij tot het oordeel komt dat de handelingen kunnen worden aangemerkt als uiting van één (en hetzelfde) ongeoorloofde wilsbesluit.
De rechtbank is van oordeel dat weliswaar sprake is van elkaar in de tijd opvolgende en elkaar deels overlappende feitencomplexen, maar dat de bewezenverklaarde feiten niet als één voortgezette handeling zijn aan te merken. De rechtbank acht het namelijk niet aannemelijk dat de bewezenverklaarde gedragingen voortkomen uit één ongeoorloofd wilsbesluit, te meer nu, zoals hieronder zal worden overwogen, voor de ten laste gelegde mishandeling geen voorbedachte rade aanwezig wordt geacht.
Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat telkens sprake is geweest van meerdere op zichzelf staande handelingen en derhalve van meerdaadse samenloop als bedoeld in artikel 57 Sr.
6.3.11 De partiële vrijspraak ten aanzien van feit 2
De raadsman heeft het verweer gevoerd, dat niet kan worden gezegd dat gelet op de wijze waarop de verdachten de ontmoeting op 1 april 2004 hebben voorbereid, de contacten tussen [X] en de anderen de dag ervoor, het doel van de ontmoeting en de wijze waarop zij hebben opgetreden, duidelijk is dat de verdachten zich van te voren hebben (kunnen) beraden over hun manier van optreden ten aanzien van de mishandeling. Met andere woorden, er is geen bewijs voorhanden dat vooraf was besloten [slachtoffer] te schoppen, trappen, slaan en/of stompen, aldus de raadsman(197).
De rechtbank overweegt als volgt.
Voor bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad is vereist dat komt vast te staan dat het handelen van de verdachte het gevolg is geweest van een tevoren door hem genomen besluit en dat de verdachte tussen het nemen van dat besluit en de uitvoering ervan gelegenheid heeft gehad om over de betekenis en de gevolgen van die voorgenomen daad na te denken en zich daarvan rekenschap te geven (Hoge Raad 5 februari 2008, NJ 2008, 97).
De rechtbank acht de 'voorbedachten rade', zoals onder feit 2 tenlastegelegd, niet wettig en overtuigend bewezen, zodat verdachte van dit onderdeel dient te worden vrijgesproken en uitsluitend voor mishandeling dient te worden veroordeeld. Immers, niet kan worden uitgesloten dat [Q] en zijn mededaders ervan uitgingen dat zij [slachtoffer] konden dwingen de bewuste verklaringen te schrijven c.q. te ondertekenen door hem "alleen maar" van zijn vrijheid te beroven en te bedreigen.
6.3.12 Vrijspraak ten aanzien van feit 4 eerste cumulatief/alternatief
De rechtbank ziet zichzelf ten slotte nog gesteld voor de vraag of [slachtoffer] is gedwongen tot de afgifte van een goed dat aan [slachtoffer] toebehoorde, in de zin van artikel 317 Sr.
Vooropgesteld dient te worden dat de door [slachtoffer] op 1 april 2004 met de handgeschreven verklaring alsmede de door hem ondertekende, getypte, verklaring, die zien op het zakelijk geschil met [Q], beide stoffelijke voorwerpen betreffen die (in ieder geval voor [Q]) een aanzienlijke geldswaarde in het handelsverkeer vertegenwoordigden. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat deze verklaringen dan ook als een goed in de hiervoor bedoelde zin kunnen worden aangemerkt.
Artikel 317 Sr beoogt iemands persoonlijke vrijheid en het hem toebehorend vermogen te beschermen tegen degene die zich (of een ander) ten koste van hem wederrechtelijk wil bevoordelen. Het begrip 'toebehoren' in deze delictsomschrijving omvat meer dan het civielrechtelijke 'in eigendom toebehoren'. Voor de vraag of een zaak iemand toebehoort in de zin van deze bepaling is doorslaggevend of diegene zeggenschap heeft over en belang heeft bij die zaak.
Uit de bewijsmiddelen genoemd onder 6.3.9 volgt, dat [slachtoffer] op 1 april 2004 in het kantoor van [Q] middels vrijheidsberoving, mishandeling en bedreiging is gedwongen bedoelde verklaringen te schrijven c.q. te ondertekenen. Gelet hierop is de rechtbank - anders dan het Openbaar Ministerie - van oordeel dat [slachtoffer] nimmer de zeggenschap over deze verklaringen heeft gehad en dat deze verklaringen hem daarom nooit hebben toebehoord in de zin van artikel 317 Sr.
Het vorenstaande brengt met zich dat verdachte van hetgeen hem bij gewijzigde dagvaarding onder 4 eerste cumulatief/alternatief is tenlastegelegd, dient te worden vrijgesproken.
Naar aanleiding van een op dit punt door de raadsman gevoerd verweer, overweegt de rechtbank ten aanzien van de wijze waarop de tenlastelegging is opgesteld, nog het volgende.
Anders dan de raadsman betoogt, is de rechtbank van oordeel dat er geen rechtsregel bestaat die het de officier van justitie verbiedt beide strafbepalingen - in een primaire/subsidiaire dan wel in een cumulatief/alternatief variant - ten laste te leggen. Immers, indien kwalificatie van het bewezenverklaarde op grond van de zwaardere specialis-bepaling niet mogelijk is, omdat niet aan alle delictsbestanddelen is voldaan, kan een veroordeling volgen op grond van de lichtere generalis-bepaling.
Het handelen van verdachte en zijn mededaders kan naar het oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als dwang, zodat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het onder feit 4 tweede cumulatief/alternatief ten laste gelegde feit.
6.4 De bewezenverklaring
1.
zij op 01 april 2004 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk [sla[slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben zij verdachte en haar mededaders met dat opzet
- onder valse voorwendselen (zijnde de belofte dat die [slachtoffer] aan een
nieuwe zakenrelatie zou worden voorgesteld) naar een (kantoor)ruimte (van de
heer [Q]) gelokt en
- in die (kantoor)ruimte (van de heer [Q]) de uitweg geblokkeerd (door er voor te gaan staan) en
- de deur op slot gedaan en
- die [slachtoffer] in een stoel gedrukt en gedrukt gehouden en
- die [slachtoffer] getrapt tegen het lichaam en
- die [slachtoffer] geslagen tegen het hoofd en het lichaam en
- (die [slachtoffer]) dreigend een schaar getoond en voor het gezicht van die [slachtoffer] gehouden en
- met een briefopener stekende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer] en
- tegen die [slachtoffer] gezegd dat die [slachtoffer] de waarheid moest zeggen anders zou hij niet meer uit het kantoor komen en dat een zakelijk geschil (met de Clariden Bank) moest
worden opgelost anders zou geweld worden gebruikt, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking;
en aldus voor die [slachtoffer] een dreigende situatie gecreëerd waaraan hij zich niet kon onttrekken en die [slachtoffer] gedurende enige tijd belet te gaan en te staan waar hij
wilde.
2.
zij op 01 april 2004 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer], opzettelijk heeft getrapt tegen het lichaam en heeft geslagen tegen het hoofd en het lichaam, tengevolge waarvan [slachtoffer] pijn heeft ondervonden.
3.
zij op 01 april 2004 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers hebben verdachte en haar mededaders opzettelijk dreigend een schaar getoond en voor het gezicht van die [slachtoffer] gehouden en met een briefopener stekende bewegingen gemaakt in de richting van die [slachtoffer] en tegen die [slachtoffer] gezegd dat die [slachtoffer] de waarheid moest zeggen anders zou hij niet meer uit het kantoor komen en dat een zakelijk geschil (met de Clariden Bank) moest worden opgelost anders zou geweld worden gebruikt en/of woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking.
4.
zij op 01 april 2004 te 's-Gravenhage tezamen en in vereniging met anderen, [slachtoffer], door geweld en door bedreiging met geweld tegen hem wederrechtelijk heeft gedwongen iets te doen, immers hebben verdachte en haar mededaders die [slachtoffer] gedwongen verklaringen (betreffende een zakelijk geschil[Q]) te tekenen terwijl het
geweld en die bedreiging met geweld bestonden uit het trappen tegen het lichaam en het slaan tegen het hoofd en het lichaam en het dreigend tonen van een schaar en het maken van stekende bewegingen naar die [slachtoffer] met een briefopener.
7. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
8. De strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is eveneens strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.
9. De straf
9.1. De vordering van de officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte ter zake van het haar bij gewijzigde dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 (eerste en tweede cumulatief/ alternatief) ten laste gelegde wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
9.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft een integrale vrijspraak van verdachte bepleit en om die reden niets aangevoerd omtrent een eventueel op te leggen straf.
9.3. Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Voorts wordt in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
Verdachte heeft haar echtgenoot [X] bijgestaan bij het tot stand brengen van een telefoonverbinding waardoor hij het gesprek tussen [Q] en het slachtoffer, die door [Q] onder valse voorwendselen naar diens kantoor was gelokt, kon uitluisteren, waarna verdachte samen met [X] en twee andere mannen het kantoor is binnengegaan en zij de deur van het kantoor op slot hebben gedaan. Vervolgens is, in aanwezigheid van verdachte, het slachtoffer in het kantoor door [X] in een stoel gedrukt gehouden en is hij door één van de andere twee mannen, getrapt, geslagen en bedreigd en aldus gedwongen verklaringen te ondertekenen c.q. op te stellen, met welke verklaringen [Q] zijn bevroren banktegoed bij de Clariden Bank zou kunnen opeisen.
Verdachte en haar mededaders hebben door hun handelwijze een grove inbreuk gemaakt op de persoonlijke bewegingsvrijheid en de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. De agressieve wijze waarop het slachtoffer is bejegend, is voor het slachtoffer uitermate beangstigend en bedreigend geweest. Het slachtoffer heeft ter terechtzitting verklaard dat hij ook na het gebeurde op 1 april 2004 voor zijn leven heeft gevreesd, om die reden zelfs is verhuisd en dat hij zich thans nog niet veilig voelt. Verdachte en haar mededaders zijn, blijkens de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting, geheel aan deze gevolgen voorbij gegaan.
De rol die verdachte heeft gespeeld in het geheel van gebeurtenissen is beperkter geweest dan die van haar mededaders. Zo zijn door haar geen geweldshandelingen gepleegd. Daartegenover staat dat zij met haar aanwezigheid in het kantoor een bijdrage heeft geleverd aan het bedreigende karakter van de situatie voor het slachtoffer. Verder heeft verdachte bijgedragen aan de voorbereiding door het testen van de telefoon. Ook heeft zij een rol gespeeld in het verloop van het geheel op die 1e april 2004 door een verwachte bezoeker beneden op te vangen. Dat zij dit een en ander heeft gedaan in de wetenschap dat het ging om de uitvoering van een door [X] verkregen opdracht en dat zij wist dat [X] zich bezighield met schimmige (incasso)praktijken is aan de hand van het dossier voldoende aannemelijk geworden. Kennelijk heeft deze wetenschap verdachte niet ervan weerhouden haar bijdrage te leveren en heeft zij dan ook, niet anders dan haar mededaders, alleen maar oog gehad voor haar eigen financiële belangen
De rechtbank rekent verdachte dit alles zwaar aan.
De rechtbank is - anders dan de officieren van justitie - van oordeel dat op grond van de aard en de ernst van de door verdachte gepleegde misdrijven geen vrijheidsbenemende straf in aanmerking komt. Hierbij weegt de rechtbank met name mee dat verdachte een andere, aanzienlijk beperkter, rol heeft gehad. Zij kan niet worden aangemerkt als de initiator, organisator of geweldpleger. Voorts houdt de rechtbank rekening met de omstandigheid dat verdachte - blijkens een haar betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 9 april 2008 - niet eerder is veroordeeld ter zake het plegen van strafbare feiten. Tevens heeft de rechtbank mee laten wegen dat de delicten inmiddels bijna vijf jaar geleden hebben plaatsgevonden.
Gelet op het vorenstaande acht de rechtbank de hierna te noemen straf passend en geboden.
De rechtbank beoogt met de door haar opgelegde straf enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking brengen en anderzijds verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst wederom aan strafbare feiten schuldig te maken.
10. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47, 57, 282, 284, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht;
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
11. De beslissing
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij gewijzigde dagvaarding onder 4 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij gewijzigde dagvaarding onder 1, 2, 3 en 4 tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden;
ten aanzien van feit 2:
medeplegen van mishandeling;
ten aanzien van feit 3:
medeplegen van bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
ten aanzien van feit 4 tweede cumulatief/alternatief:
medeplegen van een ander door geweld en door bedreiging met geweld gericht tegen die ander, wederrechtelijk dwingen iets te doen;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte deswege strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van 240 uren;
bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering doorgebracht bij de uitvoering van de opgelegde werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uur per dag, zodat 238 uren resteren;
beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de tijd van 119 dagen;
in verzekering gesteld op: 4 april 2007,
in vrijheid gesteld op: 5 april 2007;
veroordeelt de verdachte tevens tot:
een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden;
bepaalt dat deze straf niet zal worden tenuitvoergelegd, zulks onder de algemene voorwaarde, dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op 2 jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Dit vonnis is gewezen door
mrs. Elkerbout, voorzitter,
Milders en Spros, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Maat, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 maart 2009.
mr. Milders is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
1 Waar wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar pagina's, betreft dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal met het nummer 1512/2007/10021, regiopolitie Haaglanden, gedateerd 16 april 2007, met bijlagen.
2 Pleitnota van mrs. Wladimiroff, Verbruggen en Van Stratum, d.d. 29 januari 2009, pagina 17 t/m 20.
3 Brief van mr. [A] d.d. 17 september 2007, pagina 339 t/m 341 en Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 38 en 147.
4 Proces-verbaal, pagina 122 en Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 100 en 101.
5 Verklaring van mr. [A] d.d. 18 april 2007, pagina 304, onder punt 9 en pleitnota van mrs. Wladimiroff, Verbruggen en Van Stratum, d.d. 29 januari 2009, pagina 19.
6 Verklaring van mr. [A] d.d. 18 april 2007, pagina 304 t/m 306.
7 Door de verdediging ingebrachte civiele concept dagvaarding d.d. 16 januari 2009.
8 Verklaring [slachtoffer], proces-verbaal terechtzitting d.d. 14 april 2008, pagina 36 en pleitnota van mrs. Wladimiroff, Verbruggen en Van Stratum, d.d. 29 januari 2009, pagina 18 en 20.
9 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 71 en pleitnota van mrs. Wladimiroff, Verbruggen en Van Stratum, d.d. 29 januari 2009, pagina 17 en 24.
10 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 35, 36 en 38. Pleitnota van mrs. Wladimiroff, Verbruggen en Van Stratum, d.d. 29 januari 2009, pagina 20 en 25.
Deze verklaringen zijn tevens als bijlagen aan dit vonnis gehecht.
11 Verklaring van mr. [A] d.d. 18 april 2007, pagina 302, onder punt 4 en pleitnota van mrs. Wladimiroff, Verbruggen en Van Stratum, d.d. 29 januari 2009, pagina 20 en 26.
12 Proces-verbaal, pagina 221.
13 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 73.
14 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 58 en 59.
15 Dossier Zwitserland, bijlage II, pagina 335. Tevens de verklaring van [D] d.d. 9 juli 2004, dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 147, inhoudende: "ik heb kopieën per fax gekregen van [A]".
16 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 67 t/m 70.
17 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 43.
18 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 74 t/m 92, 97 t/m 107 en 185 t/m 205.
19 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 67 t/m 70, 93 t/m 96, 160 t/m 183 en 227 t/m 249.
20 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 108 t/m 110, 111 t/m 134, 135 t/m 151 en 152 t/m 157.
21 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 65 en 66.
22 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 257 en 258.
23 Pagina 350 en 351.
24 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 3 t/m 32.
25 Pagina 299 en 300.
26 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 34 t/m 38.
27 Proces-verbaal, pagina 6.
28 Proces-verbaal, pagina 9.
29 Proces-verbaal, pagina 144 t/m 161 en 162 t/m 167.
30 Proces-verbaal, pagina 216.
31 Proces- verbaal, pagina 11 en Proces-verbaal van binnentreden en doorzoeking ter inbeslagneming (104, 110 Sv) d.d. 5 april 2007, opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
32 Proces-verbaal, pagina 33 t/m 40 en 168 t/m 170 (t.a.v. [X]), 43 t/m 49 en 171 (t.a.v. [verdachte]).
33 Proces-verbaal, pagina 13, 173 t/m 178.
34 Proces-verbaal, pagina 23 t/m 29 en 193 t/m 196.
35 Proces-verbaal, pagina 14.
36 Proces-verbaal, pagina 301 t/m 311.
37 Los bij het dossier gevoegd.
38 Los bij het dossier gevoegd.
39 Pagina 334 t/m 337.
40 Pagina 352 t/m 357.
41 Proces-verbaal, pagina 577 t/m 579 (t.a.v. [X]) en 581 t/m 583 (t.a.v. [verdachte]).
42 Los bij het dossier gevoegd.
43 Los bij het dossier gevoegd.
44 Proces-verbaal, pagina 471 t/m 474.
45 Pagina 468 en 466.
46 Pagina 475.
47 Pagina 586 en 587.
48 Pagina 588 t/m 594.
49 Los bij het dossier gevoegd.
50 Een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 5 november 2007 betreffende de verdachte, opgemaakt en ondertekend door mr. Elkerbout, voorzitter, en mr. Van der Sar, griffier.
51 Los bij het dossier gevoegd.
52 Proces-verbaal, pagina 527.
53 Proces-verbaal, pagina 503 t/m 512.
54 Een proces-verbaal van verhoor van [slachtoffer], opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank en de griffier.
55 Een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 5 maart 2008 betreffende de verdachte, opgemaakt en ondertekend door mr. Elkerbout, voorzitter, en mr. Maat, griffier.
56 Een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 5 maart 2008 betreffende de verdachte, opgemaakt en ondertekend door mr. Elkerbout, voorzitter, en mr. Maat, griffier, pagina 15 en 16.
57 Los bij het dossier gevoegd.
58 Een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 14, 16, 21 en 22 april 2008 betreffende de verdachte, opgemaakt en ondertekend door mr. Elkerbout, voorzitter, en mr. Maat, griffier.
59 Bijlage 3 bij het proces-verbaal terechtzitting d.d. 16 mei 2008.
60 Bijlage 4 bij het proces-verbaal terechtzitting d.d. 16 mei 2008.
61 Een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 16 mei 2008 betreffende de verdachte, opgemaakt en ondertekend door mr. Elkerbout, voorzitter, en mr. Maat, griffier.
62 Bijlage 1 bij het proces-verbaal terechtzitting d.d. 2 oktober 2008.
63 Een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 2 oktober 2008 betreffende de verdachte, opgemaakt en ondertekend door mr. Elkerbout, voorzitter, en mr. Maat, griffier.
64 Een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 26 januari 2009 betreffende de verdachte, opgemaakt en ondertekend door mr. Elkerbout, voorzitter, en mr. Maat, griffier.
65 Een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 4 februari 2009 betreffende de verdachte, opgemaakt en ondertekend door mr. Elkerbout, voorzitter, en mr. Maat, griffier.
66 Faxbericht afkomstig van mr. Kuijpers d.d. 24 februari 2009.
67 Een proces-verbaal van de openbare terechtzitting van 26 februari 2009 betreffende de verdachte, opgemaakt en ondertekend door mr. Elkerbout, voorzitter, en mr. Maat, griffier.
68 Pleitnotities, pagina 12 onder punt 49 en pagina 15 onder punt 57.
69 Proces-verbaal terechtzitting d.d. 2 oktober 2008, pagina's 10, 11 en 12.
70 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 67 t/m 73.
71 Pagina 370, 387 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 602 en 603.
72 Proces-verbaal, pagina 496.
73 Pagina 388 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 524.
74 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 224, pagina 392 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 524.
75 Proces-verbaal, pagina 370.
76 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 603.
77 Pagina 396.
78 Pagina 395.
79 Pagina 398, 401, 403 en 404.
80 Pagina 405 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 604.
81 Pagina 406 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 521.
82 Pagina 435.
83 Proces-verbaal, pagina 370 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 521.
84 Pagina 408 t/m 410, 478 t/m 490.
85 Pagina 437.
86 Pagina 411 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 604 en 605.
87 Pagina 412 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 605.
88 Pagina 413 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 605 en 606.
89 Pagina 415 en 416.
90 Pagina 417.
91 Pagina 423 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 606.
92 Pagina 424 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 606 en 607.
93 Pagina 439 en 440 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 553. Het telefoonnummer [telefoonnummer] is, blijkens pagina 115, het telefoonnummer van het kantoor van [Q].
94 Pleitnotities, pagina 3 en 4.
95 Dossier Zwitserland, bijlage II, pagina 255 en 330 laatste alinea.
96 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 109, 117, 118 en 119.
97 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 79, 80 en 87 en proces-verbaal van verhoor [Q] d.d. 8 april 2007, pagina 201.
98 Dossier Zwitserland, bijlage II, pagina 330 derde alinea van onder.
99 Pagina 316, 326 en 327.
100 Verklaring van mr. [A] d.d. 18 april 2007, pagina 306, verklaring [slachtoffer] d.d. 14 juli 2004, bijlage I, pagina 165.
101 Verklaring van mr. [A], proces-verbaal terechtzitting d.d. 16 april 2008, pagina 72.
102 Pagina 204 en Dossier Zwitserland, bijlage II, pagina 255.
103 Pagina 91 en 92.
104 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 208 en 209.
105 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 165.
106 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 117 en 188 laatste alinea's.
107 O.a. dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 71.
108 Pagina 478 t/m 482.
109 Pleitnotities, pagina 7 onder punt 27 en 28.
110 Verklaring van mr. [A] ten overstaan van de rechter-commissaris op 18 april 2007, pagina 305, onder punt 12.
111 Verklaring van mr. [A] ten overstaan van de rechter-commissaris op 18 april 2007, pagina 306, onder punt 16.
112 Verklaring van mr. [A] ten overstaan van de rechter-commissaris op 18 april 2007, pagina 307, onder punt 18.
113 Pagina 237 t/m 280.
114 Proces-verbaal, pagina 222 en pagina 228 t/m 235.
115 Proces-verbaal, pagina 221.
116 Proces-verbaal, pagina 222.
117 Pagina 237 en 238.
118 Pagina 236.
119 Proces-verbaal, pagina 222.
120 Verklaring mr. [A] ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 18 april 2007, pagina 305, onder punt 12.
121 Proces-verbaal terechtzitting d.d. 16 april 2008, pagina 97.
122 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 85 onderaan: "de advocaat is later gekomen, tussen 14 en 15 uur".
123 Verklaring [slachtoffer] ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 30 januari 2008, onder punt 22.
124 Pleitnotities, pagina 6 onder punt 22 t/m 24.
125 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 71 bovenaan.
126 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 72.
127 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 171.
128 Pagina 337.
129 Pagina 593 bovenaan.
130 Pagina 355, tweede alinea.
131 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 73.
132 Proces-verbaal terechtzitting d.d. 16 april 2008, pagina 111 onderaan.
133 Pagina 355, laatste alinea.
134 Pagina 356, slot van de eerste alinea.
135 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 26 en 27.
136 Proces-verbaal terechtzitting d.d. 16 april 2008, pagina 107, 108, 109, 115, 116, 121 en 122.
137 Pleitnotities, pagina 4/5 onder punt 9 t/m 13.
138 Pleitnotities, pagina 5/6 onder punt 15 t/m 17.
139 Pleitnotities, pagina 6 onder punt 18 t/m 21.
140 Pleitnotities, pagina 7 onder punt 26.
141 Pleitnotities, pagina 8 onder punt 29 en 30.
142 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 71.
143 Pagina 435.
144 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 553.
145 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 553.
146 Proces-verbaal van verhoor [X], pagina 170, 182, 198, 212, 470 en proces-verbaal van verhoor [Q], pagina 196, 203, 476.
147 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 609.
148 Pagina 478.
149 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 603.
150 Pagina 396.
151 Pagina 395.
152 Pagina 406.
153 Pagina 478.
154 Pagina 469.
155 Pagina 521 en 524.
156 Pagina 411, 604 en 605.
157 Pagina 412 en 605.
158 Pagina 72.
159 Proces-verbaal, pagina 370 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 521.
160 Proces-verbaal, pagina 370.
161 Verklaring [slachtoffer] ten overstaan van de rechter-commissaris op 30 januari 2008, onder punt 84 en 85.
162 Proces-verbaal van bevindingen, pagina 521.
163 Pagina 437.
164 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 72.
165 Pagina 411 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 604 en 605.
166 Pagina 412 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 605.
167 Proces-verbaal terechtzitting d.d. 16 april 2008, pagina 97.
168 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 73.
169 Pagina 413 en proces-verbaal van bevindingen, pagina 605 en 606.
170 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 69 en 72.
171 Pagina 165 en 166.
172 Pagina 149.
173 Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 5 april 2007, pagina 175.
174 Proces-verbaal van verhoor [verdachte] d.d. 5 april 2007, pagina 173.
175 Pagina 72.
176 Pagina 528 t/m 550 en 613 t/m 619.
177 O.a. verklaring mr. [A] ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 18 april 2007, pagina 304, onder punt 9.
178 Pagina 316, 326 en 327.
179 Verklaring van mr. [A] d.d. 18 april 2007, pagina 306, verklaring [slachtoffer] d.d. 14 juli 2004, bijlage I, pagina 165.
180 Verklaring van mr. [A], proces-verbaal terechtzitting d.d. 16 april 2008, pagina 72.
181 Dossier Zwitserland, bijlage II, pagina 255 en 330 laatste alinea.
182 Dossier Zwitserland, bijlage II, pagina 330 derde alinea van onder.
183 Verklaring mr. [A] ten overstaan van de rechter-commissaris d.d. 18 april 2007, pagina 306, onder punt 15.
184 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 35 (tevens aan het vonnis gehecht), 72 en proces-verbaal van verhoor [slachtoffer] d.d. 21 maart 2007, pagina 163.
185 Pagina 204 en Dossier Zwitserland, bijlage II, pagina 255.
186 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 118.
187 Pagina 92 en dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 80.
188 Proces-verbaal verhoor [A] d.d. 24 oktober 2007, pagina 473.
189 Verhoor van mr. [A] ten overstaan van de rechter-commissaris op 18 april 2007, pagina 308 onder punt 23.
190 Pagina 527 t/m 550 en 613 t/m 619.
191 Dossier Zwitserland, bijlage I, pagina 88, 93 en 182.
192 Pagina 542, 544 en 618.
193 Pagina 529 en 614.
194 Pagina 548 en 618/619.
195 Pagina 72.
196 Pleitnotities, pagina 21/22 onder punt 82.
197 Pleitnotities, pagina 22 onder punt 83 t/m 85.