RECHTBANK ’s-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Nevenzittingsplaats Haarlem
zaaknummer: AWB 08 / 23374
uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken van 20 februari 2009
[eiser],
geboren op [geboortedatum] 1989, van Egyptische nationaliteit,
eiser,
gemachtigde: mr. N.E.L. Rijnders, advocaat te Amsterdam
de minister van Buitenlandse Zaken,
verweerder,
gemachtigde: mr. M. van Andel, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te ’s-Gravenhage.
1.1 Eiser heeft op 23 december 2007 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een visum kort verblijf voor bezoek aan [referente] (referente). Verweerder heeft de aanvraag bij besluit van 22 januari 2008, verzonden op 26 februari 2008, afgewezen. Eiser heeft tegen het besluit op 28 februari 2008 bezwaar gemaakt. Verweerder heeft het bezwaar bij besluit van 2 juni 2008 ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen dit besluit op 26 juni 2008 beroep ingesteld.
1.2 Verweerder heeft op 29 december 2008 een verweerschrift ingediend.
1.3 De openbare behandeling van het geschil heeft plaatsgevonden op 23 januari 2009. Eiser is vertegenwoordigd door mr. M. Amrani, kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.
2.1 Eiser heeft eerder, op 10 september 2007, een aanvraag ingediend tot het verlenen van een visum kort verblijf voor bezoek aan referente. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 23 september 2007 afgewezen omdat eiser het doel van het voorgenomen verblijf niet aannemelijk heeft gemaakt en omdat hij niet aannemelijk heeft gemaakt over voldoende middelen van bestaan te beschikken. Het hiertegen ingestelde bezwaar heeft verweerder bij besluit van 25 oktober 2007 niet-ontvankelijk verklaard. Eiser heeft het hiertegen ingestelde beroep bij schrijven 15 november 2007 ingetrokken.
2.2 Verweerder heeft onderhavige aanvraag afgewezen omdat eiser het doel van het voorgenomen verblijf en de verblijfsomstandigheden onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt en tegen het verblijf van eiser bezwaren bestaan uit hoofde van de openbare orde, de openbare rust of de nationale veiligheid. Niet is gebleken van voldoende sociale en economische binding met het land van herkomst waardoor het gevaar bestaat dat eiser zich in Nederland zal vestigen.
2.3 Eiser heeft hiertegen in beroep, voor zover van belang, het volgende aangevoerd. Eiser bestrijdt verweerders conclusie dat hij permanent verblijf in Nederland zou beogen. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser twee studieverklaringen overgelegd waaruit blijkt dat hij de studie rechten volgt en dat hij deze studie in 2010 zal afronden.
De rechtbank overweegt als volgt.
2.4 Ingevolge artikel 6:7 Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken.
2.5 Ingevolge artikel 8:1 Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank.
2.6 Ingevolge artikel 72, tweede lid, Vreemdelingenwet 2000 (Vw) wordt een beschikking omtrent de afgifte van een visum, waaronder begrepen een machtiging tot voorlopig verblijf, voor de toepassing van dit hoofdstuk gelijkgesteld met een beschikking omtrent een verblijfsvergunning regulier krachtens deze wet.
2.7 Ingevolge artikel 69, eerste lid, Vw bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift, in afwijking van artikel 6:7 Awb, vier weken.
2.8 Indien tegen een besluit geen rechtsmiddelen worden aangewend (of tegen een besluit wordt niet ontvankelijk opgekomen), dan wordt het besluit in rechte onaantastbaar. Indien vervolgens een nieuwe aanvraag wordt gedaan en het bestuur neemt eenzelfde beslissing dan verzetten de artikel 8:1 en 6:7 Awb en in onderhavig geval artikel 69, eerste lid, Vw zich ertegen dat door het instellen van beroep tegen het tweede besluit, wordt bereikt dat de rechter de zaak beoordeelt als ware het beroep gericht tegen het eerdere besluit. Op grond van genoemde wettelijke bepalingen staat de weg naar de rechter eenmaal gedurende een beperkte periode open. De rechter dient uit te gaan van de oorspronkelijke afwijzing en zich in beginsel te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden en, zo ja, of het bestuursorgaan daarin aanleiding had behoren te vinden om het oorspronkelijke besluit te herzien.
2.9 Onder nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden moet worden begrepen feiten en omstandigheden die zijn voorgevallen na het nemen van het eerdere besluit of die niet voor het nemen van dat besluit konden worden aangevoerd en bewijsstukken van reeds eerder aangevoerde feiten of omstandigheden die niet voor het nemen van het eerdere besluit konden worden overgelegd. Dergelijke nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden rechtvaardigen echter geen nieuwe rechterlijke beoordeling, indien op voorhand is uitgesloten dat hetgeen alsnog is aangevoerd of overgelegd kan afdoen aan het eerdere besluit.
2.10 Gezien vorengaande is het besluit van 23 september 2007 op de aanvraag van 10 september 2007 in rechte onaantastbaar geworden. Nu onderhavige aanvraag eenzelfde aanvraag betreft als de aanvraag van 10 september 2007 en verweerder daarop, voor wat betreft de zelfstandige afwijzingsgrond dat het doel van het voorgenomen verblijf niet aannemelijk is gemaakt, materieel eenzelfde besluit heeft genomen, dient bij de beoordeling te worden uitgegaan van de oorspronkelijke afwijzing van 23 september 2007 en dient de rechtbank zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden.
2.11 Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval niet gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. De overgelegde studieverklaringen kunnen reeds niet als een feit of omstandigheid in vorenbedoelde zin worden aangemerkt, nu eiser ook in de eerdere procedure heeft aangegeven een studie rechten te volgen in zijn land van herkomst en hij die verklaringen derhalve voor het nemen van het eerdere besluit had kunnen en moeten overleggen. Hieruit volgt dat een rechterlijke beoordeling van het thans bestreden besluit van 2 juni 2008 niet gerechtvaardigd is.
2.12 De rechtbank zal het beroep ongegrond verklaren.
2.13 Er is geen grond een van de partijen te veroordelen in de door de andere partij gemaakte proceskosten.
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M. Janse van Mantgem, rechter, en op 20 februari 2009 in het openbaar uitgesproken, in tegenwoordigheid van mr. L.I. Siers, griffier.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.